ECLI:NL:GHDHA:2021:2872

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
15 augustus 2022
Zaaknummer
200.279.676/01, 200.279.682/01, 200.279.688/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van vervoerder voor schade door brand in containers met gevaarlijke stoffen

In deze zaak, die drie afzonderlijke maar verwante rechtszaken betreft, staat de aansprakelijkheid van de vervoerder, Nile Dutch Africa Line B.V. (NDAL), centraal. De verzekeraars, Helvetia Versicherungen AG en HDI Global SE, hebben NDAL aangeklaagd voor schade die is ontstaan door een brand aan boord van het zeeschip APL Austria, waarbij containers met mogelijk gevaarlijke stoffen betrokken waren. De brand is vermoedelijk ontstaan in containers die een andere, gevaarlijke stof bevatten dan de ongevaarlijke stof die door de afzender was opgegeven. De verzekeraars stellen dat NDAL aansprakelijk is voor de schade aan de ladingbelanghebbenden en hun verzekeraars, en dat NDAL had moeten controleren wat er in de containers zat.

Het procesverloop in hoger beroep is identiek voor alle drie de zaken. De verzekeraars hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin hun vorderingen waren afgewezen. Tijdens de zitting op 22 juni 2021 zijn de zaken mondeling behandeld en is het hof tot een uitspraak gekomen. Het hof heeft vastgesteld dat NDAL niet aansprakelijk is voor de schade, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die meebrachten dat NDAL niet mocht uitgaan van de juistheid van de goederenomschrijving die door de afzender was gegeven. Het hof oordeelt dat NDAL terecht een beroep deed op de brandexceptie uit de Hague-Visby Rules, die bepaalt dat de vervoerder niet aansprakelijk is voor schade door brand, tenzij deze is veroorzaakt door opzet of schuld van de vervoerder.

De uitspraak van het hof bevestigt dat NDAL niet tekort is geschoten in haar verplichtingen als vervoerder en dat de verzekeraars niet in hun vorderingen zijn geslaagd. De kosten van het hoger beroep zijn voor de verzekeraars, die als in het ongelijk gestelde partijen zijn aangemerkt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummers: 200.279.676/01, 200.279.682/01 en 200.279.688/01
Zaak- en rolnummers rechtbank: C/10/587008 / HA ZA 19-1128, C/10/587011 / HA ZA
19-1129 en C/10/587099 / HA ZA 19-1138
(niet gepubliceerd op rechtspraak.nl)

arrest van 21 september 2021

in de zaak met nummer 200.279.676/01 (hierna ook: zaak A) van

HELVETIA VERSICHERUNGEN AG,

gevestigd te St. Gall, Zwitserland,
appellante,
verzoekster in het incident,
hierna te noemen: Helvetia,
advocaat: mr. W.M. van Rossenberg te Rotterdam,
tegen

NILE DUTCH AFRICA LINE B.V.,

gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: NDAL,
advocaat: mr. W.E. Boonk te Rotterdam,
en in de zaken met nummers 200.279.682/01 (hierna ook: zaak B) en 200.279.688/01 (hierna ook: zaak C) van

HDI GLOBAL SE,

gevestigd te Antwerpen, België,
appellante,
verzoekster in het incident,
hierna te noemen: HDI,
advocaat: mr. W.M. van Rossenberg te Rotterdam,
tegen

NILE DUTCH AFRICA LINE B.V.,

gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: NDAL,
advocaat: mr. W.E. Boonk te Rotterdam.
Helvetia en HDI zullen hierna gezamenlijk worden genoemd: de verzekeraars.
Waar deze zaken over gaan
In deze drie zaken is de vraag aan de orde of een vervoerder van containers (NDAL) ten opzichte van de ladingbelanghebbenden en hun verzekeraars (Helvetia en HDI) aansprakelijk is voor schade die is ontstaan als gevolg van brand aan boord van het schip waarmee de containers werden vervoerd. De brand is waarschijnlijk ontstaan in containers die een andere, gevaarlijke stof bevatten dan de ongevaarlijke stof die de afzender had opgegeven. Had de vervoerder die containers moeten openen en de inhoud controleren?

