ECLI:NL:GHDHA:2021:2925

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
2200003920
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Den Haag inzake openlijk geweld in vereniging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 24 december 2019. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van tachtig dagen voor het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging. Het hof verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak van het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde, omdat hiertegen geen hoger beroep openstaat volgens artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering.

De tenlastelegging betreft openlijk geweld gepleegd op 30 mei 2018 te 's-Gravenhage tegen een slachtoffer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld, waarbij hij samen met anderen de aangever heeft geslagen en geschopt, terwijl deze weerloos op de grond lag. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, maar het hof oordeelde dat de situatie van noodweer niet meer bestond op het moment van de geweldpleging. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 45 dagen, waarbij de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht.

De uitspraak benadrukt de ernst van openlijk geweld en de gevolgen daarvan voor de openbare orde en de lichamelijke integriteit van slachtoffers. Het hof heeft ook rekening gehouden met de recidivestaat van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. De beslissing van het hof is gepubliceerd en is een belangrijke uitspraak in het kader van de toepassing van noodweer en de beoordeling van geweldsdelicten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000039-20
Parketnummer: 09-797063-18
Datum uitspraak: 14 juli 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 24 december 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tachtig dagen, met aftrek van voorarrest. Het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte is opgeheven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en dus mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak van het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom in zoverre in het ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover nog aan de orde in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 30 mei 2018 te 's-Gravenhage op of aan de openbare weg, de Rijswijkseweg, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het
- slaan van voornoemde [slachtoffer] met een kettingslot, althans met een hard ijzeren voorwerp in zijn buik en/of zijn heup, althans tegen het lichaam, en/of
- op de grond duwen van die [slachtoffer] en het meermalen (met kracht) stompen en/of slaan in het gezicht, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer], en/of
- meermalen schoppen en/of trappen tegen het hoofd, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer] (terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag), en/of
- gooien met een brandblusser in de richting van die [slachtoffer].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de opgelegde straf. Te dien aanzien heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte zal worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 80 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 14 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daar niet geheel mee kan verenigen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks30 mei 2018 te 's-Gravenhage
op ofaan de openbare weg, de Rijswijkseweg,
in elk geval op of aan een openbare weg,openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het
- slaan van voornoemde [slachtoffer]met een kettingslot, althans met een hard ijzeren voorwerp in zijn buik en/of zijn heup, althans tegen het lichaam, en/of
- op de grond duwen van die [slachtoffer] en het meermalen (met kracht) stompen
en/of slaanin het gezicht
, althans tegen het lichaamvan die [slachtoffer], en
/of
- meermalen schoppen
en/of trappentegen het hoofd,
althans tegen het lichaam van die [slachtoffer](terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag
), en/of
- gooien met een brandblusser in de richting van die [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de verdachte
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld, zoals weergegeven in de door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota, dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hem een beroep op noodweer dan wel op putatieve noodweer, althans op noodweerexces toekomt. Daartoe heeft de verdediging - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
Aan het handelen van de verdachte is voorafgegaan dat de aangever de verdachte heeft aangevallen, waarbij de aangever, die een ingeklapt mes bij zich had, de verdachte heeft geslagen en de telefoon van de verdachte heeft gestolen, waarop de aangever is weggerend. De verdachte is vervolgens achter de aangever aangerend, waarna de (door de rechtbank bewezenverklaarde) openlijke geweldpleging heeft plaatsgevonden. Volgens de verdediging levert het stelen van een telefoon en ervandoor gaan een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding op waartegen met gepast geweld mag worden verdedigd om de telefoon terug te krijgen. De verdediging stelt primair dat de verdachte gepast geweld heeft gebruikt, te weten vijf klappen in het gezicht, om zijn telefoon terug te pakken van de aangever. Weliswaar had de aangever voordien al de telefoon laten vallen, maar dat was voor de verdachte niet kenbaar. De verdachte heeft op dit punt gedwaald en mocht er nog van uitgaan dat de aangever de telefoon had. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat sprake was van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de eerdere aanval en de diefstal van de telefoon, en dat geen sprake was van een berekende/bewuste actie van de verdachte.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Juridisch kader
Bij de beoordeling van de verweren stelt het hof het volgende voorop.
In artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is bepaald dat niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. In dat geval spreekt men van noodweer.
Putatieve noodweer kan worden aangenomen als sprake was van een verontschuldigbare dwaling aan de kant van de verdachte, bijvoorbeeld omdat hij niet alleen kon, maar redelijkerwijs ook mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld.
In het tweede lid van genoemd artikel is bepaald dat niet strafbaar is de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging, indien zij het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging door de aanranding veroorzaakt. In dat geval spreekt men van noodweerexces.
Feiten en omstandigheden
Het hof stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vast.
