ECLI:NL:GHDHA:2021:493

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
2200034919
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belaging en bedreiging met wapens door verdachte met PTSS

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, die lijdt aan PTSS, was eerder veroordeeld voor belaging van zijn ex-vriendin en bedreiging van zijn vader en diens partner. De rechtbank had de verdachte een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden opgelegd, met bijzondere voorwaarden. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis wordt bevestigd, maar met een lagere taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de belaging en bedreiging, maar heeft de strafmaat aangepast. Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte en de noodzaak van behandeling voor zijn PTSS. De verdachte had maandenlang zijn ex-vriendin lastiggevallen, ondanks haar duidelijke verzoek om geen contact meer te hebben. Daarnaast had hij bedreigende berichten gestuurd naar zijn vader en diens partner, wat leidde tot een gevoel van onveiligheid bij hen. Het hof heeft besloten om een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen, met een contactverbod met de slachtoffers, en heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen. De verdachte is veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000349-19
Parketnummer: 10-002367-18
Datum uitspraak: 25 februari 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 18 januari 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [datum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren met aftrek van het voorarrest, alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren en onder oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. Voorts is aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, zoals nader omschreven in dit vonnis. Zowel de bijzondere voorwaarden als de vrijheidsbeperkende maatregel zijn dadelijk uitvoerbaar verklaard.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij, in of omstreeks de periode van 26 maart 2017 tot en met 10 november 2017 te [plaats], althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer], door (telkens) met het oogmerk die [slachtoffer], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, (telkens)
- meerdere malen gebeld en/of voicemailberichten ingesproken naar en/of bij die [slachtoffer] en/of
- ( heel) veel e-mailberichten en/of sms-berichten en/of whatsapp-berichten en/of facebookberichten en/of pinterestberichten en/of messenger-berichten en/of e-cards gestuurd naar die [slachtoffer] en/of
- meerdere cadeaus gestuurd naar die [slachtoffer] en/of
- meermalen contact gezocht met de familie en/of vrienden van die [slachtoffer] (betreffende die [slachtoffer]) door SMS-berichten te versturen en/of te bellen en/of bloemen te sturen;
2.
hij op 30 en/of 31 december 2017 te [plaats], althans in Nederland [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- meerdere foto's van wapens te sturen naar die [slachtoffer] en/of [slachtoffer] en/of
- hierbij de volgende woorden toe te voegen: "Guess what wij gaan doen? Naar de schietbaan. Mijn jaar begint goed.. Sterkte met wat komen gaat", althans woorden van gelijke bedreigende aard en/of strekking.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met uitzondering van de straf, in die zin dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met een proeftijd van 3 jaren en onder oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals in het vonnis waarvan beroep genoemd. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel zal worden opgelegd, waarvan de tenuitvoerlegging, gelijk de bijzondere voorwaarden, dadelijk uitvoerbaar zal worden verklaard.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij, in
of omstreeksde periode van 26 maart 2017 tot en met 10 november 2017
te [plaats], althansin Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer], door (telkens) met het oogmerk die [slachtoffer], te dwingen iets te doen
, niet te doen,ente dulden
en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, (telkens)
- meerdere malen gebeld
naaren
/ofvoicemailberichten ingesproken
naar en/ofbij die [slachtoffer] en
/of
-
(heel)veel e-mailberichten en
/ofsms-berichten en
/ofwhatsapp-berichten en
/offacebookberichten en
/ofpinterestberichten en
/ofmessenger-berichten en
/of
e-cards gestuurd naar die [slachtoffer] en
/of
- meerdere cadeaus gestuurd naar die [slachtoffer] en
/of
- meermalen contact gezocht met de familie en/of vrienden van die [slachtoffer] (betreffende die [slachtoffer]) door
SMS-berichten te versturen en/of te bellen en/of bloemen te sturen;
2.
