- rov. 2.6 van dat vonnis, luidende:
'De rechtbank zal de zaak in de staat waarin zij zich bevindt, verwijzen naar de rechtbank Midden-Nederland, daaronder begrepen de processuele beslissingen zoals neergelegd in de VRO-beschikking van 22 september 2020 met uitzondering van de datum voor de mondelinge behandeling omdat het al dan niet doorgaan van die behandeling ook afhankelijk is van de beschikbaarheid van de rechtbank Midden-Nederland op de genoemde datum.'
het volgende onderdeel van het dictum:
'3. 3. verwijst de zaak in de stand waarin zij zich bevindt naar de rechtbank Midden-Nederland'.
2. Hoewel zij in het vonnis van 17 maart 2021 in het gelijk was gesteld, heeft Sonos de rechtbank verzocht om hoger beroep daartegen open te stellen. De achtergrond daarvan is dat zij wenst dat de procedure bij de rechtbank Midden-Nederland niet wordt voortgezet op grond van het VRO-regime maar op grond van het reguliere procesreglement van die rechtbank.
3. Op 23 maart 2021 heeft de rechtbank het volgende aan partijen bericht:
'(. . .). De rechtbank ziet geen aanleiding tussentijds appel toe te staan tegen het incidentele vonnis van 17 maart 2021, zo een appel tegen dat vonnis waarbij de zaak is verwezen naar de relatief bevoegde rechter, al mogelijk zou zijn'.
In artikel 110 lid 3 Rv is bepaald dat tegen een vonnis waarbij, wegens relatieve
onbevoegdheid, de zaak naar een andere rechter wordt verwezen, geen hogere voorziening is toegelaten.
4. Bij de AD van 29 maart 2021 heeft Sonos hoger beroep aangetekend tegen het vonnis in het bevoegdheidsincident van 17 maart 2002.
5. In de AD heeft Sonos twee incidenten opgeworpen waarin zij heeft gevorderd:
I. dat het hof op de voet van artikel 223 Rv de voorlopige voorziening treft dat de VRO-beschikking van de rechtbank Den Haag van 22 september 2020 de rechtbank Midden-Nederland niet kan binden althans niet bindt;
II. voor het geval aan het onderhavige hoger beroep niet van rechtswege schorsende werking toekomt: dat het hof beveelt dat aan het hoger beroep schorsende werking toekomt.
6. Incidentele vordering I heeft uitsluitend betrekking op een processuele kwestie - is de rechtbank Midden-Nederland gebonden aan de Haagse VRO-beslissing? - en hangt niet samen met de hoofdvordering als bedoeld in artikel 223 lid 2 Rv, die immers op octrooi-inbreuk is gebaseerd. Voor die incidentele vordering kan geen grondslag worden gevonden in artikel 223 Rv, en ook niet in enige andere wetsbepaling of rechtsregel. Incidentele vordering I is daarom niet toewijsbaar.