ECLI:NL:GHDHA:2021:2911

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2021
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
2200304720
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Rotterdam inzake meervoudige mishandeling, afpersing, diefstal en poging tot doodslag door een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 29 oktober 2020. De verdachte, een minderjarige, was in eerste aanleg veroordeeld tot jeugddetentie van zes maanden en een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De tenlastelegging omvatte vier strafbare feiten: mishandeling van [slachtoffer 1], afpersing van [slachtoffer 2], diefstal van een fiets van [slachtoffer 3] en poging tot doodslag op [slachtoffer 4]. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en handhaving van de strafmaat. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan alle tenlastegelegde feiten en dat de eerdere straf niet in stand kon blijven. Het hof legde de verdachte een jeugddetentie van zes maanden op, met een voorwaardelijke PIJ-maatregel van twee jaar. De verdachte werd als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, wat invloed had op de strafoplegging. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en oordeelde dat de verdachte intensieve behandeling nodig had om recidive te voorkomen. De vorderingen van de benadeelde partijen werden toegewezen, met schadevergoeding aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4].

Uitspraak

Rolnummer: 22-003047-20
Parketnummer: 10-691054-20
Datum uitspraak: 7 mei 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 29 oktober 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest. Tevens is aan de verdachte de voorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) opgelegd met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden als nader in het vonnis vermeld. Voorts is beslist omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen als nader in het vonnis vermeld.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 januari 2020 te Rotterdam [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] tegen de grond te duwen en/of tegen/op het gezicht te slaan en/op stompen;
2.
(Park 2)
hij op of omstreeks 18 februari 2020 te Rotterdam op of aan de openbare weg, het Zuiderpark, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon (inclusief oortjes) en/of schoenen, in elk geval van enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- zich opdringen aan die [slachtoffer 2] en/of
- schoppen/trappen en/of slaan/stompen op/tegen die [slachtoffer 2] en/of
- ten val brengen van die [slachtoffer 2] en/of
- tonen/voorhouden van een mes aan die [slachtoffer 2];
3.
(Park 1)
hij op of omstreeks 26 februari 2020 te Rotterdam op of aan de openbare weg, het Zuiderpark, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een fiets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het (met een afgedekt/bedekt gelaat/gezicht) - zich opdringen aan die [slachtoffer 3] en/of - duwen en/of slaan/stompen op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 3] en/of - duwen/drukken met een vinger in een oog van die [slachtoffer 3];
4.
hij op of omstreeks 28 juni 2020 te Rotterdam ter uitvoering van het voornemen om opzettelijk [slachtoffer 4] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, die [slachtoffer 4] meermalen, althans eenmaal, in de rug/linkerzij heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest en de voorwaardelijke PIJ-maatregel met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden overeenkomstig het vonnis van de rechtbank.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks20 januari 2020 te Rotterdam [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] tegen de grond te duwen en
/of tegen/opinhet gezicht te
slaan en/opstompen;
2.
(Park 2)
hij op
of omstreeks18 februari 2020 te Rotterdam op
of aande openbare weg,
inhet Zuiderpark, tezamen en in vereniging met een
ander ofanderen,
althans alleen,met het oogmerk om zich en
/of (een)ander
(en
)wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en
/ofbedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon (inclusief oortjes) en
/ofschoenen,
in elk geval van enig(e) goed(eren), geheel of ten deletoebehorende aan die [slachtoffer 2],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),welk geweld en
/ofwelke bedreiging met geweld bestond
(en
)uit het
- zich opdringen aan die [slachtoffer 2] en
/of
- schoppen
/trappenen
/ofslaan
/stompen op/tegen die [slachtoffer 2] en
/of
- ten val brengen van die [slachtoffer 2] en
/of
- tonen
/voorhoudenvan een mes aan die [slachtoffer 2];
3.