hij op
30 en/of31 december 2017 te [plaats], althans in Nederland [slachtoffer] en
/of[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door
-
meerderefoto's van wapens te sturen naar die [slachtoffer] en
/of[slachtoffer] en
/of
- hierbij de volgende woorden toe te voegen: "Guess what wij gaan doen? Naar de schietbaan. Mijn jaar begint goed.. Sterkte met wat komen gaat"
, althans woorden van gelijke bedreigende aard en/of strekking.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Nadere bewijsoverweging ter zake feit 2
Dat de bewezenverklaarde handelingen – het sturen van foto’s van wapens met tekst naar het e-mailadres van de vader van de verdachte, te weten [naam] - ook zien op de bedreiging van [slachtoffer], leidt het hof af uit de bewijsmiddelen waaruit volgt dat vanaf 27 december 2017 de verdachte zijn vader zeer regelmatig bestookte met e-mailberichten die ook bedreigende teksten betreffen aan het adres van [slachtoffer]. Kennelijk beschikte de verdachte slechts over het e-mailadres van zijn vader en niet ook dat van de partner van zijn vader, die hij vanaf enig moment ‘heks’ is gaan noemen.
Weerlegging van het verweer
Feit 1
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte zich ter zake van feit 1 op het standpunt gesteld dat verdachtes handelen niet wederrechtelijk was, zodat hij dient te worden vrijgesproken van dat feit. Hiertoe is door en namens de verdachte aangevoerd dat [slachtoffer] zelf na de brief van 26 maart 2017 nog toenadering tot de verdachte, diens vader en [slachtoffer] heeft gezocht, waardoor bij de verdachte veel onduidelijkheid bestond over de bedoelingen van [slachtoffer]. De toenadering zou daaruit hebben bestaan dat [slachtoffer] aan [slachtoffer] te kennen had gegeven dat zij bereid was een uitnodiging van het instituut Sinaï ten behoeve van de PTSS-behandeling van verdachte te accepteren.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer dient te worden verworpen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de brief van 26 maart 2017 van [slachtoffer] blijkt heel duidelijk dat zij niet wilde dat de verdachte nog contact met haar zou opnemen en dat de relatie tussen de verdachte en haar definitief over was. Zoal [slachtoffer] bereid zou zijn geweest – het dossier bevat hieromtrent geen enkel aanknopingspunt – om ten behoeve van de behandeling van de verdachte in te gaan op de uitnodiging van het instituut Sinaï, houdt dat niet in – en de verdachte mocht dat ook niet zo begrijpen – dat zij heeft ingestemd met de voortzetting van de relatie en het contact met de verdachte en de daarbij behorende (overvloedige) berichten.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Feit 2
Ter zake van feit 2 heeft de verdediging zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat voor de aangevers [slachtoffer] en [slachtoffer] niet de voor bedreiging vereiste redelijke vrees is ontstaan, zodat de verdachte moet worden vrijgesproken van die bedreiging. Hiertoe is aangevoerd dat [slachtoffer] wisselend heeft verklaard en dat uit de tekst die de verdachte onder de foto heeft geschreven niet valt op te maken dat hij doelde op de dood van de [slachtoffer] en [slachtoffer].
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer dient te worden verworpen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen leidt het hof af dat bij zowel [slachtoffer] als bij [slachtoffer] daadwerkelijk de vrees is ontstaan dat de verdachte hun iets zou aandoen. Naar het oordeel van het hof was die vrees ook redelijk, nu de bedreiging is geuit, terwijl de relatie tussen de verdachte en [slachtoffer] en [slachtoffer] verslechterd en zeer gespannen was en de verdachte ook voor de tenlastegelegde bedreiging al berichten met een dreigend karakter stuurde. Met de rechtbank is het hof dan ook van oordeel dat de tenlastegelegde foto’s met de bijbehorende tekst niet anders kunnen zijn bedoeld dan als bedreigend voor [slachtoffer] en [slachtoffer], door hen als bedreigend zijn opgevat en door hen ook niet anders konden worden ervaren.
Het verweer wordt verworpen.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

belaging.

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich maandenlang heeft schuldig gemaakt aan de belaging van zijn ex-vriendin [slachtoffer]. Hoewel [slachtoffer] op 26 maart 2017 duidelijk had aangegeven dat de relatie tussen de verdachte en haar definitief over was, bleef de verdachte contact met haar opnemen door haar, onder meer, vele malen te bellen en haar bijna ontelbare berichten en ook cadeaus en dergelijke te sturen. Door zo te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de privacy en de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] en haar een zeer onveilig gevoel bezorgd. Dit blijkt ook uit de in eerste aanleg overgelegde en namens [slachtoffer] voorgelezen slachtofferverklaring. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de bedreiging van zijn vader, [slachtoffer], en diens partner [slachtoffer] door foto’s van wapens te sturen met daarbij een nare, bedreigende tekst. Ook met deze bedreiging heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het gevoel van veiligheid van [slachtoffer] en [slachtoffer], zoals onder meer blijkt uit de in eerste aanleg overgelegde slachtofferverklaring van [slachtoffer].
