ECLI:NL:GHDHA:2021:46

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
18 januari 2021
Zaaknummer
200.254.922/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsverhouding tussen partijen inzake managementovereenkomsten en inkomenszekerheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten [appellant 1], [appellant 2], 24Feniks B.V. en Ekanite B.V. tegen [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2], 24Vision Ship Performance Solutions B.V. en 24Vision Shipping Holding B.V. De zaak betreft de vraag of een eerdere afspraak over een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met behoud van arbeidsinkomsten voor de duur van drie jaar nog steeds geldt, ondanks dat partijen uiteindelijk managementovereenkomsten hebben gesloten zonder minimumduur en met een opzegtermijn van één maand. Het hof heeft geoordeeld dat de managementovereenkomsten de rechtsverhouding tussen partijen regelen en dat appellanten onvoldoende hebben aangetoond dat zij recht hebben op inkomenszekerheid voor de duur van drie jaar. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin de vordering van appellanten werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de afspraken in de managementovereenkomsten prevaleren boven de eerdere mondelinge afspraken. Het hof concludeert dat appellanten niet hebben aangetoond dat de commerciële resultaten van de onderneming tegenvielen en dat dit de beëindiging van de samenwerking rechtvaardigde. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis en veroordeelt appellanten in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.254.922/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/539602 / HA ZA 17-1104
arrest van 26 januari 2021
inzake

1.[appellant 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

2. [appellant 2] ,

wonende te [woonplaats 2] ,

3. 24Feniks B.V.,

gevestigd te Krimpen aan den IJssel,

4. Ekanite B.V.,

gevestigd te Oostvoorne,
appellanten,
hierna te noemen: [appellant 1] , [appellant 2] , 24Fenix en Ekanite, en gezamenlijk ook [appellant 1] c.s.,
advocaat: mr. F.J.H. Krumpelman te Rotterdam,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

wonende te [woonplaats 3] ,

2. [geïntimeerde 2]

wonende te [woonplaats 4] ,

3. 24Vision Ship Performance Solutions B.V.,

gevestigd te Rotterdam,

4. 24Vision Shipping Holding B.V.,

gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerden,
hierna te noemen: [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] , 24Vision SPS en 24Vision SH, en gezamenlijk ook [geïntimeerde 1] c.s.,
advocaat: mr. L.B. de Graaf te Den Haag.

1.Het geding

1.1.
Bij exploot van 22 januari 2019 is [appellant 1] c.s. in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam, tussen partijen gewezen vonnis van 24 oktober 2018 (hierna: het bestreden vonnis). Bij memorie van grieven heeft [appellant 1] c.s. negen grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord, met producties 10a, 10b en 11, heeft [geïntimeerde 1] c.s. de grieven bestreden.
1.2.
Vervolgens heeft [appellant 1] c.s. de stukken overgelegd en hebben partijen op 7 december 2020 de zaak doen bepleiten, [appellant 1] c.s. door mr. Krumpelman voornoemd, [geïntimeerde 1] c.s. door mr. T. Hoyer, advocaat te Den Haag, beiden aan de hand van overgelegde pleitnotities. Daarbij heeft [appellant 1] c.s. nog producties 33-36 overgelegd, en [geïntimeerde 1] c.s. productie 12. Ten slotte is arrest nader bepaald op heden.