(Park 1)
hij op
of omstreeks26 februari 2020 te Rotterdam op
of aande openbare weg,
inhet Zuiderpark,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een fiets,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer 3]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het (met een afgedekt/bedekt gelaat/gezicht) - zich opdringen aan die [slachtoffer 3] en/of - duwen en/of slaan/stompen op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 3] en/of - duwen/drukken met een vinger in een oog van die [slachtoffer 3];
4.
hij op
of omstreeks28 juni 2020 te Rotterdam ter uitvoering van het voornemen om opzettelijk [slachtoffer 4] van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,met dat opzet, met een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerp,die [slachtoffer 4]
meermalen, althans eenmaal,in de rug
/linkerzijheeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde levert op:

1.mishandeling;

2: afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

3.diefstal;

4.poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering straf en maatregel
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op zestienjarige leeftijd in een periode van een half jaar schuldig gemaakt aan vier strafbare feiten.
Op 20 januari 2020 heeft de verdachte een veertienjarige jongen in het gezicht gestompt, naar eigen zeggen omdat het slachtoffer tegen hem aan kwam met zijn skateboard. Het slachtoffer is daarbij knock-out gegaan. Door aldus te handelen heeft hij inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Op 18 februari 2020 heeft de verdachte samen met anderen een willekeurig slachtoffer van nog maar veertien jaar oud afgeperst door hem te omsingelen en hem vervolgens meermalen te schoppen en te slaan, zelfs nadat hij ten val was gebracht. Daarbij is aan het slachtoffer een mes getoond, wat extra bedreigend moet zijn geweest. Uiteindelijk zijn de telefoon, de oortjes en de schoenen van het slachtoffer door de verdachten meegenomen.
Door aldus te handelen hebben de verdachte en zijn mededaders ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer en hem gevoelens van angst en onveiligheid bezorgd.
Op 26 februari 2020 - 8 dagen later - was het opnieuw raak. Verdachte heeft de fiets van een dertienjarige jongen afgepakt en deze in de sloot gegooid, enkel en alleen omdat het slachtoffer ‘lang en uitdagend’ naar hem zou hebben gekeken.
Tenslotte heeft de verdachte zich op 28 juni 2020 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, door een jongen van opnieuw pas dertien jaar oud met een mes in zijn rug te steken. Het slachtoffer heeft hieraan een steekverwonding van circa vijftien centimeter lang overgehouden. Door de arts van het slachtoffer is verklaard dat “de steekwond best diep is en schuin omhoog loopt richting vitale organen, maar dat deze nog wel functioneren”. Het hof is dan ook van oordeel dat het een zeer ernstig feit betreft, temeer nu het slachtoffer op geen enkele wijze verdachte heeft uitgedaagd of aanleiding heeft gegeven voor een gewelddadige reactie.
Het hof vindt het zeer zorgelijk dat een zestienjarige jongen over een mes beschikt, daarmee over straat loopt en het vervolgens ook gebruikt. Het behoeft verder geen betoog dat een feit als dit een enorme impact heeft gehad op het leven en het dagelijks functioneren van het slachtoffer. Dit is ook heel duidelijk gebleken uit de slachtoffer-verklaring die op de zitting in hoger beroep is voorgelezen.
Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij met zijn handelen het leven van een ander persoon in gevaar heeft gebracht. De gevolgen voor het slachtoffer hadden vele malen ernstiger geweest kunnen zijn. Dat het gebleven is bij een forse steekwond, is een gelukkige omstandigheid die niet aan de verdachte is te danken.
Door aldus te handelen heeft verdachte een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en een dergelijk geweldsdelict leidt tot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 8 april 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Rapportages
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de navolgende rapportages:
- Een rapport van kinder- en jeugdpsychiater G.C.G.M. Broekman (hierna: de psychiater), gedateerd 28 september 2020. Dit rapport houdt, voor zover hier van belang, het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een normoverschrijdende gedragsstoornis met begin in de kinderleeftijd, ernstig van aard, dit mede op basis van agressieregulatieproblematiek. Verder kan gesproken worden van ouder-kindrelatieproblematiek en van een globaal beneden gemiddeld intelligentieprofiel. Met het voornoemde samenhangend toont de verdachte een zelfbepalende houding, agressief antisociaal gedrag, een zorgelijke emotionele, morele en sociale ontwikkeling en heeft hij moeite met regels en gezag. Gelet op het chronische karakter van de gedragsstoornis, was hiervan sprake ten tijde van het (totale) tenlastegelegde. Geadviseerd wordt om het onder 2 en 3 tenlastegelegde in een verminderde mate toe te rekenen. Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde kan onderzoeker geen uitspraak doen nu verdachte dit feit ontkent.
Het betreft een jongen met forse gedragsproblemen, die nauwelijks tot niet gemotiveerd in behandeling wil gaan. Een ambulant kader met alleen gesprekscontacten, zal echt onvoldoende zijn, gelet op de risico’s op recidivegedrag.
De psychiater is van mening dat de verdachte zich verder zou moeten ontwikkelen in een gestructureerd, optimaal sturend en begrenzend leefklimaat. In zijn voorgeschiedenis is immers al langer sprake van gedragsproblemen en er werden, wat betreft begrenzing, hulp en begeleiding, al diverse modaliteiten over een langere periode ingezet. Gedurende de afgelopen jaren bleef het gedrag van de verdachte echter problematisch en zijn sociaal maatschappelijke, morele en schoolse ontwikkeling stagneerden.
De prognose met betrekking tot de verdere persoonlijk-heidsontwikkeling van de verdachte is in het verlengde van het voorgaande en bij onveranderde omstandigheden en zonder een behandel- en begeleidingstraject niet gunstig. Zijn beperkte sociaal emotionele vaardigheden en zijn agressie-impulsregulatieproblemen zullen moeten worden behandeld. Zijn sociale vaardigheden moeten verbeteren. Geadviseerd wordt om de verdachte voor langere tijd optimaal te behandelen en te begeleiden in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
- Een rapport van GZ-psycholoog mw. K. Oostra (hierna: de psycholoog), gedateerd 28 september 2020. Dit rapport houdt, voor zover hier van belang, het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestaande uit een oppositionele-opstandige gedragsstoornis alsook een normoverschrijdende gedragsstoornis. Ten tijde van het tenlastegelegde was sprake van de genoemde gebrekkige ontwikkeling en deze beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde.
De psycholoog meent dat de verdachte minder goed in staat is tot het maken van afgewogen keuzen en zijn gedrag op basis hiervan bij te sturen.
Op basis van het voorgaande komt de psycholoog tot het advies om de tenlastegelegde feiten, mits en voor zover deze bewezen verklaard kunnen worden, in een verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De gedragsstoornissen verwijzen naar een hogere mate van grensoverschrijdend en antisociaal gedrag. Hierdoor neemt het risico op recidive toe. Er komen zorgen naar voren over het sociaal netwerk en eventuele negatieve beïnvloeding door leeftijdgenoten. De verdachte accepteert onvoldoende gezag van bijvoorbeeld zijn moeder en zij is niet in staat gebleken de negatieve ontwikkeling bij te sturen. De verdachte gebruikt soms middelen, hetgeen zorgt voor nog minder rem op zijn gedrag. Deze condities brengen een verhoogd risico met zich mee, terwijl er geen beschermende factoren naar voren komen. Al met al wordt het risico op toekomstig gewelddadig gedrag ingeschat als hoog.
Om de ontwikkeling van de verdachte optimaal te bevorderen en het risico op toekomstig grensoverschrijdend gedrag en recidive te verminderen, is begeleiding en behandeling aangewezen.
Gelet op het hoge recidiverisico dient (langdurige) behandeling geborgd te zijn. Naast individuele behandeling van de verdachte wordt ouderbegeleiding en systeemtherapie geadviseerd. Binnen de ouderbegeleiding kan de moeder verder versterkt worden in haar rol als opvoeder, terwijl binnen de systeemtherapie gewerkt kan worden aan het verbeteren van de onderlinge communicatie en hiermee samenhangend het opvoedingsklimaat. Behandeling bij een instelling als de Viersprong wordt passend geacht (individueel, ouderbegeleiding en systeemtherapie). Gezien het zelfbepalende gedrag, de vele zorgen en het hoge risico wordt een traject met veel toezicht en structuur als geïndiceerd beschouwd. Op basis van de PIJ-wegingslijst komen voldoende indicaties naar voren om te adviseren de behandeling en begeleiding vorm te geven middels een PIJ-maatregel. Op deze wijze kan hopelijk worden voorkomen dat de bedreigde persoonlijk-heidsontwikkeling zich ontwikkelt in een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
De verdachte heeft aangegeven voorwaarden niet nodig te vinden, maar heeft wel uitgesproken zich hieraan te zullen houden. Dit is voor de psycholoog voldoende reden om te adviseren om de PIJ-maatregel in voorwaardelijk kader te laten plaatsvinden. Het is van belang dat de behandeling direct start nadat de verdachte weer in de maatschappij terugkeert. De jeugdreclassering kan toezien op een positief verloop van het gehele traject
(begeleiding én behandeling) en kan tijdig ingrijpen indien nodig.
