ECLI:NL:GHDHA:2021:316

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 maart 2021
Publicatiedatum
2 maart 2021
Zaaknummer
2200471919
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van meineed en valsheid in geschrift na hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder vrijgesproken van meineed en valsheid in geschrift. De advocaat-generaal had hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak en vorderde een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en geoordeeld dat de tenlastelegging niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. Het hof concludeerde dat er geen (voorwaardelijk) opzet was op het afleggen van een onjuiste verklaring, noch het oogmerk om die verklaring als echt en onvervalst te gebruiken. De verdachte had geen toegang tot camerabeelden die de feitelijke toedracht konden bevestigen en was afhankelijk van zijn herinneringen, die beïnvloed konden zijn door eerdere debriefings. Het hof oordeelde dat de advocaat-generaal niet voldoende bewijs had geleverd voor de stelling dat de verdachte opzettelijk een onjuiste verklaring had afgelegd. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van zowel meineed als valsheid in geschrift.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004719-19
Parketnummer: 09-837302-18
Datum uitspraak: 2 maart 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 27 september 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
domicilie kiezende op het adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het primair en subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
Hij op 21 januari 2018 te Den Haag, in het geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder belofte en/of ede vordert en/of daaraan rechtsgevolgen verbindt, schriftelijk, opzettelijk een valse verklaring en/of een verklaring ten dele in strijd met de waarheid heeft afgelegd, immers heeft hij, verdachte, in een door hem, verdachte, schriftelijk op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van bevindingen gedateerd op 21 januari 2018, opzettelijk (geheel of ten dele) in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - gerelateerd:
-Wij zagen dat de verdachte [verdachte 1] zijn hand in zijn nektasje hield en zich wegdraaide van verbalisant [verbalisant]. Wij verbalisanten zagen dat de verdachte [verdachte 1] zijn hand nog steeds in zijn nektasje hield op het moment dat verbalisant [verbalisant] hem aanhield. Wij zagen dat de verdachte [verdachte 1] niet meewerkte aan zijn aanhouding en het gevecht aanging met verbalisant [verbalisant],
en/of
-Ik zag dat de verdachte [verdachte 1] nog steeds zijn handen niet liet zien;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij op 21 januari 2018 te Den Haag een proces-verbaal van bevindingen - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte toen en daar valselijk in dat geschrift het volgende gerelateerd:
-Wij zagen dat de verdachte [verdachte 1] zijn hand in zijn nektasje hield en zich wegdraaide van verbalisant [verbalisant]. Wij verbalisanten zagen dat de verdachte [verdachte 1] zijn hand nog steeds in zijn nektasje hield op het moment dat verbalisant [verbalisant] hem aanhield. Wij zagen dat de verdachte [verdachte 1] niet meewerkte aan zijn aanhouding en het gevecht aanging met verbalisant [verbalisant],
en/of
-Ik zag dat de verdachte [verdachte 1] nog steeds zijn handen niet liet zien;
zulks met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, waarvan 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak primair en subsidiair tenlastegelegde
Anders dan de advocaat-generaal en met de verdediging is het hof van oordeel dat het primair en subsidiair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van meineed is naast de vaststelling dat de tenlastegelegde passages uit het proces-verbaal van bevindingen in strijd zijn met de feitelijke toedracht en dus onjuist zijn, vereist dat wordt bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het afleggen van een onjuiste verklaring. Voor een bewezenverklaring van valsheid in geschrift is daarnaast vereist dat bij de verdachte het oogmerk bestond om die verklaring als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken. Van voormeld opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, of oogmerk is het hof niet gebleken.
Achteraf gezien blijkt de tekst uit het mede door de verdachte opgestelde proces-verbaal van bevindingen geen (geheel) juiste weergave van hetgeen blijkt uit een objectieve bron, te weten camerabeelden. Echter, het enkele gegeven dat de weergave van de waarneming van de verbalisant in het proces-verbaal achteraf niet blijkt te stroken met de feitelijke toedracht, maakt naar het oordeel van het hof nog niet dat reeds daarom de conclusie gerechtvaardigd is dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet.
Daarbij dient in ogenschouw te worden genomen dat het hof - alsook de advocaat-generaal en de verdediging – beschikt over camerabeelden die vanuit verschillende posities, boven ooghoogte in het café waar het proces-verbaal betrekking op heeft, zijn opgenomen en de mogelijkheid om deze beelden in alle rust meerdere malen, vertraagd en met aanpassing van helderheid, contrast en dergelijke af te spelen. Over deze mogelijkheid beschikte de verdachte ten tijde van het opstellen van het proces-verbaal van bevindingen niet. Hij kon enkel putten uit zijn herinnering, al dan niet onderhevig aan factoren die de juiste oproeping en weergave van die herinnering kunnen hebben beïnvloed, zoals een debriefing, die vlak na het incident en vlak voor het opstellen van het proces-verbaal van bevindingen heeft plaatsgevonden, die de juiste oproeping en weergave van die herinnering kunnen hebben beïnvloed. Bovendien is aannemelijk dat hetgeen op de camerabeelden te zien is, gegeven de verschillende posities van waaruit deze opnames zijn gemaakt, op dat moment niet in het geheel door de verdachte kon worden waargenomen.
De stelling van de advocaat-generaal dat de verdachte ten tijde van het opmaken van het proces-verbaal, gelet op de mate waarin de in het proces-verbaal beschreven waarneming afwijkt van de achteraf vastgestelde feitelijke toedracht, niet absoluut zeker kan zijn geweest dat een en ander is gegaan zoals hij heeft geverbaliseerd, en dat, door hierover niet zijn onzekerheid in het proces-verbaal uit te spreken, reeds om die reden sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet, slaagt niet. Immers, de advocaat-generaal laat hierbij buiten beschouwing de mogelijkheid dat de verdachte daadwerkelijk in de veronderstelling was dat wat hij had waargenomen, al dan niet beïnvloed door de hiervoor genoemde factoren, strookte met de feitelijke toedracht en hetgeen hij hierover in het desbetreffende proces-verbaal van bevindingen had geverbaliseerd. Voor het benoemen van onzekerheid omtrent de feitelijke toedracht is dan geen aanleiding.
Voor wat betreft de aanwezigheid van een mogelijk motief voor het opnemen van een met de feitelijke toedracht strijdige verklaring in het proces-verbaal van bevindingen, te weten het verdoezelen van gemaakte fouten, biedt het dossier noch het verhandelde ter terechtzitting naar het oordeel van het hof aanwijzingen die in de richting van een dergelijk motief bij de verdachte wijzen. Ook daarin kan derhalve geen – begin van – opzet worden gevonden.
Het voorgaande leidt voorts tot het oordeel dat bij de verdachte geen oogmerk bestond om zijn verklaring als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Het vorenstaande brengt met zich mee dat zowel de tenlastegelegde meineed als ook de valsheid in geschrift niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. J.W. van den Hurk,
mr. O.E.M. Leinarts en mr. M.C. Bruining, in bijzijn van de griffier mr. N. van Burgsteden.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 maart 2021.
mr. J.W. van den Hurk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.