2.Beoordeling van het hoger beroep

2.1.
Deze zaak gaat over een samenwerking tussen partijen in 24Vision SPS, waarbij in eerste instantie was gesproken over dienstverbanden voor [appellant 1] en [appellant 2] voor onbepaalde tijd, met behoud van de op dat moment bestaande arbeidsinkomsten/voorwaarden (bij de toenmalige werkgevers van betrokkenen) voor de duur van drie jaar. Uiteindelijk zijn echter geen schriftelijke arbeidsovereenkomsten met [appellant 1] en [appellant 2] gesloten, maar managementovereenkomsten met hun persoonlijke management-bv's, 24Feniks en Ekanite. Deze managementovereenkomsten kenden elk een opzegtermijn van één maand. Ruim een jaar na de start van de samenwerking zegde 24Vision SPS de managementovereenkomsten op. De vraag die in dit geding centraal staat is of [appellant 1] c.s. nog aanspraken kunnen ontlenen aan de in eerste instantie tussen partijen besproken dienstverbanden voor onbepaalde tijd/handhaving arbeidsinkomsten voor de duur van 3 jaar.
feiten
2.2.
Behoudens de vaststelling in 2.6 van het bestreden vonnis ten aanzien van afspraken over financiering van werkkapitaal door [appellant 1] en [appellant 2] , zijn de door de rechtbank in dat vonnis onder 2. vastgestelde feiten niet in geschil. Ook het hof zal van deze overigens vastgestelde feiten uitgaan.
2.3.
[appellant 1] , [appellant 2] , [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zijn een samenwerking aangegaan gericht op het – kort gezegd – in de markt zetten van een vernieuwende manier van scheepsmanagement. De aantekeningen van een in dat kader op 16 oktober 2015 gehouden “protocol meeting”, waarbij alle vier aanwezig waren, houden voor zover van belang het volgende in:
“Als uitgangspunt voor de arbeidsvoorwaarden is afgesproken dat [ [geïntimeerde 2] ], [ [appellant 1] ] en [ [appellant 2] ] in dienst treden van de nieuwe vennootschap op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met behoud van de huidige arbeidsinkomsten/voorwaarden voor de duur van 3 jaar, gerekend vanaf 1 januari 2016. Hiermee kan de huidige levensstandaard ongestoord worden voortgezet en kan de focus volledig ontwikkeld worden op de business.
[…]
De aandelen worden als volgt verdeeld:
[ [geïntimeerde 2] ]: 33%
[ [appellant 1] ]: 25%
[ [appellant 2] ]: 8%
[ [geïntimeerde 1] ]: 34%
[…]
[ [appellant 1] ] en [ [appellant 2] ] zeggen hun huidige arbeidsovereenkomsten zo snel mogelijk, maar uiterlijk 30 oktober 2015, op. Rekening houdend met een opzegtermijn van 2 maanden zullen [ [appellant 1] ] en [ [appellant 2] ] in dienst treden vanaf 1 januari 2016.
[…]
Financiële planning:
Uitgangspunt is dat we een 3 jaren (1.000 dagen) plan opstellen, zodat er rust is om planmatig de juiste beslissingen te nemen en de klant protfolio op te bouwen. De planning kan zo worden opgesteld dat jaar 1 met een aanloopverlies wordt afgesloten, dat het aanloopverlies in jaar 2 wordt terugverdiend en dat er jaar 3 een gezonde, winstgevende bedrijfsvoering staat.”
2.4.
In het kader van deze samenwerking heeft [geïntimeerde 1] op 4 november 2015 24Vision SPS opgericht. [geïntimeerde 1] verschafte 24Vision SPS een werkkapitaallening van € 500.000.
2.5.
[appellant 1] en [appellant 2] hebben hun arbeidsovereenkomsten met hun toenmalige werkgever opgezegd. Met hun vennootschappen 24Fenix respectievelijk Ekanite hebben zij op 15 juni 2016 managementovereenkomsten gesloten met 24Vision SPS, waarin over en weer een opzegtermijn was opgenomen van één maand. Partijen hebben ook een aandeelhoudersovereenkomst gesloten, waarin werd uitgegaan van de in de protocol meeting genoemde aandelenverhoudingen (hiervoor, 2.3). In werkelijkheid bleef [geïntimeerde 1] echter enig aandeelhouder van 24Vision SPS, totdat hij (al) zijn aandelen op 28 december 2016 inbracht in het door hem gecontroleerde 24Vision SH.
2.6.
[appellant 1] was aanvankelijk statutair bestuurder van 24Vision SPS. Bij
aandeelhoudersbesluit van 9 maart 2017 heeft 24Vision SH [appellant 1]