Op 30 mei 2018 liep de verdachte over de brug bij de Rijswijkseweg te ’s-Gravenhage. [slachtoffer] (hierna: de aangever) rende naar de verdachte toe en sloeg hem. Tussen de aangever en de verdachte ontstond een vechtpartij, waarbij de telefoon van de verdachte op de grond viel. De aangever raapte de telefoon op van de grond en rende daarmee in de richting van het Shell tankstation aan de Rijswijkseweg. De verdachte rende erachteraan en riep meermalen: ‘Pak de dief!’. Tijdens het wegrennen is de telefoon van de verdachte op enig moment op de grond gevallen.
Een van de personen die al bij het tankstation stonden, probeerde de aangever, die langs hem rende, met een kettingslot te slaan. De aangever werd vervolgens door een tweede persoon die bij het tankstation stond, tegen zijn borst geschopt. Een derde persoon bracht de aangever naar de grond en schopte hem tegen zijn hoofd. De verdachte knielde naast de aangever op de grond en sloeg hem meerdere malen met de vuist in het gezicht. De persoon die de aangever eerder al schopte, schopte hem nog twee keer tegen zijn hoofd. Terwijl de aangever op de grond lag heeft de verdachte tegen hem gezegd: “Waar is mijn telefoon? Geef mijn telefoon terug.” De verdachte is door een omstander van de aangever weggetrokken en kreeg vervolgens van een van de andere personen zijn op de grond gevallen telefoon terug.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat de situatie op de brug moet worden onderscheiden van die bij het tankstation.
Het hof acht aannemelijk dat de aangever op de brug een niet uitgeklapt mes in zijn hand had, zoals de verdachte heeft verklaard. Dat de aangever dit mes nog steeds voorhanden had toen bij het tankstation het bewezenverklaarde geweld op de aangever werd uitgeoefend, is echter niet gebleken of aannemelijk geworden.
Met de verdediging gaat het hof ervan uit dat op de brug een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte in de vorm van fysiek geweld heeft plaatsgevonden, waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. Deze situatie is echter naar het oordeel van het hof geëindigd toen de aangever wegrende.
Het hof kan de verdediging ook volgen in het standpunt dat het wegnemen van de telefoon van de verdachte door de aangever een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding opleverde, maar is – alles overziend - van oordeel dat de deelname van de verdachte aan de openlijke geweldpleging bij het tankstation niet geboden was door de noodzakelijke verdediging tegen die aanranding. Nog daargelaten dat de aangever de telefoon niet meer in zijn bezit had toen de bewezenverklaarde geweldshandelingen zijn verricht, betrekt het hof hierbij in het bijzonder dat de aangever reeds door anderen tegen zijn borst was geschopt, naar de grond was gebracht en, terwijl hij op zijn rug op de grond lag, tegen zijn hoofd was geschopt, toen de verdachte naast de weerloos op zijn rug liggende aangever knielde en hem meerdere vuistslagen in het gezicht gaf.
Aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit is niet voldaan. De verdachte komt daarom geen beroep op (putatieve) noodweer toe.
Evenmin komt de verdachte een beroep op noodweerexces toe. Daarvoor is vereist dat de eerdere ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding (op de brug) een hevige gemoedsbeweging bij de verdachte heeft veroorzaakt en dat het bewezenverklaarde (excessieve) handelen daarvan een onmiddellijk gevolg is geweest. Dat is niet aannemelijk geworden. De verdachte heeft in zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij de aangever heeft geslagen omdat hij zijn telefoon wilde en uit angst. De wens van de verdachte om de telefoon terug te krijgen kan niet als een hevige gemoedsbeweging in voormelde zin worden
aangemerkt. Dat de eerdere aanranding door de aangever bij de verdachte een hevige mate van angst heeft veroorzaakt, waarvan het handelen van de verdachte bovendien een onmiddellijk gevolg is geweest, in de zin dat het van doorslaggevend belang is geweest voor de aan de verdachte verweten gedraging, is niet aannemelijk geworden. Het hof betrekt daarbij de omstandigheid dat de verdachte, nadat de aangever de verdachte had aangevallen en met medeneming van zijn telefoon was weggerend, achter de aangever is aangerend en aldus de confrontatie met hem heeft opgezocht. Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat het meermalen slaan door de verdachte van de op dat moment al weerloos op zijn rug liggende aangever het onmiddellijke gevolg is geweest van hevige angst.
Het voorgaande leidt er toe dat het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen wordt verworpen.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde of de verdachte uitsluiten.
Het tweede cumulatief/alternatief bewezenverklaarde levert op:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan openlijk geweld. Op klaarlichte dag hebben de verdachte en zijn mededaders [slachtoffer] bij een tankstation tegen zijn borst geschopt, tegen de grond geduwd en hem vervolgens, terwijl hij weerloos op de grond lag, meermalen in zijn gezicht geslagen en tegen zijn hoofd geschopt. Door zo te handelen heeft de verdachte niet alleen de openbare orde op een ernstige manier verstoord, maar ook ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 juni 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van onder meer openlijk geweld.
Voorts heeft het hof bij de beraadslaging acht geslagen op de inhoud van een de verdachte betreffend reclasseringsadvies d.d. 2 oktober 2019, dat is opgemaakt in het kader van andere jegens de verdachte gerezen verdenkingen.
De verdachte wekte bij de Reclassering de indruk een pro-criminele houding aan te hangen en moeite te hebben met het accepteren van autoriteit. Het ontbreken van een dagbesteding wordt in het rapport gezien als risicofactor. De verdachte nam geen verantwoordelijkheid voor zijn schuldenlast. Naar eigen zeggen gebruikte de verdachte verschillende soorten drugs. Volgens het rapport ontbreekt het de verdachte aan intrinsieke motivatie ten aanzien van gedragsverandering.
Naar het oordeel van het hof rechtvaardigen de aard en ernst van het bewezenverklaarde, in samenhang bezien met de recidivestaat van de verdachte, het opleggen van een vrijheidsbenemende straf.
In het voordeel van de verdachte heeft het hof rekening gehouden met de relatieve ouderdom van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheid dat artikel
63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof ziet geen aanleiding de aan het bewezenverklaarde geweld voorafgegane aanval van de aangever op de verdachte, waarbij diens telefoon is weggenomen, in strafverminderende zin mee te wegen. Immers, anders dan de verdediging heeft bepleit, is het hof van oordeel dat dit geen rechtvaardiging bood voor het door de verdachte en zijn mededaders jegens de aangever gepleegde geweld zoals bewezenverklaard.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het tweede cumulatief/alternatief bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
45 (vijfenveertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. M.J. de Haan-Boerdijk,
mr. M.A.J. van de Kar en mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 juli 2021.
Mr. M.J. de Haan-Boerdijk en
mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.