- Een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), gedateerd 5 oktober 2020. Dit rapport houdt, voor zover hier van belang, het volgende in.
De onvoorspelbaarheid in het gedrag en de agressie van de verdachte maken dat hij een gevaar voor zichzelf en de maatschappij vormt. De verdachte is eerder geschorst met voorwaarden, maar het is hem niet gelukt om zich aan de schorsingsvoorwaarden te houden.
De Raad concludeert dat er een hoge kans op recidive aanwezig is. Er zijn zorgen over zijn attitude, vaardigheden, geestelijke gezondheid en agressie. Daarnaast is er al geruime tijd sprake van een problematische dagbesteding, gaat de verdachte om met verkeerde vrienden en is er sprake van een gezinssituatie, waarin de kindeigen problematiek van de verdachte de opvoedingscapaciteiten van de moeder overstijgt. De zorgen omtrent de ontwikkeling van de verdachte worden bevestigd door de persoonlijk-heidsonderzoeken van de psychiater en psycholoog.
De Raad is van mening dat de zwaarte van de feiten een forse straf rechtvaardigt. Ondanks de forse problematiek is nog geen intensieve behandeling ingezet. Dat maakt dat ook de Raad een voorwaardelijke PIJ-maatregel passend vindt. De juridische gronden voor oplegging van de maatregel zijn aanwezig.
- Een rapport van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: de jeugdreclassering), gedateerd 1 april 2021. Dit rapport houdt, voor zover van belang, het volgende in.
Uit het rapport blijkt dat verdachte niet meer in contact is gekomen met politie, sinds hij uit detentie is gekomen. Verdachte werkt mee aan hulpverlening die ingezet wordt door jeugdreclassering. Verder blijkt uit het rapport dat verdachte onderwijs volgt volgens het vastgestelde schoolrooster en dat hij een zinvolle vrije tijd besteding heeft.
De jeugdreclassering sluit zich aan bij het advies van de psychiater en de psycholoog om een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
Als bijzondere voorwaarden dienen te worden opgenomen dat de verdachte:
  • zich zal houden aan de avondklok zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
  • zal meewerken aan behandeling van de Viersprong of een soortgelijke instelling, zolang en zo vaak de jeugdreclassering dit nodig acht;
  • onderwijs zal volgen volgens schoolrooster, begeleiding vanuit Schoolmaatschappelijk werk daarbij inbegrepen;
  • geen contact zal opnemen met medeverdachten.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de jeugdreclasseerder [jeugdreclasseerder] aangegeven dat verdachte na zijn detentie direct kon starten met de behandeling bij de Viersprong en dat zij hem toen in een strak rooster heeft gezet. Zij heeft voorts aangegeven dat verdachte nu pas in aanmerking komt voor meer vrijheden, maar dat er nog wel geruime tijd sturing nodig is en dat de door de rechtbank opgelegde voorwaarden gehandhaafd moeten blijven.
Naar het oordeel van het hof worden die conclusies en adviezen gedragen door een deugdelijke en inzichtelijke onderbouwing, reden waarom deze door het hof worden onderschreven.
Toerekeningsvatbaarheid
Het hof is van oordeel dat bij verdachte ten tijde van het begaan van de tenlastegelegde feiten sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, in verband waarmee de verdachte, met betrekking tot alle bewezenverklaarde feiten door het hof in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
Bij de strafoplegging zal daarmee tevens rekening worden gehouden.