Het procesverloop in hoger beroep

1.1
Het verloop van het geding in hoger beroep is in de drie zaken identiek. Dat verloop blijkt in elk van de zaken uit:
  • de appeldagvaarding van 9 juni 2020 waarbij Helvetia en HDI in hoger beroep zijn gekomen van het op 11 maart 2020 mondeling tussen haar en NDAL gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam (zoals daarvan blijkt uit de schriftelijke uitwerking van het vonnis in het proces-verbaal van de zitting van 20 maart 2020);
  • het exploot van anticipatie van 16 juni 2020;
  • de incidentele memorie tot voeging tevens memorie van grieven, met producties;
  • de memorie van antwoord in hoofdzaak en incident, met producties.
1.2
Op 22 juni 2021 zijn de zaken via een video- en geluidsverbinding mondeling behandeld ter zitting van het hof. Kort voor aanvang van de zitting hebben de advocaten ieder per e-mail een pleitnota overgelegd. Ter zitting heeft het hof bepaald dat de zaken zullen worden gevoegd. Aan het slot van de zitting is in elk van de zaken uitspraak bepaald op heden. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

De feiten

2.1
Het hof zal hierna bij de beoordeling in elk van de zaken uitgaan van de volgende, als vaststaand aan te merken feiten.
( a) NDAL is containervervoerder.
( b) Begin 2017 zijn NDAL ten vervoer onder cognossement aangeboden:
  • containers met (naar verluidt) rijst voor een reis van Bangkok, Thailand, via Singapore en Luanda, Angola, naar Lobito, Angola (zaak A);
  • negen containers met (naar verluidt) onder andere staal en wc-papier, voor een reis van Qingdao, China, via Luanda naar Matadi, Congo, en een tiende container met (naar verluidt) meubels voor een reis van Xinjang, China, naar Matadi (zaak B);
  • twee containers met (naar verluidt) schoolartikelen voor een reis van China, via Luanda naar Matadi (zaak C).
( c) Bedoelde containers zijn geladen aan boord van het zeeschip APL Austria (hierna: APL Austria). NDAL heeft daarvoor cognossementen opgesteld en afgegeven.
( d) Tijdens het vervoer, op 12 februari 2017, voor de kust van Zuid-Afrika, heeft aan boord van de APL Austria een explosie plaatsgevonden en is brand ontstaan.
( e) Als gevolg van de brand en het bluswerk is schade ontstaan aan de lading aan boord van de APL Austria, waaronder aan de onder (b) bedoelde ladingen doordat zij verloren zijn gegaan. Volgens de verzekeraars hebben zij deze schade aan de ladingbelanghebbenden als verzekerden onder verzekeringsovereenkomsten met de verzekeraars vergoed, en zijn zij (volledig) gesubrogeerd in de rechten van deze verzekerden.
( f) Ten tijde van de brand had NDAL onder een
slot charter agreementmet containerrederij CMA CGM, de tijdbevrachter van de APL Austria,
slotsaan boord van de APL Austria gecharterd. Onder de containers met lading die NDAL aan boord had, bevonden zich drie containers van Chinese afzenders onder cognossement (hierna ook: de Chinese containers). De door de Chinese afzenders opgegeven goederenomschrijving van de lading in deze containers was calciumchloride. Deze stof is voor vervoer ongevaarlijk.
( g) Op grond van onderzoek is waarschijnlijk dat (de explosie en) de brand aan boord van de Austria (zijn) is ontstaan in één of meer van de Chinese containers en dat de inhoud van deze container(s) niet calciumchloride maar een gevaarlijke stof is geweest. De werkelijke lading betrof mogelijk calciumhypochloriet (chloorkalk), een voor vervoer gevaarlijke stof die kan exploderen bij verhitting.

