I. primair: [geïntimeerden] hoofdelijk veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] te betalen, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, een bedrag van € 1.516.024,75, vermeerderd met de wettelijke rente over het restant bedrag aan hoofdsom ad € 1.507.827,- vanaf 21 september 2017, subsidiair met ingang van de datum van inleidende dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
II subsidiair: [geïntimeerden] hoofdelijk veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] te betalen, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, een bedrag ad € 250.000,-, vermeerderd met de wettelijke vanaf 21 september 2017, subsidiair met ingang van de datum van inleidende dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
III [geïntimeerden] eveneens hoofdelijk veroordeelt in de kosten van deze procedure zowel in eerste aanleg als in hoger beroep;
IV alsmede [geïntimeerden] hoofdelijk veroordeelt in de nakosten van deze procedure waaronder te verstaan het nasalaris van de advocaat van [appellant] ;
V [geïntimeerden] hoofdelijk tot terugbetaling veroordeelt ter zake het bedrag dat door [appellant] aan [geïntimeerden] is voldaan ter uitvoering van de proceskostenveroordeling in eerste aanleg;
VI dit arrest in zijn geheel uitvoerbaar bij voorraad verklaart.
3. [geïntimeerden] concluderen tot niet-ontvankelijk verklaring van [appellant] in zijn vorderingen, althans tot ontzegging van deze vorderingen als ongegrond en onbewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in beide instanties, te vermeerderen met de nakosten.
De grondslag van de vordering?
4. In deze procedure gaat het om de vraag wat de grondslag is voor de vermogensoverheveling van [appellant] aan [geïntimeerden] , die medio 1998 plaatsvond door het overmaken van het bedrag van € 1.511.326,81 op de rekening van [geïntimeerden] .
[appellant] stelt zich op het standpunt dat tussen partijen een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen. Nadat hij deze heeft opgezegd en [geïntimeerden] in gebreke bleef met de terugbetaling, hebben partijen de vaststellingsovereenkomst gesloten. Omdat [appellant] ook deze niet is nagekomen, is de verplichting tot terugbetaling uit hoofde van de overeenkomst van geldlening herleefd, aldus [appellant] .
5. [geïntimeerden] stellen dat het bedrag aan hen is geschonken. [appellant] voldeed volgens [geïntimeerde 1] door betaling van dit bedrag aan een natuurlijk verbintenis, er was bij hem sprake van een morele verplichting om [geïntimeerden] mee te laten delen in de erfenis van [erflaatster] . De leningsovereenkomst maakte deel uit van een fiscale constructie om schenkingsrecht te voorkomen of te beperken.
6. Het hof zal hieronder tot de slotsom komen dat tussen partijen geen, althans geen geldige, overeenkomst ten grondslag ligt aan de vermogensoverheveling. Enerzijds was in 1998 – ten tijde van het overmaken van het bedrag van [appellant] aan [geïntimeerde 1] - geen sprake van een wil van partijen gericht op de totstandkoming van een leningsovereenkomst. Anderzijds is de overeenkomst waarop [geïntimeerden] zich beroepen als grondslag voor de vermogensoverheveling naar het oordeel van het hof in strijd met de goede zeden en de openbare orde (artikel 3:40 Burgerlijke Wetboek(BW)). [appellant] heeft deze grondslag weliswaar niet aangevoerd voor zijn vordering, maar het hof is op grond van artikel 25 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) gehouden de rechtsgronden ambtshalve aan te vullen. De vraag of een overeenkomst in strijd komt met de goede zeden of de openbare orde moet het hof ambtshalve beoordelen.
7. Het hof concludeert op basis van de gestelde feiten dat [appellant] een vordering op [geïntimeerden] toekomt uit onverschuldigde betaling, omdat de tussen partijen in 1998 tot stand gekomen overeenkomst nietig is.
8. [appellant] legt aan zijn vordering de geldleningsovereenkomst ten grondslag. In deze overeenkomst is opgenomen dat [appellant] aan [geïntimeerden] een renteloze, te allen tijde direct opeisbare en aflosbare geldlening heeft verstrekt van fl. 3.330.528,-. Aan het slot van de overeenkomst is opgenomen: “Aldus overeengekomen en opgemaakt naar de toestand per december 1998”. Zijn eerste grief is gericht tegen de vaststelling door de rechtbank dat tussen partijen geen overeenkomt van geldlening tot stand is gekomen, omdat niet gebleken is dat de bedoeling van partijen in 1998 daarop was gericht.
9. Voor beantwoording van de vraag of tussen partijen een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen is bepalend is wat de inhoud of strekking van de overeenkomst tussen partijen was op het moment dat de rechtshandeling werd verricht. Het hof is hierover het volgende gebleken.
10. In de bief van 10 november 1999 van [belastingadviseur] , gericht aan beide partijen, is onder meer het volgende opgenomen: