Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest van 26 oktober 2021 in de zaak van:
Het verdere verloop van het geding
De verdere beoordeling van het hoger beroep
dat in deze casus sprake is van langdurig spelende, volgtijdelijke en cumulerende oorzaken. De belangrijkste oorzaak ligt in slecht management, waardoor de bedrijfsvoering niet wordt aangepast aan veranderende omstandigheden.' De deskundige plaatst daarbij als kanttekening dat een goede
corporale governancedoorgaans behulpzaam kan zijn als correctiemechanisme bij mismanagement, evenals actief optreden van externe financiers. De [D] -groep kende echter geen
corporate governancevan belang: [appellant 1] was in feite de enige actieve bestuurder/grootaandeelhouder. Er was geen raad van commissarissen. En de externe financiers-Fortis Bank (Nederland) N.V. (hierna: Fortis) en Sumitomo Benelux SNNV (hierna: Sumitomo) - zijn niet echt corrigerend opgetreden, aldus telkens de deskundige, die ook meldt dat de informatievoorziening niet adequaat was, waarbij hij als voorbeeld noemt dat op 1 februari 2004 bleek dat het verlies over 2003 uitkwam op € 2,5 mln., terwijl in november 2003 nog ('slechts') ca.€ 1,2 mln. aan verlies voor belastingen werd verwacht.
'voorzienbaar dat bij het uitblijven van maatregelen bij een teruglopende omzet een faillissement een redelijkerwijs te verwachten scenario was.'Hij gaat ervan uit dat - indien daarvoor de financiële middelen beschikbaar waren geweest - een reorganisatie in 2002 een faillissement zou hebben afgewend, althans op korte termijn. Bij tijdige bijsturing, te beginnen in 2000, hadden door bezuinigingen voldoende middelen beschikbaar kunnen komen voor een (ingrijpende) reorganisatie in 2002 of uiterlijk 2003. Die ingrijpende reorganisatie was in 2002 onvermijdelijk. Doordat de directie niet al in 2000 startte met besparingen en vervolgens ook niet in 2002 op eigen kracht reorganiseerde kon een faillissement alleen nog worden afgewend door inbreng van nieuw eigen of vreemd vermogen, waartoe geen bereidheid bestond, in elk geval niet bij de externe financiers. In dat verband schrijft de deskundige dat zijns inziens de financiële reorganisatie die [appellant 1 c.s.] vanaf eind 2003 hebben doorgevoerd heeft bijgedragen aan de weigering van Fortis en Sumitomo om in juni 2004 extra krediet beschikbaar te stellen; daardoor verslechterden op een kritisch moment de liquiditeit en solvabiliteit van (de gefailleerde vennootschappen van) het [D] -concern.
'Inzake: Definitief feitenrelaas [D] '.Die aanduiding is enigszins verwarrend, omdat er ook enkele partijopvattingen/-meningen in staan die niet buiten geschil zijn. Ter voorkoming van misverstand wordt er daarom ten overvloede op gewezen dat de feiten waar de onderhavige beslissing op berust de feiten zijn zoals die uit de door partijen gewisselde processtukken en hun inbreng ter zitting naar voren zijn gekomen: de niet bestreden feiten en vaststellingen genoemd in het vonnis waarvan beroep, aangevuld met wat er verder in de eerdere tussenarresten en het onderhavige arrest als vaststaand is aangemerkt.
Het is immers in strijd met de goede procesorde om eerst achteraf - bij memorie na deskundigenbericht - met kritiekpunten en suggesties te komen die eerder aan de deskundige hadden kunnen worden voorgelegd en dan hadden kunnen worden meegenomen in diens onderzoek/rapportage; door de kritiek/suggesties eerst na afloop van het onderzoek (met voldoende scherpte) naar voren te brengen zou het deskundigenonderzoek moeten worden heropend, met alle kosten en vertraging van dien. Voor zover hieronder toch wel op de genoemde en andere kritiekpunten wordt ingegaan gebeurt dat ten overvloede. Heel in het kort komt het erop neer dat de kritiekpunten geen hout snijden, althans een voldoende motivering/onderbouwing missen.
