ECLI:NL:GHDHA:2021:327

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
200.283.386/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in een geschil over de overname van een aandeel in de voormalige echtelijke woning

In deze zaak heeft de man hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin de woning werd toegedeeld aan de vrouw, onder de voorwaarde dat zij binnen drie maanden aan de man zou aantonen dat zij in staat was de volledige eigendom van de woning te verkrijgen. De man vorderde in het hoger beroep schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het bestreden vonnis. Hij stelde dat hij inmiddels de financiering voor de overname van de woning rond had gekregen, wat de vrouw betwistte. Het hof overwoog dat de man niet voldoende had aangetoond dat hij de woning kon overnemen en dat zijn verzoek om schorsing niet kon worden toegewezen. Het hof concludeerde dat de man meer dan twee jaar de tijd had gehad om de financiering te regelen en dat de door hem overgelegde stukken niet voldoende waren om zijn stelling te onderbouwen. De vordering tot schorsing werd afgewezen en de kosten in het incident werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.283.386/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/09/579729/ HA ZA 19-943

arrest van 19 januari 2021 in het incident

inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser in het incident op de voet van artikel 351 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering,
hierna te noemen: de man,
advocaat: O. Huisman te Den Haag,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in het incident,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.A. Meijer te Alphen aan den Rijn.

Het verloop van het geding

De man is op 25 september 2020 in hoger beroep gekomen van het vonnis van 15 juli 2020, verbeterd bij vonnis van 9 september 2020, van de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen (hierna: het bestreden vonnis).
In de dagvaarding in hoger beroep heeft de man acht grieven geformuleerd tegen het bestreden vonnis. De man vordert in dezelfde dagvaarding tevens bij wijze van incident op de voet van artikel 351 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het bestreden vonnis totdat in hoger beroep in de hoofdzaak eindarrest is gewezen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van het incident.
Bij memorie van antwoord in het incident heeft de vrouw gevorderd de incidentele vordering van de man af te wijzen en de man te veroordelen in de kosten van het incident.
Vervolgens hebben partijen hun procesdossier gefourneerd voor arrest in het incident.
De beoordeling van de vordering tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad

Algemeen

1. Voor zover tegen de feiten geen grieven zijn geformuleerd gaat het hof uit van de feiten zoals deze door de rechtbank in het bestreden vonnis zijn vastgesteld. Voor de beoordeling van het incident is van belang dat partijen gezamenlijk eigenaar zijn van een woning.

Bestreden vonnis

2.1
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank – voor zover voor de beoordeling van het incident van belang – als volgt beslist: “De woning wordt toegedeeld aan de vrouw, onder de opschortende voorwaarde dat zij binnen drie maanden na heden (hof: derhalve na 15 juli 2020) aan de man aantoont dat zij in staat is (i) de volledige eigendom van de woning te verkrijgen en (ii) de man te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de hypotheek.”
2.2
De rechtbank stelt in de daartoe strekkende overwegingen voorop dat de wijze van verdeling van de gemeenschappelijke woning in geschil is en dat de inmiddels hoogopgelopen discussie met name gaat over de vraag wie van hen het meeste belang bij de woning heeft. De belangenafweging in het midden latend, geldt bovendien dat de wens de woning toegedeeld te krijgen ook moet kunnen worden gefinancierd, aldus de rechtbank. De rechtbank stelt vast dat partijen in augustus 2018 uiteen zijn gegaan, de man toen in de woning is gebleven en de man, anders dan de vrouw, nauwelijks onderbouwd heeft dat hij de woning in volledige eigendom kan verkrijgen en de vrouw kan doen laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de bij de woning behorende hypothecaire geldleningen. Daarmee ter comparitie (hof: op 29 mei 2020) geconfronteerd, heeft de man verklaard dat bij meer tijd nodig heeft om aan te tonen dat hij aan de benodigde financiering kan komen. Hij heeft de rechtbank gevraagd iedere verdere beslissing ter zake van de verdeling van de gezamenlijke woning aan te houden. In het geval de rechtbank zou beslissen dat de woning wordt toebedeeld aan de vrouw, dan wil hij daartegen hoger beroep instellen en daarom verzoekt hij de beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De rechtbank gaat hier niet in mee. De man heeft al in 2018 aan de vrouw laten weten dat het voor hem belangrijk is dat de woning — vanwege de uitoefening van zijn bedrijf— aan hem wordt toegedeeld. Ondanks het door hem gestelde grote belang bij de woning, en ondanks diverse verzoeken van de vrouw, heeft hij echter tot op heden niet aangetoond dat hij dit financieel gezien kan realiseren. Het enige stuk dat de man ter onderbouwing heeft ingebracht is de hiervoor onder de feiten genoemde verklaring van [NAAM] BV, welke vennootschap toebehoort aan zijn ouders. De vrouw heeft echter gemotiveerd betwist dat de man, gelet op bedrijfsresultaten in de afgelopen jaren. de middelen heeft om aan de in de verklaring genoemde voorwaarden te voldoen en vervolgens de kosten en aflossing van de nieuwe hypothecaire lening te betalen. Ook heeft zij erop gewezen dat [NAAM] BV — althans de ouders van de man — onvoldoende middelen heeft/hebben om deze verklaring gestand te doen. Ook naar aanleiding van deze gemotiveerde betwisting heeft de man niet nader onderbouwd dat hij de toedeling van de woning aan hem kan financieren. Hij heeft alleen gesteld dat familie en vrienden bereid zijn om hem te helpen met de financiën, maar heeft geweigerd dit met stukken te onderbouwen met een beroep op de bescherming van de privacy van deze derden. Het betoog van de man ter comparitie om nogmaals tijd te krijgen om de financiering van de woning met een geld- en/of hypotheekverstrekker te bespreken, en te laten berekenen of hij de financiële consequenties van de verdeling van de woning en ook andere bestanddelen kan dragen, bevestigt alleen maar dat het onzeker is dat de man de financiering rond kan krijgen, aldus nog steeds de rechtbank.

