ECLI:NL:GHDHA:2021:317

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 maart 2021
Publicatiedatum
2 maart 2021
Zaaknummer
2200472019
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor meineed en valsheid in geschrift; ontslag van rechtsvervolging voor poging tot zware mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder vrijgesproken van het tenlastegelegde feit van zware mishandeling en ontslagen van alle rechtsvervolging. De advocaat-generaal had hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak en vorderde een veroordeling van de verdachte. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake was van (voorwaardelijk) opzet op het afleggen van een onjuiste verklaring, wat noodzakelijk is voor een bewezenverklaring van meineed en valsheid in geschrift. Het hof oordeelde dat de verdachte niet de intentie had om de verklaring als echt en onvervalst te gebruiken. Daarnaast werd de inzet van de politiehond als rechtmatig beschouwd, gezien de omstandigheden van de zaak. De verdachte werd uiteindelijk ontslagen van alle rechtsvervolging voor de poging tot zware mishandeling, en de vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004720-19
Parketnummer: 09-837301-18
Datum uitspraak: 2 maart 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 27 september 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
domicilie kiezende op het adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde en ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde ontslagen van alle rechtsvervolging. Voorts is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
Hij op 21 januari 2018 te Den Haag aan een persoon genaamd [verdachte 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een en/of meerdere bijtwond(en)) heeft toegebracht, door opzettelijk een (politie)hond de opdracht te geven om voornoemde [verdachte 1] te bijten (waarna die [verdachte 1] door de hond werd gebeten);
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij op 21 januari 2018 te Den Haag ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [verdachte 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een (politie) hond de opdracht heeft gegeven om voornoemde [verdachte 1] te bijten (waarna die [verdachte 1] door de hond werd gebeten), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
Hij op 21 januari 2018 te Den Haag, in het geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder belofte en/of ede vordert en/of daaraan rechtsgevolgen verbindt, schriftelijk, opzettelijk een valse verklaring en/of een verklaring ten dele in strijd met de waarheid heeft afgelegd, immers heeft hij, verdachte, in een door hem, verdachte, schriftelijk op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 21 januari 2018 opzettelijk (geheel of ten dele) in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - gerelateerd:
-Ook zag ik dat de verdachte zijn handen niet liet zien en deze in zijn jas hield. Ook toen de verdachte met verbalisant [verbalisant] op de grond was beland zag ik dat de verdachte zijn handen niet liet zien;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij op 21 januari 2018 te Den Haag, een proces-verbaal van bevindingen – zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – valselijk heeft opgemaakt of vervalst
,immers heeft verdachte toen en daar valselijk in dat geschrift het volgende gerelateerd:
-Ook zag ik dat de verdachte zijn handen niet liet zien en deze in zijn jas hield. Ook toen de verdachte met verbalisant [verbalisant] op de grond was beland zag ik dat de verdachte zijn handen niet liet zien,
zulks met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, waarvan 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal een bewezenverklaring ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde gevorderd en dat de verdachte ter zake van dit feit dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak zwaar lichamelijk letsel (feit 1 primair)
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel moet worden vooropgesteld dat artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht een opsomming bevat van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt, maar dat die bepaling de rechter de vrijheid laat om ook buiten die gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen wanneer dat voldoende belangrijk is om naar normaal spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Daarbij kunnen als algemene gezichtspunten in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Naar het oordeel van het hof is op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, gelet op het ontbreken van nadere (medische) stukken met betrekking tot de aard en ernst van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel, onvoldoende komen vast te staan dat het slachtoffer [verdachte 1] (hierna: [verdachte 1]) letsel heeft opgelopen van een aard en ernst die zodanig is dat dit als zwaar lichamelijk letsel kan worden beschouwd. De verdachte zal dan ook van het onder 1 primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Vrijspraak feit 2 primair en subsidiair