Uitgangspunt voor straffen in bewezenverklaarde feiten zoals de onderhavige is de oplegging van een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. Dit komt overeen met de eis van de advocaat-generaal, die heeft gevorderd dat aan de verdachte wordt opgelegd een taakstraf voor de duur van 80 uren, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden. De verdediging heeft bepleit dat de vooruitgang die de verdachte met behulp van de reclassering en De Waag thans heeft geboekt niet moet worden onderbroken door een onvoorwaardelijke straf.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof stelt voorop dat zowel de aangevers van beide feiten, de advocaat-generaal en de verdediging te kennen hebben gegeven het belangrijk te vinden dat de verdachte wordt begeleid in het omgaan met zijn trauma en psychische problematiek en dat hem daarvoor de benodigde hulp wordt geboden. Om te bepalen welke hulp de verdachte behoeft, heeft het hof acht geslagen op de verdachte betreffende reclasseringsrapportages.
Uit het psychologisch onderzoek door Pro Justitia d.d.
27 november 2020, opgemaakt ten behoeve van een ander feit, blijkt onder meer dat de verdachte als gevolg van zijn uitzending naar Joegoslavië (Duchbatt II) last heeft van PTSS. Ook de zelfmoord van een kompaan met wie hij in Srebrenica was, heeft grote impact op de verdachte gehad en hem ernstig uit balans gebracht. Met het oog op een effectieve behandeling voor de PTSS is de verdachte gestopt met het roken van wiet. Voorts blijkt uit het rapport dat de verdachte bewust bezig is met het controleren van zijn gemoedstoestand en dat hij bij stress bijvoorbeeld gaat wandelen met zijn hond Boaz, zijn steun en toeverlaat. De verdachte is afhankelijk van deze hond om met stressvolle situaties om te gaan en had deze ook op de zitting in hoger beroep letterlijk als houvast bij zich.
Uit het reclasseringsrapport d.d. 18 december 2020 blijkt dat de verdachte sterk gemotiveerd is een behandeling te volgen en dat hij steun accepteert. Tegelijkertijd wordt hij erg afgeleid door stresserende factoren en is volhouden erg moeilijk. In het rapport wordt geconcludeerd dat zowel een gevangenisstraf als een taakstraf de psychische problemen van de verdachte kunnen verergeren. Het hof neemt deze conclusies over en maakt die tot de zijne.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte zeer recent is begonnen met het volgen van therapie bij De Waag en dat hij al langer geen middelen meer gebruikt, zodat hij binnenkort kan starten met EMDR-therapie. De verdachte heeft aangegeven dat hij, gelet op zijn slechte psychische gesteldheid, niet in staat is een taakstraf uit te voeren. Hij heeft hulp in de huishouding omdat hij dat niet zelfstandig aankan en een dagtaak in het ‘bijhouden’ van zijn huis en zijn zelfverzorging. Een combinatie van al die taken kan hij niet overzien en niet volbrengen; het is te stressvol.
Bij onherroepelijk geworden vonnis d.d. 23 december 2020 van de rechtbank te Rotterdam is aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. Hieraan is een proeftijd van 3 jaren verbonden, alsmede een reeks bijzondere voorwaarden. De bijzondere voorwaarden die bij dat vonnis zijn opgelegd, komen – met uitzondering van het contactverbod met [slachtoffer] en [slachtoffer] – overeen met de bijzondere voorwaarden die het hof passend acht. Het hof ziet geen meerwaarde in het nogmaals opleggen van deze voorwaarden. Derhalve zal worden volstaan met de oplegging als bijzondere voorwaarde van een contactverbod met [slachtoffer] en [slachtoffer]. Daarbij bepaalt het hof de proeftijd op de duur van 1 jaar nu er uit het dossier geen aanwijzingen zijn dat verdachte na november 2017 nog contact gezocht heeft met [slachtoffer], [slachtoffer] en [slachtoffer].