De procedure bij de rechtbank

3.1
In de procedure bij de rechtbank heeft
  • Helvetia gevorderd dat NDAL wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van USD 33.734,67 (zaak A);
  • HDI gevorderd dat NDAL wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van USD 210.272,84 (zaak B) en een bedrag van USD 34.973,06 (zaak C),
alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente, en met veroordeling van NDAL in de proceskosten.
3.2
Aan hun vorderingen hebben de verzekeraars ten grondslag gelegd dat NDAL haar resultaatsverbintenis als vervoerder onder cognossement heeft geschonden door de ten vervoer aangeboden goederen niet af te leveren in dezelfde goede staat als waarin zij waren aangeboden. Ter zitting van 11 maart 2020 hebben zij zich verder op het standpunt gesteld dat aan de zijde van NDAL sprake is van persoonlijke schuld. NDAL heeft dit weersproken, een beroep gedaan op de zogeheten brandexceptie in de Hague-Visby Rules (Protocol tot wijziging van het Internationaal Verdrag ter vaststelling van enige eenvormige regelen betreffende het cognossement; hierna: HVR) en aangevoerd dat de verzekeraars niet (volledig) vorderingsgerechtigd zijn.
3.3
De rechtbank heeft de vorderingen van de verzekeraars afgewezen. Daartoe heeft zij overwogen dat de verzekeraars in de stukken niet op het beroep op de brandexceptie hebben gereageerd en dat de verzekeraars hun vorderingen pas ter zitting nader hebben onderbouwd met het betoog dat NDAL misschien persoonlijke schuld treft, met als gevolg dat dit een ontoelaatbare wijziging van de feitelijke gronden van de eis oplevert en dat het beroep op de brandexceptie slaagt (rov. 5.4-5.5).

Het hoger beroep

4.1
In hoger beroep hebben de verzekeraars een incidenteel verzoek tot voeging van de zaken gedaan. In de hoofdzaak hebben zij twee grieven tegen het vonnis van 11 maart 2020 geformuleerd. De verzekeraars concluderen, kort en zakelijk weergegeven, dat het hof het vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, hun vorderingen alsnog zal toewijzen – met dien verstande dat Helvetia haar vordering heeft verminderd tot een bedrag van USD 11.694,68 en HDI in zaak B haar vordering tot USD 77.314,44 –, met veroordeling van NDAL in de kosten van beide instanties.
4.2
In het incident heeft NDAL zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. In de hoofdzaak heeft NDAL de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis, met veroordeling van de verzekeraars in de kosten van het geding in hoger beroep.

