ECLI:NL:GHDHA:2021:38

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 januari 2021
Publicatiedatum
15 januari 2021
Zaaknummer
BK-20/00459
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uitgaven voor specifieke zorgkosten en belastingrente

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag over de aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2016. De inspecteur had een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.742 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 9.313. Na bezwaar werd de aanslag verminderd, maar belanghebbende ging in beroep omdat hij vond dat de uitgaven voor behandelingen bij een analytisch therapeut/hypnotherapeut als specifieke zorgkosten moesten worden aangemerkt. De Rechtbank oordeelde dat de uitgaven niet als specifieke zorgkosten konden worden aangemerkt, omdat de therapeut niet voldeed aan de eisen van de Wet inkomstenbelasting 2001. In hoger beroep bevestigde het Gerechtshof deze beslissing, maar stelde vast dat de drempel voor specifieke zorgkosten te hoog was vastgesteld door de inspecteur. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank, verminderde de aanslag en de belastingrente dienovereenkomstig, en droeg de inspecteur op het griffierecht van belanghebbende te vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-20/00459

Uitspraak van 13 januari 2021

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 18 maart 2020, nummer SGR 19/6221.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.742 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 9.313 (de aanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 165 aan belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente).
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.742 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.802, en de in rekening gebrachte belastingrente verminderd tot € 94.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De griffier van de Rechtbank heeft een griffierecht van € 47 geheven. De beslissing van de Rechtbank luidt:
"De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.688 en handhaaft de overige elementen van de aanslag;
- vermindert de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op
bezwaar;
- draagt [de Inspecteur] op het betaalde griffierecht van € 47 aan [belanghebbende] te vergoeden."
1.4.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Er is een griffierecht van € 131 geheven. De Inspecteur heeft op 14 september 2020 een nader stuk, aangeduid als verweerschrift, ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 2 december 2020. Vóór de aanvang van het onderzoek ter zitting heeft belanghebbende het Hof telefonisch meegedeeld niet op de zitting aanwezig te kunnen zijn. Vervolgens heeft belanghebbende in een tweede vóór de zitting gevoerd telefoongesprek ermee ingestemd dat de mondelinge behandeling van de zaak in zijn afwezigheid doorgang zou vinden. De Inspecteur is verschenen. De Inspecteur heeft een pleitnota overgelegd.

Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2016 een aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.581 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.803. In de aangifte zijn uitgaven voor specifieke zorgkosten van € 4.496 (€ 5.724 minus een drempel van kennelijk € 1.228) en giften van € 1.590 in aanmerking genomen als persoonsgebonden aftrekpost.
2.2.
Belanghebbende heeft als specifieke zorgkosten onder meer opgevoerd een bedrag van € 3.520 ter zake van ondergane behandelingen bij een analytisch therapeut/hypnotherapeut (de therapeut).
2.3.
Bij het opleggen van de aanslag is de Inspecteur afgeweken van de door belanghebbende ingediende aangifte. Van de in de aangifte opgevoerde uitgaven voor specifieke zorgkosten van in totaal € 5.724 heeft de Inspecteur slechts € 2.204 als zodanige uitgaven aangemerkt. De Inspecteur heeft tevens het door belanghebbende in aanmerking genomen drempelbedrag gecorrigeerd naar € 1.340. Hiermee komt het totale aftrekbare bedrag aan uitgaven voor specifieke zorgkosten op € 864. Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag wat betreft het belastbaar inkomen uit werk en woning gehandhaafd.