aannemelijkzijn dat het
eenbelangrijke oorzaak is van het faillissement (curs. Hof; de kennelijk onbehoorlijke taakvervulling behoeft dus niet de enige of belangrijkste oorzaak van de deconfiture te zijn). Artikel 2:248 lid 2 BW vestigt in dat verband een vermoeden. Dat vermoeden kan worden ontzenuwd door aannemelijk te maken dat andere feiten of omstandigheden dan het onbehoorlijke bestuur een belangrijke oorzaak zijn van het faillissement. Dit kan door bewijs te leveren dat het bestuur zich voor het overige wel behoorlijk van zijn taak heeft gekweten. Ook kan worden gewezen op andere oorzaken, zowel externe als interne. Als het bestuur dan wordt verweten dat het heeft nagelaten het intreden van zodanige oorzaak te voorkomen, zal het bestuur tevens feiten en omstandigheden moeten stellen en zo nodig aannemelijk maken waaruit blijkt dat dit nalaten geen onbehoorlijke taakvervulling oplevert. Onder onbehoorlijke taakvervulling wordt in dit verband verstaan dat geen redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden aldus zou hebben gehandeld of nagelaten.
'om het kostenniveau, met als grootste post de personeelskosten, omlaag te brengen [omdat deze (nog) niet (voldoende) was aangepast aan de veranderde, slechte marktomstandigheden.'Voor zover het standpunt van [appellant 1 c.s.] is dat hun niet kan worden verweten dat zij die kostenreductie niet al veel eerder in de periode van 2000 tot 2004, in elk gedurende de drie jaar voorafgaande aan de faillissementen, aantoonbaar ter hand hebben genomen, mist dat standpunt, tegenover de gemotiveerde betwisting ervan, een voldoende onderbouwing. [appellant 1 c.s.] verwijten de deskundige trouwens dat deze heeft genoteerd dat alle betrokkenen, waaronder [appellant 1] , vonden dat de door [de financieel adviseur]
'[. ..] een aanzienlijke besparing van EUR 200.000,00 per maand worden gerealiseerd{...}, maar de potentiële besparing was groter.'Voor zover het standpunt van [appellant 1 c.s.] mocht zijn dat er geen reële mogelijkheden waren om door besparingen de eventuele kosten gemoeid met een eerdere realisatie van de integratie/sluiting van de vestiging in Zutphen te financieren geldt dat ook daarvoor een voldoende onderbouwing ontbreekt; uit wat [appellant 1 c.s.] hebben aangevoerd volgt niet of onvoldoende dat er feitelijk/praktisch geen besparingen mogelijk waren op bijvoorbeeld de sponsorkosten, de sterk gestegen huurkosten, algemene beheerskosten, personeelskosten, etc. En evenmin dat een uitstel van dure investeringen in een nieuw computersysteem en/of de nieuwe Komatsu-minilijn onmogelijk was en onbespreekbaar, ook indien- aantoonbaar, goed onderbouwd en met de vereiste transparantie - aandacht zou zijn gevraagd voor de penibele situatie van de hoofdelijk verbonden vennootschappen uit de [D] -groep. Los hiervan: indien de familie
'in control'was. De administratieve organisatie was niet zodanig op orde dat de benodigde managementinformatie snel kon worden aangeleverd, terwijl de managementstijl van de in Monaco woonachtige [appellant 1]
'in control’zijn van de onderneming, het niet op orde zijn van de administratieve organisatie en een beperkte (fysieke) betrokkenheid bij de (dagelijkse) bedrijfsvoering, in combinatie met een gebrek aan gestructureerd overleg met degenen die daarvoor op operationeel verantwoordelijk waren, waardoor geen (goed) zicht bestond op de ernst van de verslechterende situatie die tot ingrijpen noopte, niet, zoals [appellant 1 c.s.] doen, vergoelijkend kan worden afgedaan als een 'niet steeds optimale keuze'/'inschattingsfout' van en/of 'misrekening' door het bestuur, in het onderhavige geval te minder, nu er ondertussen wel gewerkt werd aan een financiële/juridische reorganisatie/herschikking, waardoor, aldus de deskundige, op een kritisch moment de liquiditeit en solvabiliteit van de onderling verbonden vennootschappen van het [D] -concern verslechterden.
'de familie [D] nog in december 2003 uit eigen middelen via Wemaro ter beschikking heeft gesteld aan de [D] ',terwijl in de als producties 1 en 2 bij die memorie gevoegde arresten wordt gesproken over een geldleningsovereenkomst met Wemaro als uitlener (en [D] Holding International B.V. - hierna: DHI - als lener) gedateerd 11 februari 2004. Wat daar verder van zij, hier wordt uitgegaan van een door Wemaro per 1 augustus 2003 aan DHN verstrekte geldlening, nu deze door de rechtbank genoemde datum, die bevestiging vindt in de overeenkomst van geldlening, in de memorie van grieven niet gemotiveerd is weersproken. Verder wordt - gezien ook de stellingname bij memorie van grieven punt 36 - uitgegaan van vorderingen van DHN op [appellant 1] c.s. tot een bedrag van € 920.938, die per 31 december 2003 aan Wemaro zijn verkocht onder verrekening van de door Wemaro aan DHN verschuldigde koopsom met de vordering van Wemaro op DHN uit hoofde van de geldlening van € 1.000.000. Dat, wat [appellant 1 c.s.] beweren, het eigenlijk helemaal niet om vorderingen van DHN ging, maar om schulden van DHN aan [appellant 1] c.s. is onvoldoende gedocumenteerd inzichtelijk gemaakt tegenover de betwisting ervan door de curator, die zich onder meer op de notering in de administratie en de overeenkomst van 15 juli 2004 beroept en aanneemt dat het om niet-zakelijke uitgaven gaat. Geconstateerd moet worden dat de op 15 juli 2004, dus kort voor de faillissementen, overeengekomen/bevestigde verkoop van de vorderingen van DHN, met de daar tegenover staande aflossing van de achtergestelde geldlening per 31 december 2003, niet in het belang van de nadien gefailleerde vennootschappen was.
Het samenstel van transacties heeft volgens hem geleid tot incidenteel en structureel hogere lastenen een slechtere solvabiliteit en liquiditeit. De herschikking was daarom geen bruikbaar middel was bij een streven naar continuïteit.
[appellant 1 c.s.] hebben getracht de kritiek op de transacties te weerleggen, maar zijn daar niet in geslaagd. Uit wat zij hebben aangevoerd blijkt bijvoorbeeld niet dat en waarom deze onverplichte transacties, behalve goed voor henzelf/de niet gebonden vennootschappen, wel degelijk ook een probaat middel waren om - in samenspraak met de financiers - de naderende faillissementen af te wenden en de financiers te bewegen tot een bijdrage in de financiering van de reorganisatie van de ondernemingsactiviteiten. Er blijkt ook niet dat vroegtijdig overleg is gevoerd met de externe financiers van de verbonden [D] -groep over de in gang te zetten herschikking en de in dat kader uit te voeren/uitgevoerde transacties. Van overleg met Sumitomo over - en instemming door haar met - het besluit tot hoofdelijke aansprakelijkstelling van [A] & [B] General Partner B.V. en [A] & [B] Materieel C.V. jegens Fortis (met een vordering van ten minste € 6.500.000) is evenmin gebleken. De kritiek op dit - in strijd met de statuten van [A] & [B] General Partner B.V. genomen- bestuursbesluit is eveneens terecht.