De vordering van de man in het incident en het verweer van de vrouw

3.1
De man baseert zijn vordering daarop dat volgens hem sprake is van feiten en omstandigheden die bij die bestreden beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na het bestreden vonnis hebben voorgedaan. De man stelt daartoe dat hij de financiering van de overname van de woning en de uitkoop van de vrouw alsnog rond heeft gekregen, onder verwijzing naar grief 3 en de toelichting daarop. Inmiddels staat vast dat, anders dan waar de rechtbank van uit is gegaan, de man de woning kan financieren en bovendien is de man in staat de vrouw direct het bedrag ter zake de overbedeling te voldoen, aldus de man. Vervolgens benoemt de man een aantal omstandigheden die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken. De conclusie is dat zijn belang bij schorsing prevaleert boven dat van de vrouw om tot tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis over te gaan voordat het hof op het hoger beroep van de man heeft beslist.
3.2
De vrouw voert verweer. De vrouw betwist vooreerst dat de man met zijn nieuwe partner de financiering thans rond zou hebben. Wat de man overlegt is slechts een indicatie van een willekeurige financieel/hypotheek adviseur van wat hij en zijn partner, met wie hij zegt te gaan samenwonen, op basis van hun inkomen maximaal zouden kunnen lenen en een indicatie van wat zijn ouders mogelijkerwijs zouden kunnen lenen, met alle voorbehouden van dien. De vrouw wijst er voorts op dat ter zitting op 29 mei 2020 reeds de mogelijkheid is besproken dat de man samen met zijn nieuwe partner de financiering rond zou kunnen krijgen, hetgeen de vrouw met klem betwist, en dat de man ter zitting met het oog daarop uitstel heeft gevraagd. De vrouw heeft er groot belang bij dat zij thans de beschikking kan krijgen over haar totale vermogen, het aandeel van de man in de woning kan overnemen en verder kan met haar leven.

Beslissing van het hof

4.1
Het hof overweegt naar aanleiding van de incidentele vordering van de man als volgt.
4.2
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
4.3
Het hof stelt het volgende voorop.
( i) Eiser moet belang hebben bij de door hem gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis.
(ii) Bij de beoordeling van een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van zijn wederpartij bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van het vonnis. Indien de beslissing de veroordeling tot betaling van een geldsom betreft, is het belang van de schuldeiser bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in beginsel gegeven.
(iii) Bij deze afweging moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het hoger beroep in beginsel buiten beschouwing.
(iv) Indien de rechtbank in eerste aanleg een gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zal de eiser die wijziging van deze beslissing wenst, aan zijn vordering ten grondslag moeten leggen een kennelijke juridische of feitelijke misslag in de bestreden uitspraak dan wel feiten en omstandigheden die bij die beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
( v) Indien de rechtbank in eerste aanleg geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven op de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad, geldt de hiervoor onder (iv) vermelde eis niet en moet worden beslist met inachtneming van het hiervoor onder (i) tot en met (iii) vermelde.
4.4
Het hof stelt vast dat de rechtbank een gemotiveerde beslissing heeft gegeven als bedoeld onder (iv). Het hof is vooreerst van oordeel dat een herstel van eigen verzuim in eerste aanleg – het genoegzaam aantonen dat de man de woning in volledige eigendom kan verkrijgen en de vrouw kan doen laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de bij de woning behorende hypothecaire geldleningen - niet onder dezelfde noemer valt te scharen als “feiten en omstandigheden die bij de beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken”, hetgeen reeds voert tot afwijzing van de vordering. Het hof betrekt daarbij dat de man sinds het uiteengaan van partijen in augustus 2018 meer dan twee jaar de tijd heeft gehad om de mogelijkheden van overname van het aandeel van de vrouw te regelen. Daar komt bij dat de vrouw terecht opmerkt dat het stuk waaruit zou moeten blijken dat de man (met zijn partner) de woning kan overnemen – een brief van [naam financier] BV van 22 juli 2020 - niet meer betreft dan een - indicatieve – “Maximale hypotheekberekening” met als N.B.: “Bovenstaande is een indicatie. Beoordeling van de gehele financieringsaanvraag is altijd onder voorbehoud van akkoord van de geldverstrekker.”. De man heeft derhalve niet genoegzaam aangetoond dat hij daadwerkelijk de woning kan overnemen. De andere bescheiden – producties 16 en 17 – die een aanvullende financiering betreffen maken dat niet anders, nu niet vast staat dat de man is het totaal benodigde bedrag te lenen. Nu geen sprake is van een nieuw feit behoeft de vraag of hetgeen de man (overigens) stelt rechtvaardigt dat van de bestreden beslissing wordt afgeweken geen behandeling en kan een belangenafweging dus achterwege blijven.
4.5
Het hof zal de incidentele vordering afwijzen. Het hof zal iedere verdere beslissing in de hoofdzaak aanhouden. Het hof zal zoals gebruikelijk in familiezaken de kosten van het geschil in het incident compenseren in die zin dat ieder partij de eigen kosten draagt.

Het hof, rechtdoende in het incident:

wijst de vordering van de man tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het bestreden vonnis van 15 juli 2020, verbeterd bij vonnis van 9 september 2020, af;
compenseert de kosten in het incident in die zin dat ieder partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.B. Kamminga, J.M. van de Poll en A. Zonneveld, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 januari 2021 in aanwezigheid van de griffier.