Oordeel van de Rechtbank

3.1.
De Rechtbank heeft, voor zover van belang, het volgende overwogen.
“Specifieke zorgkosten
5. Op grond van artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet IB 2001 zijn uitgaven voor specifieke zorgkosten de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor geneeskundige- en heelkundige hulp.
6. Onder genees- en heelkundige hulp wordt volgens artikel 6.17, negende lid, van de Wet IB 2001 verstaan:
a. een behandeling door een arts;
b. een behandeling op voorschrift en onder begeleiding van een arts door een paramedicus;
c. een behandeling door een bij ministeriële regeling aan te wijzen paramedicus, mits voor de behandeling een verklaring door de paramedicus is afgegeven die voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.
7. De bewijslast om aannemelijk te maken dat [belanghebbende] de op hem drukkende uitgaven heeft gedaan voor genoemde specifieke zorgkosten rust op [belanghebbende]. [Belanghebbende] heeft daartoe aangevoerd dat de therapeut een afgestudeerde psycholoog is, een in Nederland erkend diploma heeft, in Oostenrijk wordt vergoed en voor de omzetbelasting erkend wordt als medisch beroepsbeoefenaar.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [belanghebbende] heeft hiermee niet aannemelijk gemaakt dat hij aan één van de voorwaarden van artikel 6.17, negende lid, van de Wet IB 2001 heeft voldaan. De therapeut is geen arts of bij ministeriële regeling aangewezen paramedicus. Verder heeft [belanghebbende] niet aannemelijk gemaakt dat de behandeling bij de therapeut onder begeleiding van een arts heeft plaatsgevonden. [Belanghebbende] heeft weliswaar een voorschrift van zijn huisarts overgelegd, maar heeft niet aannemelijk gemaakt dat de behandeling ook onder begeleiding van een arts heeft plaatsgevonden, zoals artikel 6.17, negende lid, onderdeel b, van de Wet IB 2001 vereist. Het door [belanghebbende] aangehaalde besluit van de Staatssecretaris van Financiën is van toepassing op de omzetbelasting en heeft daarom geen rechtsgevolgen voor de inkomstenbelasting. [De Inspecteur] heeft de aftrek voor uitgaven specifieke zorgkosten dan ook terecht gecorrigeerd.
(...)
11. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft [belanghebbende] geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Nu de aanslag is verminderd, heeft de rechtbank de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig verminderd. Gesteld noch gebleken is dat de rente die nog wel in rekening is gebracht naar een onjuist bedrag of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht is berekend.
12. Nu de aanslag tot een te hoog bedrag is opgelegd en teveel belastingrente in rekening is gebracht, is het beroep gegrond verklaard.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of de Inspecteur de door belanghebbende opgevoerde uitgaven voor specifieke zorgkosten van € 3.520 ter zake van ondergane behandelingen bij de therapeut terecht heeft gecorrigeerd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
4.2.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar, tot vermindering van het belastbare inkomen uit werk en woning en tot dienovereenkomstige vermindering van de beschikking belastingrente.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.429 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.802.

