ECLI:NL:GHDHA:2021:2927

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
2200050118
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van buitenboordmotoren en aanhanger uit loods met valse sleutel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden voor de diefstal van vierentwintig buitenboordmotoren en een aanhanger uit een loods in Giessenburg op 18 maart 2011. De verdachte heeft samen met een medeverdachte, [medeverdachte], de diefstal gepleegd door zich toegang te verschaffen tot de loods met een valse sleutel. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het vonnis van de rechtbank wordt bevestigd, maar met een taakstraf in plaats van een gevangenisstraf. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte de diefstal samen hebben gepland en uitgevoerd, waarbij de verdachte de motoren heeft weggenomen en de medeverdachte de afhandeling heeft verzorgd. Het hof heeft de betrokkenheid van de verdachte bewezen verklaard op basis van getuigenverklaringen en telefoongegevens. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en moet een schadevergoeding van € 15.503,84 betalen aan de benadeelde partij, [slachtoffer].

Uitspraak

Rolnummer: 22-000501-18
Parketnummer: 10-682014-15
Datum uitspraak: 30 april 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 januari 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 18 maart 2011 te Giessenburg, gemeente Giessenlanden, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een loods (gelegen aan de [adres loods]) heeft weggenomen vierentwintig buitenboordmotoren (merk Evinrude) en/of een aanhanger (merk Hapert), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of [slachtoffer1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, in elk geval een sleutel tot welk gebruik hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) toen daar onbevoegd en/of niet gerechtigd was/waren;
subsidiair
[medeverdachte] en/of (een) onbekend gebleven perso(o)n(en) op of omstreeks 18 maart 2011 te Giessenburg, gemeente Giessenlanden, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een loods (gelegen aan de [adres loods]) heeft/hebben weggenomen vierentwintig buitenboordmotoren (merk Evinrude) en/of een aanhanger (merk Hapert), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of [slachtoffer1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte] en/of die onbekend gebleven perso(o)n(en) en/of aan verdachte, waarbij die [medeverdachte] en/of die onbekend gebleven perso(o)n(en) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, in elk geval een sleutel tot welk gebruik voornoemde personen toen daar onbevoegd en/of niet gerechtigd was/waren, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 04 maart 2011 tot en met 18 maart 2011 te Giessenburg, gemeente Giessenlanden en/of elders in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door - met voornoemde [medeverdachte] en/of (een) onbekend gebleven perso(o)n(en) afspraken te maken over de uitvoering van dit misdrijf en/of over de verdeling van de opbrengst van dit misdrijf en/of - aan voornoemde [medeverdachte] en/of (een) onbekend gebleven perso(o)n(en) deze (valse) sleutel te verstrekken en/of over te dragen en/of ter beschikking te stellen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met aanvulling van gronden, met uitzondering van de opgelegde gevangenisstraf. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van
240 uren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt, in het bijzonder niet ten aanzien van de bewezenverklaring en een enkel onderdeel van de bewijsoverweging van de rechtbank.
Bewijsoverweging
Aan verdachte en zijn medeverdachte (hierna: [verdachte] en [medeverdachte]) is -kort samengevat- (primair) tenlastegelegd dat zij samen 24 buitenboordmotoren en een schamelaanhangwagen hebben gestolen uit een loods in Giessenburg op 18 maart 2011.
Alternatief scenario
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig de door hem overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnotities – op het standpunt gesteld dat de [verdachte] integraal dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Daartoe is op verschillende gronden aangevoerd dat niet buiten redelijke twijfel uit de bewijsmiddelen kan volgen dat [verdachte] zich aan het tenlastegelegde feit schuldig heeft gemaakt. Rechtstreeks fysiek en objectief bewijs voor betrokkenheid van [verdachte] bij dat feit ontbreekt. Bovendien heeft [verdachte] meteen na zijn aanhouding een met de bewijsmiddelen verenigbare, maar met de bewezenverklaring onverenigbare, verklaring afgelegd over zijn bezigheden ten tijde van dat feit. In essentie samengevat heeft hij het volgende verklaard: hij is tussen de middag bezig geweest met het vervoer van een naar zijn zeggen kapotte autoband van zijn eigen Caddy. Hij is met een geleende auto van zijn werk in Hardinxveld-Giessendam en Giessenburg naar de loods van zijn vader in [plaats] gereden, waar hij de kapotte band heeft vervangen en verwisseld en nog een broodje heeft besteld en gegeten bij [snackbar] aldaar. Vervolgens is [verdachte] via Sliedrecht weer teruggekeerd naar zijn werk. Het hiermee verweven tijdspad, in combinatie met de peil- en verkeersgegevens en de verklaringen van de getuigen, staat betrokkenheid van [verdachte] bij een delict-scenario niet toe, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Vaststelling van de feiten
Gegeven de bewijsmiddelen uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep stelt het hof vooropgesteld het volgende vast.