Met betrekking tot het contactverbod als bijzondere voorwaarde merkt het hof nog op dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat [slachtoffer] en de verdachte in dezelfde omgeving wonen, danwel dat [slachtoffer] zich begeeft in de omgeving waarin de verdachte woont, en dat [slachtoffer] onlangs is gaan werken in de dierenkliniek waar de verdachte gewend is te komen om zijn hond te laten behandelen. Nu [slachtoffer] en de verdachte zich in dezelfde omgeving kunnen bevinden, is het niet uitgesloten dat zij elkaar tegenkomen. Het is niet de bedoeling van het hof dat het contactverbod met [slachtoffer] feitelijk tot een locatieverbod zal verworden. Het is wel aan de verdachte om ervoor zorg te dragen dat hij bij een plotselinge ontmoeting zich uit die situatie verwijdert en dat hij er alles aan doet contact met [slachtoffer] uit de weg te gaan. Dit laat echter onverlet dat verdachte in beginsel zijn dierenkliniek moet kunnen bezoeken zonder dat daaraan een contactverbod met [slachtoffer] in de weg staat. Als er onverhoopt toch contact is en daarvan wordt melding gemaakt bij de politie, is het aan de politie om uit te zoeken hoe dat contact is ontstaan.
Hoewel de onderhavige feiten op zichzelf een onvoorwaardelijke straf zouden rechtvaardigen, acht het hof op grond van de hierboven genoemde persoonlijke omstandigheden een onvoorwaardelijke straf, van welke modaliteit ook, niet passend. Ook een voorwaardelijke gevangenisstraf acht het hof niet gewenst, nu een enkele overtreding van de bijzondere voorwaarde ervoor kan zorgen dat de verdachte dan alsnog direct gedetineerd kan raken en zodoende zijn zeer noodzakelijke behandeling niet kan continueren.
Het hof is - alles afwegende en anders dan de advocaat-generaal - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 2.415,38.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 2.778,72.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist, in die zin dat het causaal verband tussen het bewezenverklaarde feit en de materiële en immateriële schade volgens de verdediging ontbreekt.
Ter zake van de materiële schade is het hof – met de verdediging – van oordeel dat de benadeelde partij onvoldoende heeft onderbouwd dat de behandelingen bij de psycholoog en de psychotherapeut het rechtstreekse gevolg zijn van het bewezenverklaarde feit, nu zij ook zelf heeft aangegeven dat ze reeds eerder onder behandeling stond. Medische, althans diagnostische stukken die daarin duidelijkheid moeten verschaffen, ontbreken. De kosten van het eigen risico en de reiskosten komen derhalve niet in aanmerking voor vergoeding.
De kosten van de cartridges en het deuralarm komen wel voor vergoeding in aanmerking, nu die het directe gevolg zijn van het bewezenverklaarde feit.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 69,93 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 juli 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 1.000, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op, nu beantwoording van de vraag welke behandelingen zien op deze schade vraagt om het maken van een onderscheid tussen de diverse psychische klachten van het slachtoffer waaronder die uit andere hoofde ontstaan en de daarvoor ondergane behandelingen en dit nog geruime tijd in beslag zal nemen.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]

Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 1.069,93 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
12 maandenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 12 (twaalf) maanden ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met [slachtoffer] geboren op [datum] en [slachtoffer] [datum], zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Bepaalt dat het verdachte is toegestaan met zijn huisdier voor behandeling en controle een bezoek te brengen aan de dierenkliniek [naam], althans de vaste kliniek van de verdachte in [plaats].
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij V. [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij V. [slachtoffer] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.069,93 (duizend negenenzestig euro en drieënnegentig cent) bestaande uit € 69,93 (negenenzestig euro en drieënnegentig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd V. [slachtoffer], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.069,93 (duizend negenenzestig euro en drieënnegentig cent) bestaande uit € 69,93 (negenenzestig euro en drieënnegentig cent) materiële schade en
€ 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 9 juli 2017 en van de immateriële schade op 27 maart 2017.
Dit arrest is gewezen door mr. Y.J. Wijnnobel - van Erp, mr. A.E. Mos-Verstraten en mr. T.J. Sleeswijk Visser, in bijzijn van de griffier mr. L.I. Appels.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 februari 2021.