'in control’'zijn van de organisatie, waardoor tijdig en adequaat ingrijpen in een verslechterende situatie die daarom vroeg achterwege bleef, en, aan de andere kant, het juist in die penibele situatie doorvoeren van een complexe, althans via vele schakels lopende, financiële herschikking, waarvan het resultaat was dat tegoeden of voordelen terecht kwamen bij andere aan [appellant 1 c.s.] gelieerde vennootschappen dan bij de (jegens de schuldeisers) onderling verbonden vennootschappen van [D] groep, maakt het doen en laten van [appellant 1 c.s.] als bestuurders ernstig verwijtbaar. Herhaald wordt dat onjuist is het standpunt van [appellant 1 c.s.] dat de bevindingen van de deskundige niet overtuigen omdat hij niet heeft uitgewerkt welke concrete maatregelen zij als bestuur hadden moeten nemen. Het was niet de opdracht van de deskundige om dit te preciseren. Bovendien zijn hiervoor (vgl. punt 7) meerdere mogelijke maatregelen genoemd. Het gaat er om dat, toen de situatie erom vroeg en het nog niet te laat was, [appellant 1 c.s.] niets hebben gedaan om te voorkomen dat een voorzienbaar faillissement zich verwezenlijkte, terwijl zij ondertussen wel druk doende waren met een financiële reorganisatie die niet dienstig was aan een streven naar continuïteit. Als het al zo zou zijn geweest dat tijdig ingrijpen onmogelijk was – het tegendeel is genoegzaam gebleken - en/of dat de activiteiten van de groep per definitie verlieslatend waren, hadden [appellant 1 c.s.] er voor kunnen kiezen om de activiteiten, via een vergaande reorganisatie, te wijzigen, dan wel af te stoten, of desnoods de onderneming in een eerder stadium op ordentelijke wijze kunnen staken. Ter zijde: om de door Doorbos c.s. gebezigde terminologie/maatstaf te gebruiken is hier sprake van een situatie/doen en laten
'waarbij een toeschouwer denkt: je begrijpt toch zelf (ook) wel dat je zo het bedrijf de vernieling in helpt.'
Voldoende aangetoond is dat deze kennelijk onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van de faillissementen. Ook in hoger beroep is derhalve het kennelijk onbehoorlijk bestuur aangetoond en het oorzakelijk verband met de faillissementen aannemelijk geworden. De betwisting hiervan is onvoldoende gemotiveerd. Een consequentie hiervan is dat [appellant 1 c.s.] er niet in zijn geslaagd om te ontzenuwen dat de faillissementen aan hun onbehoorlijk bestuur zijn te wijten. Dit betekent dat grief I faalt. Hetzelfde lot treffen de grief II tot en met IV, waarmee [appellant 1 c.s.] tevergeefs de (mate van) verwijtbaarheid van de hiervoor bedoelde transacties en het verband met de faillissementen bestrijden. Die verwijtbaarheid is er en zo ook bedoeld verband, voor zover al niet ten aanzien van alle verweten gedragingen/transacties afzonderlijk, dan toch zeker indien deze in onderlinge samenhang worden bezien.
[appellant 1 c.s.] hebben hier vervolgens niet gespecificeerd/controleerbaarop gereageerd, aan de hand van bijvoorbeeld data en bewijzen van overschrijvingen vanaf rekeningen van de familie. Los hiervan volgt uit het voorgaande dat de gestelde financiering de laakbaarheid van het falen van het bestuur van de gefailleerde vennootschappen onverlet laat.
Evenmin wordt opgekomen tegen deten opzichte van [appellante 3] (wel) toegepaste matiging. De aldus begrepen grief slaagt.
[appellant 1 c.s.] gelden als de voor het merendeel in het ongelijk gestelde partij en moeten daarom de kosten van de procedure in hoger beroep dragen, inclusief de kosten van het deskundigenonderzoek. Laatstbedoelde kosten zijn bij salarisbeschikking van 9 juni 2020 vastgesteld op € 84.259,56. Daarvan is door [appellant 1 c.s.] reeds betaald: het bij arrest van 9 december 2014 bepaalde bedrag van € 61.000 + ingevolge de beschikking van 27 december 2016 het 1e aanvullende voorschot van € 16.000. Het restant: € 7.259,56 betreft het 2e aanvullende voorschot dat door de curator is voldaan. Dat bedrag dient door [appellant 1 c.s.] aan de curator te worden vergoed.