Op 18 maart 2011 zijn uit een loods in gebruik bij het bedrijf [slachtoffer] 24 waardevolle buitenboordmotoren en een schamelaanhangwagen (kenteken: [kenteken]) gestolen; de loods is gelegen aan de [adres loods] te Giessenburg. [verdachte], die bij dat bedrijf in dienst was, heeft die ochtend gevraagd of hij de Toyota Landcruiser van het bedrijf mocht lenen voor het verrichten van een klusje. [verdachte] is om 12:30 uur met de geleende Toyota Landcruiser vertrokken vanaf het bedrijf dat is gevestigd aan de [adres] te Hardinxveld-Giessendam. Aan de sleutelbos van de Toyota Landcruiser is een sleutel bevestigd van de loods aan de [adres loods] te Giessenburg. Er zijn geen braak- of verbrekingssporen van de bedrijfsinbraak. Tot zover de aangifte van het bedrijf [slachtoffer]. [verdachte] heeft tegenover de politie en ter terechtzitting in hoger beroep nog verklaard dat hij de sleutel van de geleende Toyota ook al een week eerder gedurende een dag in zijn bezit heeft gehad tot de volgende dag.
Op 18 maart 2011 omstreeks 12:45 uur heeft getuige [getuige1] bij de loods ‘een soort Jeep’ zien staan, die zij herkende als de auto van [slachtoffer], terwijl de deuren van de loods open stonden. Getuige [getuige2] heeft verklaard dat hij op genoemde dag vanaf de oprit van die loods een grote donkere auto met een daarachter gekoppelde lange aanhangwagen de weg op zag rijden. De aanhangwagen was geladen met grote dozen met daarop afbeeldingen van buitenboordmotoren en er was een zeil over de dozen gespannen. De buitenboordmotoren en de schamelaanhangwagen moeten dus rond 12:45 uur zijn weggenomen uit de loods in Giessenburg.
De geleende auto van de zaak met (beladen) schamelaanhangwagen wordt kort daarna nog twee keer gezien door getuigen. Getuige [getuige3] ziet omstreeks 13:00 uur een landcruiser/jeep, met een schamelaanhangwagen volgeladen met dozen en een zeil erover, over de Molenweg rijden. Getuige [getuige4] ziet tussen 13:00 en 13:30 uur op de Kweldamweg een jeepachtige auto van [slachtoffer] hard rijden richting [plaats], met daarachter een aanhangwagen beladen met dozen en daarover een zeil.
[verdachte] is (ook) volgens zijn eigen verklaring omstreeks 13:40 uur met de Toyota Landcruiser teruggekomen bij zijn werk. Kort daarna is de diefstal van de buitenboordmotoren ontdekt door twee collega’s van [verdachte]. De gestolen schamelaanhangwagen waarop de buitenboordmotoren zijn vervoerd, is later op de middag door twee personen, rijdende in een roodkleurige Mercedes Vito, achtergelaten in de berm van de Polderweg te Molenaarsgraaf. Dit is nabij de locatie waar de Toyota Landcruiser met volle aanhangwagen het laatst werd gezien.
[medeverdachte] heeft in zijn verhoor tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij (het hof begrijpt: op 18 maart 2011) eigenaar was van een rode Mercedes Vito en dat hij op die datum stil stond in de polder (het hof begrijpt: ergens tussen Hardinxveld-Giessendam en [plaats]). Voorts heeft [medeverdachte] bij de rechter-commissaris verklaard dat hij die dag bij de loods van verdachtes vader is geweest (het hof begrijpt: in [plaats]). Tegenover de politie heeft [medeverdachte] nog verklaard dat hij zijn bedrijfsauto nooit aan anderen uitleende en zijn telefoon altijd bij zich droeg.