in die hoedanigheid ontslagen. Bij brieven van diezelfde dag heeft 24Vision SPS de managementovereenkomsten met 24Feniks en Ekanite opgezegd tegen 9 april 2017.
vordering en vonnis eerste aanleg, vordering in het hoger beroep
2.7.
In eerste aanleg vorderde [appellant 1] c.s., blijkens zijn “verduidelijking” van de eis in conventie bij conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie, voor zover in dit geding nog van belang en samengevat, subsidiair hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde 1] c.s. tot betaling van gederfde managementvergoedingen over 21 maanden aan [appellant 1] en [appellant 2] , althans 24Fenix en Ekanite, ten titel van schadevergoeding.
2.8.
Aan deze vordering legde [appellant 1] c.s. samengevat de stelling ten grondslag dat [geïntimeerde 1] c.s. met of bij de beëindiging van de managementovereenkomsten de afspraken uit de protocol meeting van 16 oktober 2015 (hiervoor, 2.3) niet is nagekomen, in het bijzonder de volgens [appellant 1] c.s. aan [appellant 1] en [appellant 2] toegezegde inkomenszekerheid voor drie jaren, en uit dien hoofde schadeplichtig is.
2.9.
De rechtbank heeft met het bestreden vonnis de vordering van [appellant 1] c.s. afgewezen, met veroordeling van [appellant 1] c.s. in de kosten. De rechtbank overwoog hiertoe onder meer, samengevat, het volgende:
  • In de managementovereenkomsten was een opzegtermijn overeengekomen van één maand. De managementovereenkomsten konden dan ook worden beëindigd met inachtneming van die termijn. Daaraan doet niet af dat partijen eerder hadden gesproken over een ander uitgangspunt voor de arbeidsvoorwaarden, te weten een dienstverband voor onbepaalde tijd met behoud van hun op dat moment bestaande arbeidsvoorwaarden (onder hun dienstverband van dat moment) voor de duur van drie jaar. Partijen hebben uiteindelijk andere afspraken gemaakt en deze in de managementovereenkomsten vastgelegd. Daarin is bovendien met zoveel woorden opgenomen dat deze overeenkomsten bij uitsluiting de tussen partijen bestaande rechtsbetrekkingen regelen.
  • Weliswaar zijn de managementovereenkomsten slechts gesloten tussen 24Vision SPS en 24Feniks respectievelijk Ekanite (niet [appellant 1] en [appellant 2] ), maar evident is dat partijen ervoor hebben gekozen om de (toekomstige) rechtsbetrekkingen waarover eerder op meer vrijblijvende basis was gesproken, op deze wijze juridisch vorm te geven.
  • [appellant 1] en [appellant 2] hebben uiteindelijk niet gekozen voor de relatieve zekerheid van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, maar voor een voor hen op dat moment financieel/fiscaal aantrekkelijkere managementovereenkomst die relatief minder zekerheid bood.
  • Hierbij dient te worden bedacht dat indien een onderneming verlies blijft lijden ook de zekerheid die een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd biedt, beperkt is. Ook die kan immers worden beëindigd (opgezegd/ontbonden).
  • [appellant 1] c.s. heeft onvoldoende betwist dat de commerciële resultaten van 24Vision SPS tegenvielen. De tegenvallende resultaten hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ertoe gebracht om de samenwerking met [appellant 1] en [appellant 2] te beëindigen.
2.10.
In het hoger beroep vordert [appellant 1] c.s., na eisvermindering, vernietiging van het bestreden vonnis en alsnog toewijzing van uitsluitend zijn hiervoor in 2.7 vermelde subsidiaire vordering, met veroordeling van [geïntimeerde 1] c.s. in de kosten van beide instanties. [geïntimeerde 1] c.s. concludeert tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant 1] c.s. in de kosten van het hoger beroep.
beoordeling van de vordering in het hoger beroep
2.11.
Met zijn grieven 2-5 komt [appellant 1] c.s. op tegen de hiervoor in 2.9 samengevat weergegeven oordelen van de rechtbank. In de eerste plaats voert [appellant 1] c.s. aan dat de grammaticale betekenis van de bewoordingen van de managementovereenkomsten niet zonder meer doorslaggevend is voor de uitleg ervan. Dit heeft de rechtbank echter niet miskend, maar juist met zoveel woorden onderschreven in 5.5, derde alinea, van het bestreden vonnis. Uiteindelijk komt het erop aan – en ook hiervan gaat het bestreden vonnis uit, en kennelijk ook [appellant 1] c.s. – welke betekenis partijen aan de bepalingen van de overeenkomsten mochten toekennen en wat zij te dien aanzien over en weer van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981,
NJ1981/635 (Haviltex)). Dit geldt ook voor de clausule in de managementovereenkomsten dat deze bij uitsluiting de tussen partijen bestaande rechtsbetrekkingen regelden (
entire agreement clause). Het oordeel van de rechtbank komt er echter op neer dat [appellant 1] c.s. onvoldoende heeft aangevoerd ter onderbouwing van zijn stelling dat hij in weerwil van de op zichzelf duidelijke bewoordingen van de managementovereenkomsten, in het bijzonder de daarin opgenomen opzegtermijnen van één maand, mocht (blijven) rekenen op wat volgens hem in de protocol meeting van 16 oktober 2015 was afgesproken over inkomenszekerheid voor de duur van drie jaar. Daarmee heeft de rechtbank de hier bedoelde Haviltex-maatstaf als zodanig niet miskend.
2.12.
Volgens [appellant 1] c.s. moet toepassing van de genoemde Haviltex-maatstaf echter tot een andere uitkomst leiden. [appellant 1] c.s. voert hiertoe aan dat de door hem gestelde afspraak over inkomenszekerheid voor de duur van drie jaar duidelijk blijkt uit de aantekeningen van de protocol meeting van 16 oktober 2015 (hiervoor, 2.3), in het bijzonder het drie jaren/1.000 dagen-plan en de passage dat met die gemaakte afspraken “de huidige levensstandaard ongestoord [kan] worden voortgezet en […] de focus volledig ontwikkeld [kan] worden op de business”. [appellant 1] en [appellant 2] zouden zonder deze duidelijke toezegging nooit hun arbeidsovereenkomsten met hun toenmalige werkgever hebben opgezegd, zo stelt [appellant 1] c.s. Volgens [appellant 1] c.s. heeft [geïntimeerde 1] na de protocol meeting steevast mondeling te kennen gegeven dat het hem niet uitmaakt of er arbeids- of managementovereenkomsten zouden worden aangegaan, omdat het protocol en de uitgangspunten hierin leidend zouden zijn en hierdoor niet zouden veranderen. [appellant 1] c.s. voert verder aan dat partijen voor de te sluiten managementovereenkomsten gewoon het eerste het beste modelcontract van internet hebben gehaald. De keuze voor management- in plaats van arbeidsovereenkomsten was volgens [appellant 1] c.s. uitsluitend ingegeven door fiscale motieven. Uit al deze omstandigheden is volgens [appellant 1] c.s. duidelijk dat hij nooit de bedoeling heeft gehad om afstand te doen van zijn in de protocol meeting overeengekomen aanspraak op de inkomenszekerheid voor drie jaren, en – zo bedoelt [appellant 1] c.s. klaarblijkelijk – dat dit voor [geïntimeerde 1] c.s. ook duidelijk moest zijn. De tussentijdse opzegging van de managementovereenkomsten is daarmee volgens hem in strijd.
2.13.
Het hof onderschrijft evenwel het oordeel van de rechtbank. Partijen hebben managementovereenkomsten met een opzegtermijn van één maand gesloten. Als [appellant 1] c.s. van belang vond om de volgens hem toegezegde inkomenszekerheid voor drie jaren te behouden, dan had hij dit bij het sluiten van de managementovereenkomsten ter sprake moeten brengen en/of daartoe een voorbehoud moeten maken. Dat hij dit niet heeft gedaan komt voor zijn eigen rekening. Het hof overweegt hierbij nog het volgende. [geïntimeerde 1] c.s. heeft erop gewezen dat ten behoeve van de bespreking van de concept-managementovereenkomsten tussen partijen, een aantal bepalingen daarin geel was gemarkeerd, waaronder de opzegtermijn van één maand. [appellant 1] c.s. heeft dit niet weersproken, en voert evenmin aan dat deze bepaling toen (desondanks) aan zijn aandacht was ontsnapt. De stelling van [appellant 1] c.s. dat [geïntimeerde 1] (ook) nadat partijen management- in plaats van arbeidsovereenkomsten waren gaan overwegen, heeft uitgedragen dat het hem niet kon schelen als de basisafspraken conform het protocol maar overeind zouden blijven, heeft [geïntimeerde 1] c.s. bij pleidooi uitdrukkelijk betwist, zodat het hof daarvan niet kan uitgaan. Los hiervan zou een dergelijke uitlating in dat stadium nog steeds niet noodzaken tot de conclusie dat [geïntimeerde 1] hiermee (ook) het oog had op wat in de aantekeningen van de protocol meeting was opgenomen over de duur van de te sluiten arbeidsovereenkomsten, of anderszins dat de in de managementovereenkomsten op te nemen opzegtermijn van één maand betekenisloos zou blijven.