PIJ-maatregel
Uit de diverse rapportages en uit hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep is besproken, blijkt dat verdachte langdurige en intensieve behandeling nodig heeft. Eerdere hulpverleningstrajecten hebben niet gezorgd voor een blijvende gedragsverandering bij de verdachte. Hoewel het hof niet overtuigd is dat ook de verdachte inziet dat hij hulp nodig heeft, heeft hij wel
aangegeven daaraan mee te willen werken. Het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt noodzakelijk geacht als stevige stok achter de deur, waarbij na te noemen bijzondere voorwaarden worden gesteld.
Naar het oordeel van het hof worden hierdoor voldoende garanties geboden voor een succesvolle ambulante gedragsbeïnvloeding van de verdachte met het oog op minimalisering van het recidivegevaar.
Aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van de PIJ-maatregel is voldaan, nu de onder 2 en 4 bewezenverklaarde feiten misdrijven betreffen als genoemd in artikel 77s, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld).
Voorts was bij de verdachte tijdens het begaan van de tenlastegelegde feiten sprake van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de algemene veiligheid van personen die maatregel ook eist.
De voorwaardelijke PIJ-maatregel zal bij eventuele tenuitvoerlegging verlengbaar zijn tot een termijn van maximaal zeven jaar, waarvan het laatste jaar voorwaardelijk, aangezien de verdachte veroordeeld wordt wegens meerdere misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meerdere personen.
Gelet op de ernst van de feiten en de rapportages van de psycholoog, de psychiater en de Raad, waaruit naar voren komt dat het recidivegevaar bij het uitblijven van behandeling hoog wordt ingeschat, is het hof van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf vergelijkbaar met de bewezenverklaarde feiten zal begaan.
Het hof zal daarom bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit toe oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Het hof is – alles afwegende – van oordeel dat naast de op te leggen voorwaardelijke PIJ-maatregel, een geheel onvoorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vorderingen tot schadevergoeding
1. In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 150,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 100,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij genoegzaam aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 100,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1].
2. In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 4] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 4 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 7.649,80.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 7649,80.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet inhoudelijk betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 4 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is daarnaast van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 4 bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 4]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 7.649,80 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 4].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77h, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 287, 300, 310 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 6 (zes) maanden.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Gelast de plaatsing van de verdachte in een inrichting voor jeugdigen.

Bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van
2 ( twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasserings-instelling zo vaak en zolang als de reclasserings-instelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, of geen medewerking heeft verleend aan het reclasserings-toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel na te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
-
dat de veroordeelde zich gedurende een door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: de jeugdreclassering) te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
-
dat de veroordeelde zich onder behandeling zal stellen van een GGZ-instelling zoals de Viersprong of een soortgelijke instelling voor individuele en systeemgerichte behandeling;
-
dat de veroordeelde zich zal inzetten voor een opleiding, begeleiding van schoolmaatschappelijk werk daarbij inbegrepen;
-
dat de veroordeelde zich zal inzetten om een zinvolle vrijetijdsbesteding te vinden en te behouden;
-
dat de veroordeelde zich zal houden aan een avondklok, te bepalen door de jeugdreclassering;
-
dat de veroordeelde zijn medewerking zal verlenen aan de ITB Harde Kern Aanpak.
Geeft hierbij opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder
1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 100,00 (honderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer 1], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 100,00 (honderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 2 (twee) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 20 januari 2020.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 4] ter zake van het onder
4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.649,80 (zevenduizend zeshonderdnegenenveertig euro en tachtig cent) bestaande uit € 149,80 (honderdnegenenveertig euro en tachtig cent) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer 4], ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.649,80 (zevenduizend zeshonderdnegenenveertig euro en tachtig cent) bestaande uit € 149,80 (honderdnegenenveertig euro en tachtig cent) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
73 ( drieënzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 28 juni 2020.
Dit arrest is gewezen door mr. H.M.D. de Jong,
mr. G. Knobbout en mr. A.M. Hol, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 mei 2021.
Mr. A.M. Hol is buiten staat dit arrest te ondertekenen.