Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Het geding
2.Beoordeling van het hoger beroep
grief 1komt [appellant] op tegen de vaststelling van de rechtbank dat [appellant] en [naam B.V.] sinds 2005 een handelsrelatie hadden; volgens [appellant] bestond die handelsrelatie tenminste 15 jaar. De curator erkent het bestaan van de handelsrelatie sedert 10 december 2000. Wat het aanvangsmoment van de handelsrelatie betreft is de grief in zoverre gegrond en voor het overige, wegens onvoldoende onderbouwing, ongegrond. De ontwikkeling van de handelsrelatie in de periode tot aan het faillissement van [naam B.V.] , en de precieze inhoud daarvan, vormt het voorwerp van de overige grieven van [appellant] . Deze eerste grief heeft wat dit betreft geen zelfstandige betekenis.
grief 2komt [appellant] op tegen het niet-vaststellen door de rechtbank van een aantal volgens [appellant] onbetwiste feiten. Voor zover [appellant] deze feiten niet heeft aangevoerd ter adstructie van de grondslag van zijn vordering kan het hof hieraan voorbij- gaan. Voor het overige heeft de grief geen zelfstandige betekenis ten opzichte van de overige grieven van [appellant] , en behoeft deze daarom geen separate bespreking.
grieven 3 en 4komt [appellant] op tegen de verwerping door de rechtbank van de primair voor zijn vordering aangevoerde grondslag: dat [naam B.V.] de tussen haar en [appellant] bestaande duurovereenkomst wegens niet-inachtneming van een redelijke opzegtermijn onrechtmatig (stilzwijgend) heeft beëindigd. [appellant] voert hiertoe samengevat het volgende aan:
Offerte ofeen Order. De stellingen van [appellant] houden in dat [naam B.V.] zijn offerte (Offerte) mondeling heeft geaccepteerd, en dat daarmee een overeenkomst (Overeenkomst) tot stand is gekomen. De systematiek van de algemene voorwaarden staat hieraan op zichzelf niet in de weg.
grief 10komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat [naam B.V.] de offerte van [appellant] niet stilzwijgend heeft aanvaard. Aan de door hem gestelde stilzwijgende aanvaarding legt [appellant] geen andere dan de hiervoor in 2.32 sub a-h besproken omstandigheden ten grondslag. Dit betekent dat deze grief faalt.
grief 11komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat [naam B.V.] niet tegenover [appellant] aansprakelijk is vanwege onrechtmatig afgebroken onderhandelingen. Voor zover [appellant] zijn andersluidende stelling baseert op slechts de door hem aangevoerde omstandigheden van vóór de zomer van 2013, is zijn beroep op schadeplichtigheid van [naam B.V.] ongegrond – dit vloeit voort uit het hiervoor overwogene. De stellingen van [appellant] sluiten intussen niet uit dat [inkoper bij BV I] zich in zijn telefoongesprekken met [appellant] op zodanige wijze heeft uitgelaten dat, indien deze uitlatingen niet reeds een aanvaarding van de offerte inhielden, deze toch zodanig waren dat [appellant] hieraan het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat enigerlei overeenkomst uit de onderhandelingen zou voortvloeien, dan wel dat [naam B.V.] zich niet meer uit de onderhandelingen mocht terugtrekken zonder betaling van schadevergoeding aan [appellant] . De aan [appellant] te geven bewijsopdracht zal daarom ook hierop zien.
3.Beslissing
- draagt [appellant] bewijs op van zijn stelling dat in telefoongesprekken tussen [appellant] en [inkoper bij BV I] vanaf de zomer van 2013, [inkoper bij BV I] de offerte mondeling namens [naam B.V.] heeft aanvaard dan wel zich zodanig heeft uitgelaten dat [appellant] aan die uitlatingen het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat enigerlei overeenkomst met [naam B.V.] uit de onderhandelingen zou voortvloeien, dan wel dat [naam B.V.] zich niet meer uit de onderhandelingen mocht terugtrekken zonder betaling van schadevergoeding aan [appellant] ;
- bepaalt dat, indien [appellant] getuigen wil doen horen, de getuigenverhoren zullen worden gehouden in een van de zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag ten overstaan van de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. J.W. Frieling op
- bepaalt dat [appellant] de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen uiterlijk zeven dagen voorafgaand aan de zitting aan de raadsheer-commissaris en aan de curator dient op te geven;
- bepaalt dat, indien één van de partijen binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen en de te horen getuigen in de maanden mei tot en met september 2021, opgeeft dan verhinderd te zijn, de raadsheer-commissaris (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de getuigenverhoren zal vaststellen;
- verstaat dat het hof reeds beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat overlegging daarvan voor het getuigenverhoor niet nodig is;
- houdt iedere verdere beslissing aan.