2.14.
[appellant 1] c.s. voert op zichzelf terecht aan dat de managementovereenkomsten zijn gesloten tussen 24Vision SPS en 24Fenix respectievelijk Ekanite, zodat de daarin opgenomen
entire agreement-clausules naar de letter genomen de rechtsverhoudingen tussen [appellant 1] en [appellant 2] enerzijds en [geïntimeerde 1] c.s. anderzijds niet prejudiciëren. Het hof onderschrijft echter het oordeel van de rechtbank voor zover daarin ligt besloten dat evident is dat partijen ervoor hebben gekozen om de (toekomstige) rechtsbetrekkingen waarover eerder (onder meer tijdens de protocol meeting) was gesproken, op deze wijze juridisch vorm te geven.
2.15.
Tot slot heeft [appellant 1] c.s. naar het oordeel van het hof ook niet voldoende weersproken dat de commerciële resultaten van de onderneming tegenvielen en dat dit [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] er uiteindelijk toe heeft gebracht om de samenwerking met [appellant 1] en [appellant 2] te beëindigen. Ook op dit punt onderschrijft het hof het oordeel van de rechtbank. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat [geïntimeerde 1] c.s. onweersproken heeft aangevoerd dat in het eerste jaar van de samenwerking in het geheel geen omzet werd gerealiseerd, dat het uiteindelijk binnengehaalde account Clearwater een lead van [geïntimeerde 1] was, en dat het project MS Hanze Groningen niet van de grond is gekomen zonder dat het vertrek van [appellant 1] en [appellant 2] daarvan de oorzaak was. [appellant 1] c.s. heeft verder niet of niet voldoende concreet onderbouwd dat de inspanningen van [appellant 1] en [appellant 2] , en de resultaten daarvan, in overeenstemming waren met het businessplan van 24Vision SPS. In eerste aanleg heeft [appellant 1] c.s. nog wel aangevoerd dat het niet van de grond komen van het project Cargow was te wijten aan het ontslag van [appellant 1] en [appellant 2] , maar tegenover de betwisting daarvan door [geïntimeerde 1] c.s. heeft [appellant 1] c.s. die stelling niet nader en daarmee onvoldoende onderbouwd.
2.16.
[appellant 1] c.s. heeft geen specifieke feiten te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Slotsom is dat de grieven 2-5 falen. De grieven 1 en 6-9 hebben betrekking op vorderingen die na de eiswijziging in hoger beroep niet meer voorliggen – de incidentele en primaire vorderingen van [appellant 1] c.s. en zijn subsidiaire vordering c – en behoeven om die reden geen bespreking. Hetzelfde geldt voor de voorwaardelijke tegenvordering van [geïntimeerde 1] c.s., omdat de voorwaarde – toewijzing van de subsidiaire vordering c van [appellant 1] c.s. – niet wordt vervuld.
2.17.
Het hoger beroep mist daarom doel. HHet hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen en [appellant 1] c.s. veroordelen in de kosten van het hoger beroep. Het hof begroot deze aan de zijde van [geïntimeerde 1] c.s. tot op heden op € 2.020 voor het griffierecht en € 14.034 voor het salaris van de advocaat (3 punten x tarief VII hoger beroep), totaal € 16.054.
Beslissing
Het hof
  • bekrachtigt het bestreden vonnis;
  • veroordeelt [appellant 1] c.s. in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde 1] c.s. tot op heden begroot op € 16.054;
  • verklaart dit arrest wat deze kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Frieling, H.J. van Kooten en S.H.M.A. Dumoulin en is ondertekend en ter openbare terechtzitting van 26 januari 2021 uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.