Uit de verklaring van de ex-vriendin van [verdachte], getuige [getuige5] bij de politie, volgt dat [verdachte] de diefstal van de buitenboordmotoren en de schamelaanhangwagen samen met [medeverdachte] heeft gepland. [medeverdachte] wist iemand die de buitenboordmotoren kon overnemen. [verdachte] heeft telkens, zo ook ter terechtzitting in hoger beroep erkend, dat hij na zijn vrijlating door de politie over dit onderwerp heeft gesproken met zijn ex-vriendin.
Het hof gaat er op grond van het voorgaande en gegeven de hiermee sporende en overigens niet betwiste telefonische contacten tussen [verdachte] en [medeverdachte] evenals de zendmastgegevens, van uit dat [verdachte] rond het hiervoor genoemde tijdstip van 12:45 uur de buitenboordmotoren op de schamelaanhangwagen uit de loods aan de [straat] in Giessenburg heeft weggenomen, om deze vervolgens elders en min of meer en route over te dragen aan [medeverdachte], die zich daarover verder heeft ontfermd bij een onbekend gebleven (opslag)locatie, terwijl [verdachte] zijn weg vervolgde naar zijn werkgever via de door de raadsman aangegeven locaties. Ten overvloede merkt het hof in dit verband op dat geenszins valt uit te sluiten dat de buitenboordmotoren in de loods van de vader van [verdachte] aan de [adres] in [plaats] door ontkoppeling van de beladen schamelaanhangwagen aan [medeverdachte] zijn overgedragen.
Anders dan door de verdediging is betoogd, ziet het hof geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige5] tegenover de politie te twijfelen, nu zowel uit de verklaring van [verdachte] als uit de verklaring van de getuige [getuige6] volgt dat de getuige [getuige5] bepaalde – tot dan toe ook voor de politie nog onbekende - details over de diefstal van [verdachte] zelf heeft vernomen. De enkele omstandigheid dat getuige [getuige5] bij een later verhoor door de rechter-commissaris op deze verklaring op onderdelen is teruggekomen, doet daar niet aan af. Haar verklaring van 26 maart 2014 bevat immers gedetailleerde kennis over de diefstal, die bovendien bevestiging vindt in de overige, ook objectieve, bewijsmiddelen. In haar latere verklaring bij de rechter-commissaris, heeft getuige [getuige5] geen overtuigende verklaring gegeven voor de door haar gesuggereerde andere herkomst en bron van die informatie. Ook [verdachte] kan hier desgevraagd ter zitting in hoger beroep geen afdoende verklaring voor geven.
De betrokkenheid van [medeverdachte] volgt behalve uit de verklaring van [getuige5] tegenover de politie bovendien uit de verklaringen van de getuigen [getuige7], [getuige8], [getuige4] en [getuige9] die allen rond het betrokken tijdstip en in de omgeving van de diefstal van de goederen een rode Mercedes Benz Vito met een schamelaanhangwagen hebben gezien, terwijl [medeverdachte] zelf bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij op de tenlastegelegde datum met zijn rode Mercedes Benz Vito heeft stilgestaan in de polder op de hiervoor vermelde locaties in de omgeving van de plaats delict. Daar komt bij dat uit de historische telefoongegevens van [verdachte] en [medeverdachte] volgt dat zij op 18 maart 2011 13 maal telefonisch contact met elkaar hebben gehad. De telefoons van [verdachte] en [medeverdachte] straalden daarbij de zendmasten aan in de omgeving Hardinxveld-Giessendam.
Anders dan de verdediging meent, staat het door haar geschetste tijdspad – in combinatie met de niet weersproken peil- en verkeersgegevens en de verklaringen van de getuigen – betrokkenheid van [verdachte] bij het hiervoor weergegeven delict-scenario alleszins toe.
