ECLI:NL:GHDHA:2021:460

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2021
Publicatiedatum
19 maart 2021
Zaaknummer
22-003719-20.PO
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep tegen ontnemingsvonnis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een ontnemingsvonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag, gewezen op 24 december 2014. De betrokkene, geboren in Marokko in 1976, heeft hoger beroep ingesteld, maar de verdediging stelde dat dit niet enkel voor de strafzaak was, maar ook voor de ontnemingszaak. De advocaat-generaal vorderde echter dat de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard moest worden in het hoger beroep. Het hof heeft onderzocht of er daadwerkelijk hoger beroep was ingesteld tegen het ontnemingsvonnis. Het hof concludeerde dat de akte van instellen van rechtsmiddel en de bijbehorende brief van de voormalig raadsman enkel verwezen naar de strafzaak en niet naar de ontnemingszaak. Bovendien was er een procedure gevoerd die betrekking had op de tenuitvoerlegging van de ontnemingsmaatregel, waarin de betrokkene zelf had gesteld dat hij geen hoger beroep had ingesteld tegen de ontnemingszaak. Gezien deze feiten oordeelde het hof dat de betrokkene niet-ontvankelijk was in het hoger beroep.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003719-20 PO
Parketnummer: 09-842485-13
Datum uitspraak: 11 januari 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 24 december 2014 in de ontnemingszaak tegen de betrokkene:

[verdachte],

geboren te [plaats] (Marokko) op [datum] 1976,
adres: [adres].
Ontvankelijkheid in het hoger beroep
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat – kort en zakelijk weergegeven, op gronden zoals vermeld in de overgelegde pleitnotities – de verdediging niet enkel hoger beroep heeft ingesteld in de strafzaak, maar ook in de (onderhavige) ontnemingszaak, althans dat dit de bedoeling van de verdediging was bij het instellen van hoger beroep. De betrokkene dient derhalve te worden ontvangen in het hoger beroep, aldus de raadsman.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de betrokkene niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep.
Het hof heeft bij de beantwoording van de vraag of door of namens de betrokkene hoger beroep is ingesteld tegen het ontnemingsvonnis het volgende in aanmerking genomen.
In de eerste plaats stelt het hof vast dat de inhoud van de akte instellen rechtsmiddel d.d. 5 januari 2015 en de inhoud en bewoordingen van de aan die akte gehechte brief d.d. 5 januari 2015 van de voormalig raadsman van de betrokkene, waarin namens de betrokkene een volmacht wordt gegeven voor het instellen van hoger beroep, met elkaar overeenkomen. Er wordt in de volmacht immers concreet en uitsluitend gesproken over de ‘bovengenoemde strafzaak’ en over een hoger beroep tegen ‘de beslissing’ van de rechtbank.
In de tweede plaats neemt het hof in aanmerking dat inmiddels door de verdediging een procedure ex art. 6:6:26 (artikel 577b (oud)) van het Wetboek van Strafvordering is gevoerd, gericht tegen de tenuitvoerlegging van de maatregel. Voorts heeft de verdediging aldaar verzocht om opschorting van de executie van de ontnemingsmaatregel. In een dergelijke procedure is een verzoeker slechts ontvankelijk indien vast staat dat er een onherroepelijke uitspraak in de ontnemingszaak ligt die vatbaar is voor executie. Blijkens de stukken in het procesdossier is dit ter terechtzitting van 10 maart 2020 besproken in die procedure en is daarbij ter onderbouwing van het verzoek uitdrukkelijk door de betrokkene gesteld dat hij in de strafzaak hoger beroep heeft ingesteld maar dat hij dat in de (onderhavige) ontnemingszaak niet heeft gedaan. De onderhavige raadsman die de betrokkene ook in die procedure heeft bijgestaan heeft zulks aldaar niet weerlegd noch op enigerlei wijze genuanceerd.
Het hof is daarom van oordeel dat het niet anders kan dan dat het ervoor moet worden gehouden dat door of namens de betrokkene geen hoger beroep is ingesteld tegen het ontnemingsvonnis.
Gelet op de bovengenoemde feiten en omstandigheden – in onderling verband en samenhang bezien - acht het hof de betrokkene derhalve niet-ontvankelijk in het hoger beroep.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de betrokkene niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mr. C.G.M. van Rijnberk,
mr. A.S.I. van Delden en mr. F.P. Geelhoed, in bijzijn van de griffier mr. J. van der Vegte.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 januari 2021.
Mr. A.S.I. van Delden is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.