ECLI:NL:GHDHA:2021:312

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2021
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
22-005851-19
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor mishandeling door spugen in het gezicht van een politieagent, veroordeling voor belediging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was aangeklaagd voor mishandeling en belediging van een politieagent, hoofdagent [aangeefster], tijdens de rechtmatige uitoefening van haar functie. De tenlastelegging omvatte het spugen in het gezicht van de agent en beledigende uitlatingen. Het hof oordeelde dat het spugen in dit specifieke geval geen mishandeling opleverde, omdat niet kon worden vastgesteld dat de aangeefster lichamelijk leed of een onaangename fysieke ervaring had ondervonden. De verdachte werd vrijgesproken van de mishandeling, maar werd wel schuldig bevonden aan eenvoudige belediging.

De verdachte had op 11 november 2019 in 's-Gravenhage de agent beledigd met grove en kwetsende taal. Het hof achtte het aannemelijk dat de verdachte ten tijde van de feiten volledig ontoerekeningsvatbaar was, gezien haar psychische toestand, die was vastgesteld na een gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis. Hierdoor werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. De vordering van de benadeelde partij, [aangeefster], tot schadevergoeding werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel werd opgelegd aan de verdachte.

Het hof heeft zijn beslissing gebaseerd op de feiten en omstandigheden die in het procesdossier zijn vervat en heeft de relevante rechtspraak van de Hoge Raad in overweging genomen. De uitspraak benadrukt het belang van de beoordeling van de psychische toestand van de verdachte in relatie tot haar strafbaarheid.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005851-19
Parketnummer: 09-268583-19
Datum uitspraak: 1 maart 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van
16 december 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
BRP-adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde schuldig verklaard zonder oplegging van een straf of maatregel. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij zoals is weergegeven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 11 november 2019 te 's-Gravenhage opzettelijk een ambtenaar, te weten [aangeefster] (hoofdagent van politie, Eenheid Den Haag), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar de woorden toe te voegen: "je moeder is een kankerhoer" en "raak me niet aan, kankerhoer" en "jullie zijn kankerlijers, laat me los" en "je bent een kankerhoer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
2.
zij op of omstreeks 11 november 2019 te 's-Gravenhage [aangeefster] (hoofdagent van politie, Eenheid Den Haag) heeft mishandeld door haar meermalen in het gezicht te spugen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 11 november 2019 te ’s-Gravenhage opzettelijk een ambtenaar, te weten [aangeefster] (hoofdagent van politie, Eenheid Den Haag), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door haar meermalen in het gezicht te spugen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij op
of omstreeks11 november 2019 te 's-Gravenhage opzettelijk een ambtenaar, te weten [aangeefster]
,(hoofdagent van politie, Eenheid Den Haag
), gedurende
of ter zake vande rechtmatige uitoefening van
zijn/haar bediening, in
zijn/haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door
hem/haar de woorden toe te voegen: "je moeder is een kankerhoer" en "raak me niet aan, kankerhoer" en "jullie zijn kankerlijers, laat me los" en "je bent een kankerhoer"
, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
2.subsidiair
zij op
of omstreeks11 november 2019 te 's-Gravenhage opzettelijk een ambtenaar, te weten [aangeefster]
,(hoofdagent van politie, Eenheid Den Haag
), gedurende
of ter zake vande rechtmatige uitoefening van
zijn/haar bediening, in
zijn/haar tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door haar meermalen in het gezicht te spugen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Met de politierechter is het hof van mening dat het spugen in het gezicht in dit specifieke geval geen mishandeling oplevert.
Hierbij is van belang dat uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat (naast het toebrengen van lichamelijk letsel of pijn) onder omstandigheden ook het bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam mishandeling in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht kan opleveren (zie o.a. ECLI:NL:HR:2019:1751). Het moet dan wel gaan om lichamelijke onlust of een (zeer) onaangename fysieke ervaring.
Verbalisant [aangeefster] verklaart in haar aangifte dat zij zich door het spugen vies en beledigd voelde en een gevoel van walging kreeg. Met de politierechter interpreteert het hof dit aldus, dat het hier niet ging om lichamelijke onlust, dat geen sprake was van een onaangename fysieke ervaring, maar om een onaangename psychische ervaring. Op basis van het procesdossier is niet vast te stellen dat aangeefster door het spugen lichamelijk leed of een onaangename fysieke ervaring heeft ondervonden. De tenlastegelegde mishandeling door het spugen in het gezicht kan dan ook niet bewezen worden verklaard.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van haar bediening.
Het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van haar bediening.
Strafbaarheid van de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten volledig ontoerekeningsvatbaar was.
Blijkens de tijdens de terechtzitting in hoger beroep overlegde stukken is de verdachte op 12 november 2019, een dag na het incident, gedwongen opgenomen bij de Opvang Verwarde Personen en is er vervolgens door de rechtbank een machtiging verleend tot voortzetting van deze inbewaringstelling in een psychiatrisch ziekenhuis tot en met 6 december 2019. Hieraan lag ten grondslag de(voorlopige) vaststelling van een stoornis, te weten een psychotische decompensatie met paranoïde wanen, achterdocht en daaruit voortkomend verbaal en fysiek agressief gedrag.
Gelet hierop en op hetgeen uit het proces-verbaal van aanhouding en van voorgeleiding aan de hulpofficier van justitie verder naar voren komt omtrent het gedrag van verdachte is het naar het oordeel van het hof aannemelijk dat deze stoornis reeds ten tijde van het tenlastegelegde zodanig van invloed is geweest op het gedrag van de verdachte dat zij ten tijde van de bewezenverklaarde feiten in het geheel niet in staat is geweest haar wil en gedrag in vrijheid te bepalen. Het hof acht het dan ook aannemelijk dat de verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten volledig ontoerekeningsvatbaar was. Het feit dat met betrekking tot de verdachte naast de ter terechtzitting in hoger beroep overlegde stukken geen nadere rapportages voorhanden zijn doet daar in dit specifieke geval niet aan af.
De verdachte is derhalve ter zake van het bewezenverklaarde niet strafbaar en moet dus worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Vordering tot schadevergoeding [aangeefster]
In het onderhavige strafproces heeft [aangeefster] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 330,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag € 330,00.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Nu aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd, noch toepassing wordt gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zal de benadeelde partij gelet op het bepaalde in artikel 361 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en
ontslaat de verdachtete dier zake
van alle rechtsvervolging.
Verklaart de
benadeelde partij [aangeefster] niet-ontvankelijkin de vordering tot schadevergoeding.
Dit arrest is gewezen door mr. B.P. de Boer,
mr. J.A. van Dorp en mr. C.P.M. Cleiren,
in bijzijn van de griffier mr. T.A. van den Berg.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 maart 2021.
Mr. B.P. de Boer, mr. C.P.M. Cleiren en de griffier zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.