Dat [verdachte] ten tijde van de wegnemingshandeling al in [plaats] was is niet aannemelijk geworden, nu dat scenario geen steun vindt in een ander bewijsmiddel en ook overigens niet te verenigen is met voornoemde bewijsmiddelen. Ook de meer tijdrovende door de verdediging aangedragen omstandigheid dat [verdachte] de band om de velg heeft
verwisselden niet slechts de band in zijn geheel heeft omgewisseld voor een niet lek exemplaar in de loods van zijn vader in [plaats], staat geenszins vast bij gebreke aan verdere betrouwbare bewijsrechtelijk ondersteuning van die verklaring. Dat [verdachte] (kort) bij snackbar ‘[snackbar]’ in [plaats] is geweest, is een omstandigheid die eveneens in dat tijdspad past. Dat [verdachte] zijn - telefonisch bestelde - broodje daar ook zou hebben genuttigd, volgt niet uit de verklaring van de eigenaresse van [snackbar] -getuige [getuige10] - noch uit enig ander bewijsmiddel dan de verklaring van [verdachte], zodat het hof ook hieraan voorbij gaat.
Het hof gaat er daarom samenvattend – met de advocaat-generaal – van uit dat [verdachte] gelet op locaties en daarmee sporende afstanden en tijdstippen voldoende tijd heeft gehad om de diefstal van de buitenboordmotoren en schamelaanhangwagen te plegen rond 12:45 uur in Giessendam. Vervolgens moet hij door hard te rijden met de jeep en volle schamelaanhangwagen voldoende tijd hebben gehad om na de wegnemingshandeling via de Molenweg en de Kweldamseweg en via de loods van zijn vader en [snackbar] in [plaats] en over de snelweg via Sliedrecht – waarvandaan het nog slechts in twaalf minuten valt aan te rijden - om 13.40 uur terug te keren bij het bedrijf waar hij werkte. Het hof stelt daarbij nog nader vast dat [verdachte] gelet op de verklaring van de getuige [getuige4] harder reed dan gemiddeld, terwijl hij zich op enig moment bovendien nog heeft ontdaan van de schamelaanhangwagen. Het hof heeft hierbij gelet op de door de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde plattegrond met tijdslijn.
Aan het door de verdediging geschetste alternatieve scenario, dat de buitenboordmotoren en de schamelaanhangwagen al op een eerder moment in de daaraan voorafgaande week zouden zijn weggenomen, gaat het hof voorbij, nu deze suggestie in strijd is met de bewijsmiddelen, meer in het bijzonder met de verklaring van de getuige [getuige2]. Ook de omstandigheid dat [verdachte] en [medeverdachte] wel vaker telefonisch contact hadden, maakt het voorgaande niet anders. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat rechtstreeks fysiek en/of objectief bewijs voor betrokkenheid van [verdachte] bij het tenlastegelegde ontbreekt. Ook dit staat niet in de weg aan een bewezenverklaring.
Medeplegen
Het hof gaat er mede op grond van de hiervoor in essentie weergegeven bewijsmiddelen van uit dat [verdachte] en [medeverdachte] het tenlastegelegde feit samen hebben gepland. Zij hebben dit feit samen besproken bij [medeverdachte] thuis, nadat deze vanuit financiële motieven serieus op het – door [verdachte] aanvankelijk als grapje bedoelde - plan is ingegaan. Dit kan worden opgemaakt uit de verklaring van [getuige5] bij de politie. Uit haar verklaring volgt voorts dat [medeverdachte] de persoon is geweest die het feit – na de diefstal van de goederen door [verdachte] die voor een alibi zou zorgen, namelijk een lekke band en een etentje in [snackbar] - verder zou gaan afhandelen; hij wist bij de vorming van het plan al een persoon die een buitenboordmotor wilde overnemen voor geld. Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen volgt voorts dat [verdachte] degene is geweest die de buitenboordmotoren en de schamelaanhangwagen heeft weggenomen door daarmee te gaan wegrijden vanuit de loods van zijn werk om deze spullen uiteindelijk af te leveren bij – hoogstwaarschijnlijk, nu beiden verklaren daar naar toe te zijn gereden - de loods van [verdachtes] vader. [verdachte] en [medeverdachte] hebben meerdere telefonische contacten gehad rond het tijdstip van de diefstal, en verbleven in elkaars omgeving toen dat gebeurde. [medeverdachte] is na de diefstal eveneens naar de loods van de vader van [verdachte] gereden. Hij heeft ervoor gezorgd dat de schamelaanhangwagen – nadat deze was ontdaan van de gestolen buitenboordmotoren – weer terug op de weg is gezet en is achtergelaten, terwijl [verdachte] zijn weg vervolgde naar zijn werkgever via de snelweg om daar weer bijtijds aanwezig te kunnen zijn.
