In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 24 december 2019. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van tachtig dagen voor het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging. Het hof verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak van het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde, omdat hiertegen geen hoger beroep openstaat volgens artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De tenlastelegging betreft openlijk geweld gepleegd op 30 mei 2018 te 's-Gravenhage tegen een slachtoffer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld, waarbij hij samen met anderen de aangever heeft geslagen en geschopt, terwijl deze weerloos op de grond lag. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, maar het hof oordeelde dat de situatie van noodweer niet meer bestond op het moment van de geweldpleging. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 45 dagen, waarbij de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht.
De uitspraak benadrukt de ernst van openlijk geweld en de gevolgen daarvan voor de openbare orde en de lichamelijke integriteit van slachtoffers. Het hof heeft ook rekening gehouden met de recidivestaat van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. De beslissing van het hof is gepubliceerd en is een belangrijke uitspraak in het kader van de toepassing van noodweer en de beoordeling van geweldsdelicten.