Beoordeling van het hoger beroep

Zijn de uitgaven voor de behandelingen door de therapeut specifieke zorgkosten?
5.1
In artikel 6.17, lid 1, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001; tekst 2016) is bepaald dat uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor (onder meer) genees- en heelkundige hulp. Voor de toepassing van deze bepaling wordt, naar volgt uit artikel 6.17, lid 9, Wet IB, onder genees- en heelkundige hulp verstaan:
a. een behandeling door een arts;
b. een behandeling op voorschrift en onder begeleiding van een arts door een paramedicus;
c. een behandeling door een bij ministeriële regeling aan te wijzen paramedicus, mits voor de behandeling een verklaring door de paramedicus is afgegeven die voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.
5.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 6.17, lid 9, aanhef en letter a, Wet IB 2001 wordt als genees- en heelkundige hulp beschouwd een behandeling door een arts. Onder ‘arts’ moet naar het oordeel van het Hof in het onderhavige geval een arts naar Nederlandse begrippen worden verstaan, dus een medicus die als arts is ingeschreven in het register behorende bij de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (het BIG-register). Niet in geschil is dat de therapeut niet in het BIG-register is ingeschreven. De door de therapeut uitgevoerde behandelingen vallen daarom niet onder artikel 6.17, lid 9, aanhef en letter a, Wet IB 2001. Daaraan kan niet afdoen dat de therapeut is geregistreerd in het Register van beroepsbeoefenaren complementaire zorg en over een AGB-code beschikt. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat de vrijstelling die de omzetbelasting kent voor diensten op het vlak van de gezondheidskundige verzorging van de mens door beoefenaren van een medisch of paramedisch beroep, ook geldt voor handelingen die niet zijn verricht door een arts (of een andere in het BIG-register ingeschreven beroepsbeoefenaar) maar door een medische dienstverlener die zorg biedt met een gelijkwaardig kwaliteitsniveau als in het BIG-register ingeschreven beroepsbeoefenaren. De voor de omzetbelasting geldende vrijstelling heeft immers geen betekenis voor de aftrek van zorgkosten in de inkomstenbelasting. Ten slotte kan daaraan evenmin afdoen dat in de door belanghebbende overgelegde uitdraai van de website van de Belastingdienst bij de aftrek van zorgkosten is vermeld “huisarts, tandarts, fysiotherapie of specialist”. Nog afgezien van de vraag of die toelichting tot enig rechtsgevolg zou kunnen leiden, is naar het oordeel van het Hof evident dat de daarin gebezigde term “specialist”, conform het spraakgebruik, moet worden opgevat als een arts die zich heeft gespecialiseerd in een bepaald onderdeel van de geneeskunde.
5.3.
Een analytisch therapeut/hypnotherapeut behoort voorts niet tot de paramedici genoemd in artikel 39, lid 1, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001, waarmee nadere invulling is gegeven aan het bepaalde in artikel 6.17, lid 9, aanhef en letter c, Wet IB 2001. De behandelingen van de therapeut kunnen dus ook niet onder laatstgenoemde bepaling worden geschaard.
5.4.
De behandelingen kunnen dan nog slechts als genees- en heelkundige hulp worden aangemerkt indien de behandelingen op voorschrift en onder begeleiding van een arts hebben plaatsgevonden; zie artikel 6.17, lid 9, aanhef en letter b, Wet IB 2001. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat daarvan sprake is. De omstandigheid dat belanghebbende door zijn huisarts naar de therapeut is verwezen, is onvoldoende om van een behandeling onder begeleiding van een arts te kunnen spreken. Ook overigens is niet gebleken van enige actieve betrokkenheid van de huisarts bij de behandelingen die belanghebbende bij de therapeut heeft ondergaan. De behandeling van de therapeut kan daarom evenmin worden gekwalificeerd als genees- en heelkundige hulp in de zin van artikel 6.17, lid 9, aanhef en letter b, Wet IB 2001.
5.5.
De conclusie luidt dat de uitgaven die belanghebbende voor de behandeling door de therapeut heeft gedaan, niet behoren tot de uitgaven voor specifieke zorgkosten in de zin van artikel 6.17 Wet IB 2001. De Inspecteur heeft deze door belanghebbende in zijn aangifte IB/PVV 2016 opgevoerde uitgaven dan ook terecht niet in aftrek toegelaten.
Hoogte van de drempel voor specifieke zorgkosten
5.6.
De Rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek € 47.469 (€ 42.667 + € 4.802) bedraagt. De Rechtbank heeft echter niet onderkend dat dit niet alleen gevolgen heeft voor de giftenaftrek maar ook voor de aftrek van de uitgaven voor specifieke zorgkosten. Ingevolge artikel 6.20, lid 1, aanhef en letter c, Wet IB 2001 bedraagt de bij een verzamelinkomen vóór persoonsgebonden aftrek van € 47.469 behorende drempel voor specifieke zorgkosten € 1.081. De door de Inspecteur in de uitspraak op bezwaar toegepaste drempel van € 1.340 is dus, zoals ook volgt uit de door de Inspecteur in haar pleitnota gemaakte berekening, € 259 te hoog. Dat brengt mee dat het bedrag van de in aanmerking te nemen uitgaven voor specifieke zorgkosten € 259 hoger moet worden vastgesteld en dientengevolge het belastbaar inkomen uit werk en woning € 259 lager.
Belastingrente
5.7.
Belanghebbende heeft tegen het in rekening brengen van belastingrente geen afzonderlijke grieven aangevoerd. Aangezien de aanslag moet worden verminderd, dient de in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig te worden verminderd.
Slotsom
5.8.
Gelet op het hetgeen hiervóór in 5.6 en 5.7 is overwogen, is het hoger beroep gegrond.

Proceskosten en griffierecht

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Aangezien het hoger beroep gegrond is, dient aan belanghebbende het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 131 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing met betrekking tot het griffierecht;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.429 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.802;
- vermindert de in rekening gebrachte belastingrente overeenkomstig; en
- draagt de Inspecteur op aan belanghebbende te vergoeden het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 131.
Deze uitspraak is vastgesteld door F.G.F. Peters, T.A. de Hek en R.M. Hermans, in tegenwoordigheid van de griffier J. Azmi Shenouda. De beslissing is op 13 januari 2021 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.