Het hof maakt uit de gezamenlijke planning, met een intensieve samenwerking op de dag van de uitvoering van het plan en de duidelijke taakverdeling voor [medeverdachte] en [verdachte] daarbij, op dat [medeverdachte] en [verdachte] in een nauwe en bewuste samenwerking het feit hebben gepleegd. Voor medeplegen is immers niet nodig dat alle medeplegers - ook - uitvoeringshandelingen bij het strafbare feit verrichten (HR 28 mei 2002, NJ 2003, 142). Een actieve rol in de voorfase kan al een nauwe en bewuste samenwerking constitueren (HR 12 februari 2002, NJ 2002, 351). Uit het voorgaande valt voorts op te maken dat [medeverdachte] zich niet heeft gedistantieerd van de feitelijke diefstal die door [verdachte] is uitgevoerd. Van medeplegen is daarom in dit geval sprake.
Het hof komt derhalve tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde.
Voorwaardelijk verzoek
Door de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig de door de raadsman overgelegde en in het dossier gevoegde pleitaantekeningen, het voorwaardelijke verzoek gedaan om een reconstructie uit te voeren indien het hof zou komen tot een bewezenverklaring.
Door de advocaat-generaal is ter terechtzitting in hoger beroep een document overgelegd waarop een tijdspad en de verdere topografische onderbouwing daarvan zijn weergegeven, gestoeld op de voorhanden zijnde bewijsmiddelen. De inhoud van dit document is door de verdediging niet betwist, ook niet op onderdelen, anders dan dat door [verdachte] een andere terugweg naar zijn werk zou zijn genomen, namelijk over de snelweg via Sliedrecht. Het hof neemt deze laatste route over in zijn bewijswaardering nu dit steun vindt in ander bewijs en ziet dan ook geen enkele aanleiding om alsnog over te gaan tot een reconstructie, zodat het voorwaardelijk verzoek wordt afgewezen. Gelet op het vorenstaande acht het hof zich voldoende geïnformeerd en ontbreekt de noodzaak om aan het verzoek van de verdediging tegemoet te komen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op
of omstreeks18 maart 2011 te Giessenburg, gemeente Giessenlanden, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening
in/uit een loods (gelegen aan de [adres loods]) heeft weggenomen vierentwintig buitenboordmotoren (merk Evinrude) en
/ofeen aanhanger (merk Hapert),
in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer] en/of [slachtoffer1],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),waarbij verdachte
en/of zijn mededader(s)zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft
/hebbenverschaft en
/ofde
/hetweg te nemen goed
(eren
)onder
zijn/hun bereik heeft
/hebbengebracht door middel van een valse sleutel, in elk geval een sleutel tot welk gebruik hij, verdachte,
en/of zijn mededader(s)toen daar
onbevoegd en/ofniet gerechtigd was
/waren.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich, samen met zijn medeverdachte, schuldig gemaakt aan de – tevoren goed geplande - diefstal van vierentwintig waardevolle buitenboordmotoren en een schamelaanhangwagen uit de loods van zijn werkgever. Door aldus te handelen heeft de verdachte er qua intentie blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor persoonlijke eigendommen van een ander. Daarnaast heeft hij voor de betrokkenen overlast en financiële schade veroorzaakt. Meer in het bijzonder heeft de verdachte met zijn handelen het vertrouwen van zijn werkgever ernstig beschaamd. Dit laatste neemt het hof de verdachte erg kwalijk.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 maart 2021, waaruit blijkt dat de verdachte al eens eerder, zij het wat langer geleden, onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een vermogensdelict.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De
redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte dient als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 19 maart 2011 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Naar het oordeel van het hof is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden. Weliswaar is de vertraging mede het gevolg van de omstandigheid dat tot
twee keer toe een artikel 12 Sv-procedure is gestart, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot de beschikking van het Gerechtshof Den Haag van 20 juli 2016 waarin de vervolging van de verdachte en de medeverdachte is gelast, maar deze vertraging kan niet aan hem worden
toegerekend.