Anders dan de advocaat-generaal en met de verdediging is het hof van oordeel dat het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van meineed is naast de vaststelling dat de tenlastegelegde passages uit het proces-verbaal van bevindingen in strijd met de feitelijke toedracht en dus onjuist zijn, vereist dat wordt bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het afleggen van een onjuiste verklaring. Voor een bewezenverklaring van valsheid in geschrift is daarnaast vereist dat bij de verdachte het oogmerk bestond om die verklaring als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken. Van voormeld opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, of oogmerk is het hof niet gebleken.
Achteraf gezien zou kunnen worden gesteld dat tekst uit het mede door de verdachte opgestelde proces-verbaal van bevindingen geen juiste weergave van hetgeen blijkt uit een objectieve bron, te weten camerabeelden. Echter, het enkele gegeven dat de weergave van de waarneming van de verbalisant in het proces-verbaal achteraf niet blijkt te stroken met de feitelijke toedracht, maakt naar het oordeel van het hof nog niet dat reeds daarom de conclusie gerechtvaardigd is dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet. Daarbij dient in ogenschouw te worden genomen dat het hof - alsook de advocaat-generaal en de verdediging – beschikt over camerabeelden die vanuit verschillende posities op ooghoogte in het café waar het proces-verbaal betrekking op heeft, zijn opgenomen en de mogelijkheid om deze beelden in alle rust meerdere malen, vertraagd en met aanpassing van helderheid, contrast en dergelijke af te spelen. Over deze mogelijkheid beschikte de verdachte ten tijde van het opstellen van het proces-verbaal van bevindingen niet. Hij kon enkel putten uit zijn herinnering, al dan niet onderhevig aan factoren, zoals een debriefing, die vlak na het incident en vlak voor het opstellen van het proces-verbaal van bevindingen heeft plaatsgevonden, die de juiste oproeping en weergave van die herinnering kunnen hebben beïnvloed. Bovendien is aannemelijk dat hetgeen op de camerabeelden te zien is, gegeven de verschillende posities van waaruit deze opnames zijn gemaakt, op dat moment niet in het geheel door de verdachte kon worden waargenomen.
De stelling van de advocaat-generaal dat de verdachte ten tijde van het opmaken van het proces-verbaal, gelet op de mate waarin de in het proces-verbaal beschreven waarneming afwijkt van de achteraf vastgestelde feitelijke toedracht, niet absoluut zeker kan zijn geweest dat een en ander is gegaan zoals hij heeft geverbaliseerd, en dat, door hierover niet zijn onzekerheid in het proces-verbaal uit te spreken, reeds om die reden sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet, slaagt niet. Immers, de advocaat-generaal laat hierbij buiten beschouwing de mogelijkheid dat de verdachte daadwerkelijk in de veronderstelling was dat wat hij had waargenomen, al dan niet beïnvloed door de hiervoor genoemde factoren, strookte met de feitelijke toedracht en hetgeen hij hierover in het desbetreffende proces-verbaal van bevindingen had geverbaliseerd. Voor het benoemen van onzekerheid omtrent de feitelijke toedracht is dan geen aanleiding.
Voor wat betreft de aanwezigheid van een mogelijk motief voor het opnemen van een met de feitelijke toedracht strijdige verklaring in het proces-verbaal van bevindingen, te weten het verdoezelen van gemaakte fouten, biedt het dossier noch het verhandelde ter terechtzitting naar het oordeel van het hof aanwijzingen die in de richting van een dergelijk motief bij de verdachte wijzen. Ook daarin kan derhalve geen – begin van – opzet worden gevonden.
Het voorgaande leidt voorts tot het oordeel gebleken dat bij de verdachte geen oogmerk bestond om zijn verklaring als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Het vorenstaande brengt met zich mee dat zowel de tenlastegelegde meineed als ook de valsheid in geschrift niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Hij op 21 januari 2018 te Den Haag ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [verdachte 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een
(politie
)hond de opdracht heeft gegeven om voornoemde [verdachte 1] te bijten (waarna die [verdachte 1] door de hond werd gebeten), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Kwalificatie
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:

poging tot zware mishandeling

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota – op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu de verdachte ter uitvoering van een wettelijk voorschrift op legitieme wijze gebruik heeft gemaakt van zijn geweldsbevoegdheid.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep eveneens op het standpunt gesteld dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt hierover – in lijn met hetgeen de rechtbank heeft overwogen – als volgt.
De verdachte heeft bij het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit opgetreden ter daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde als bedoeld in artikel 3 van de Politiewet 2012. Het hof dient de vraag te beantwoorden of de verdachte daarbij heeft gehandeld conform de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit als bedoeld in artikel 7, eerste lid, in samenhang met artikel 7, zevende lid, van de Politiewet 2012.
Met de rechtbank stelt het hof op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat op 21 januari 2018 sprake was van een melding van een mogelijk met een vuurwapen gewapende man. Een vuurwapen is één van de zwaarste geweldsmiddelen. Het enkele voorhanden hebben daarvan brengt ernstige risico’s met zich. In onderhavige zaak betrad verbalisant [verbalisant] (hierna: [verbalisant]) als eerste het café en werd hij door meldster gewezen op [verdachte 1], die volgens meldster in het bezit was van een vuurwapen. Toen [verdachte 1] volgens [verbalisant], ondanks zijn waarschuwing dat de hond zou worden ingezet, niet voldeed aan zijn bevelen om zijn handen te laten zien en te knielen, vroeg [verbalisant] om de verdachte met zijn hond het café te laten betreden. Hierop betrad de verdachte met zijn diensthond het café en liep hij naar [verdachte 1] toe, die door [verbalisant] omver was gelopen. Ook toen [verdachte 1] op de grond lag voldeed hij naar de indruk van de verdachte niet aan het bevel om zijn handen te laten zien. Voor zover de handen van [verdachte 1] voor de verdachte wel zichtbaar waren, was dit naar het oordeel van het hof niet op een zodanige manier dat uit zijn houding kon worden afgeleid dat hij zich had overgegeven aan de politie. De armen van [verdachte 1] waren immers niet gespreid en zijn handen bevonden zich ter hoogte van zijn borst en/of gezicht, waardoor het voor de agenten niet duidelijk was of [verdachte 1] zich had overgegeven. De handen van [verdachte 1] bevonden zich in de buurt van het tasje dat hij bij zich had, waar mogelijk het vuurwapen in zou kunnen zitten. Op dat moment heeft de verdachte besloten de diensthond in te zetten op het onderbeen van [verdachte 1]. Het hof overweegt hierbij dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte de diensthond louter heeft ingezet op instigatie van [verbalisant].
De verdachte is sinds 2009 werkzaam als gecertificeerd diensthondengeleider en was in die hoedanigheid gerechtigd de diensthond in te zetten. Een lichter geweldsmiddel stond hem op dat moment niet ten dienste. Naar het oordeel van het hof is van de aanwending van een te zwaar geweldsmiddel of van de toepassing van buitensporig geweld, gelet op de hiervoor beschreven aanhoudende dreiging van het grijpen naar een mogelijk vuurwapen, geen sprake. Bovendien is niet aannemelijk geworden dat de verdachte meer of krachtiger geweld heeft toegepast dat in de gegeven omstandigheden aanvaardbaar was. Voorts heeft de verdachte zijn diensthond direct van [verdachte 1] afgehaald toen [verdachte 1] zijn verzet staakte.
Dat later is gebleken, dat [verdachte 1] geen vuurwapen bij zich had, doet aan het vorenoverwogene niet af.
Op grond van het voorgaande is het hof – in lijn met de rechtbank – van oordeel dat de verdachte bij het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde heeft gehandeld ter rechtmatige uitvoering van een wettelijk taak en dat de uitoefening daarvan in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd was, zoals vereist ingevolge de genoemde bepaling van de Politiewet 2012. Dit betekent dat de verdachte handelde op grond van een wettelijk voorschrift, als vervat in de rechtvaardigingsgrond van artikel 42 van het Wetboek van Strafrecht. Hierdoor ontbreekt aan het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde de materiële wederrechtelijkheid en levert dit geen strafbaar feit op. De verdachte dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Vordering tot schadevergoeding [verdachte 1]
In het onderhavige strafproces heeft [verdachte 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 5.605,00, bestaande uit € 605,00 materiële en € 5.000,00 immateriële schade.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde wordt vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Gelet op het voorgaande dient de benadeelde partij te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde
nietstrafbaar en
ontslaat de verdachtete dier zake
van alle rechtsvervolging.

Vordering van de benadeelde partij [verdachte 1]

Verklaart de benadeelde partij [verdachte 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mr. J.W. van den Hurk,
mr. O.E.M. Leinarts en mr. M.C. Bruining, in bijzijn van de griffier mr. N. van Burgsteden.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 maart 2021.
mr. J.W. van den Hurk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.