Tussen 19 maart 2011 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van bijna zeven jaar. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar per instantie, is er in de onderhavige zaak sprake van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), met een periode van bijna zeven jaar tot de datum vonnis van 26 januari 2018.
Het strafdossier is vervolgens op 30 juli 2018 binnengekomen ter griffie van het hof. De inzendtermijn is derhalve niet overschreden. De lange duur echter vervolgens van de behandeling in hoger beroep is te wijten aan ingewilligde onderzoekswensen van de verdediging, waaronder het horen van een drietal getuigen bij de raadsheer-commissaris en aan de daaropvolgende coronapandemie. Gelet hierop volstaat het hof ermee enkel vast te stellen dat de redelijke termijn is overschreden in hoger beroep.
Nu de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit, mede gelet op zijn persoonlijke omstandigheden, zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht gecompenseerd te worden. Het hof zal hierom, gelet op het voorgaande, kiezen voor een andere dan de, op grond van de bewezenverklaring geïndiceerde vrijheidsbenemende strafmodaliteit door aan de verdachte taakstraf op te leggen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering benadeelde partij
De vordering is door de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep beperkt tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag.
De verdediging heeft zich, overeenkomstig de door de raadsman overgelegde en in het dossier gevoegde pleitaantekeningen primair op het standpunt gesteld dat de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair is bepleit dat de reparatiekosten ten aanzien van de in Wervershoof teruggevonden motor niet als rechtstreekse schade van de wegneemhandeling kunnen worden aangemerkt. Tot slot is betoogd door de verdediging dat niet zeven, maar zes motoren blijvend zijn vermist en dat ten aanzien van de vermiste motoren ten onrechte de BTW aan de inkoopprijs is toegevoegd.
Het hof stelt vast dat zes motoren blijvend zijn vermist. Niet is vast te stellen wat de inkoopprijs van iedere afzonderlijke buitenboordmotor is geweest. De diverse door de benadeelde partij opgegeven individualiseerbare bedragen van een inkoopprijs tussen de € 2.000,- en € 2.800,- voor de buitenboordmotoren zijn niet betwist. Gelet op de verklaring van de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep gaat het hof uit van een kennelijke verschrijving, voor zover hierin ruimte wordt gelaten voor de gedachte dat deze inkoopprijs inclusief BTW zou zijn. Het is een feit van algemene bekendheid dat inkoopprijzen altijd exclusief BTW worden weergegeven. Om te komen tot een gemiddelde prijs van de zes vermiste buitenboordmotoren zal het hof gebruik maken van zijn schattingsbevoegdheid. Het door de rechtbank toegewezen bedrag van € 18.064,- voor zeven vermiste buitenboordmotoren zal daarbij als uitgangspunt worden genomen en levert op een gemiddelde van (€ 18.064,- : 7 = € 2.580,- per buitenboordmotor. Nu niet zeven, maar zes buitenboordmotoren nog altijd zijn vermist komt het hof tot een schadebedrag van (€ 2.580,- x 6 =) afgerond € 15.483,-.
Ten aanzien van de reiskosten wijst het hof een bedrag toe van € 20,84, zijnde de benzinekosten voor een retourreis van Hardinxveld-Giessendam naar Amsterdam.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een totaalbedrag van € 15.503,84 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf tot aan de dag der algehele voldoening.
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 15.503,84 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan hem de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt tot op heden begroot op € 1.788,00 (2 punten x tarief € 894,00).
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 15.503,84 (vijftienduizend vijfhonderdendrie euro en vierentachtig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
1.788,00 (duizend zevenhonderdachtentachtig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 15.503,84(vijftienduizend vijfhonderd euro en vierentachtig cent) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 112 (honderdtwaalf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Mos-Verstraten,
mr. A.S.I. van Delden en mr. C.M. Derijks,
in bijzijn van de griffier mr. M.H.C. Stuij.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 30 april 2021.