De beoordeling van het hoger beroep

5.1
Het hof is (internationaal) bevoegd om kennis te nemen van deze geschillen en daarover te oordelen. Dit staat tussen partijen ook niet ter discussie. Evenmin is tussen partijen in geschil dat de toewijsbaarheid van de vorderingen van de verzekeraars moet worden beoordeeld naar de HVR en dat Nederlands recht aanvullend van toepassing is.
in het incident
5.2
De zaken zijn tegelijk aanhangig voor het hof en betreffen hetzelfde onderwerp tussen dezelfde partijen (zaken B en C) en zijn verknocht (zaken A, B en C) in de zin van art. 222 lid 1 Rv. Het voegingsverzoek van de verzekeraars wordt daarom toegewezen.
in de hoofdzaak
5.3
De verzekeraars hebben erop gewezen dat ondanks hun uitnodiging daartoe NDAL bepaalde stukken niet in het geding heeft gebracht. Het betreft kopieën van a) deskundigenrapportages (van onder andere Eales & Myers), b) de boeking en de vervoerdocumenten in de relatie tussen NDAL en CMA CGM en in de relatie tussen NDAL en de afzenders van de Chinese containers, c) de processtukken van de procedure die in Londen tussen NDAL en CMA CGM aanhangig is, en d) de processtukken van de procedures die in Rotterdam en China tussen NDAL en de afzenders van de Chinese containers aanhangig zijn. Voor zover de verzekeraars met hun uitnodiging aan NDAL dit in hoger beroep alsnog te doen of hun ‘herhaalde verzoeken’ beogen te vorderen dat NDAL wordt veroordeeld tot het verstrekken van deze kopieën, wordt deze vordering tot afgifte afgewezen omdat de verzekeraars onvoldoende duidelijk hebben gemaakt welk rechtmatig belang zij daarbij hebben. De verzekeraars hebben in dit verband aangevoerd dat de vraag is wat de oorzaak van de explosie aan boord van APL Austria is geweest en of NDAL (zelf) een onwaarachtige opgave heeft gedaan over de inhoud van de Chinese containers. Over de oorzaak van de explosie lijkt in het onderhavige geding echter geen principieel verschil van mening te bestaan; aangenomen kan worden dat er calciumhypochloriet (chloorkalk) in de Chinese containers zat die tot ontploffing is gekomen. Daarnaast bevat het dossier geen enkele aanwijzing dat NDAL op eigen initiatief – en dus los of in afwijking van de door de afzenders opgegeven goederenomschrijving van de lading in de Chinese containers – in strijd met de waarheid heeft opgegeven dat de containers met calciumchloride waren geladen. Aangezien voor het vervoer van gevaarlijke stoffen hogere tarieven worden berekend, is er ook niet een evident commercieel belang bij het als ongevaarlijke stof ten vervoer in ontvangst nemen van een gevaarlijke stof. In zoverre moet dit door de verzekeraars gesuggereerde scenario als speculatief worden aangemerkt. Daartegenover staat dat NDAL betoogt op het moment van ontvangst niet bekend te zijn geweest met een andere inhoud van de Chinese containers dan de opgegeven calciumchloride, dat de lading ten onrechte als ‘gewone’ lading was aangemeld en dat zij daarover door de afzenders is voorgelogen. De verzekeraars hebben dit als mogelijke gang van zaken niet uitgesloten. Het hof zal bij de beoordeling hiervan uitgaan.
5.4
Met grief I komen de verzekeraars op tegen het hierboven in rov. 3.3 verkort weergegeven oordeel van de rechtbank. Naar de kern genomen stellen zij zich op het standpunt dat NDAL als vervoerder voor de geleden schade aansprakelijk is en dat NDAL (ook) een verwijt valt te maken indien zij door de afzenders over de inhoud van de Chinese containers verkeerd is ingelicht, wat meebrengt dat NDAL geen beroep op de brandexceptie toekomt. Hiertoe voeren de verzekeraars aan dat
  • in een geval waarin de naam van ten vervoer aangeboden goederen in containers erg lijkt op een product dat (wel) gevaarlijk is, reden kan bestaan om die lading nader te bekijken;
  • de P&I Clubs (in publicaties) hebben gewaarschuwd voor de (kostenbesparende) praktijk waarin zendingen calciumhypochloriet onder een andere benaming ten vervoer wordt aangeboden, en richtlijnen hebben opgesteld en aanbevelingen hebben gedaan voor het vervoer van calciumhypochloriet (in containers);
  • NDAL dus op deze praktijk bedacht had moeten zijn maar heeft verzuimd interne regels op te stellen en/of instructies aan het personeel te geven, en op de naleving daarvan toe te zien om deze praktijk te voorkomen;
  • NDAL ingevolge haar eigen cognossementsvoorwaarden (art. 5 van de additional clauses) gerechtigd was haar ten vervoer aangeboden Chinese containers te openen en de inhoud daarvan te controleren indien de zendingen calciumhypochloriet door de ladingbelanghebbenden zijn geladen;
  • het op de weg van NDAL had gelegen om de inhoud van de Chinese containers te controleren aangezien de lading afkomstig was van een desinfectiefabrikant (of handelaar) en bestemd was voor een leverancier van zwembadtoebehoren, en calciumhypochloriet als desinfectiemiddel in zwembaden wordt gebruikt, zoals blijkt uit de website van één van de afzenders.
De verzekeraars verbinden hieraan de conclusie dat op NDAL een rechtsplicht rustte om de inhoud van de Chinese containers te onderzoeken en dat, nu NDAL heeft nagelaten dit onderzoek te verrichten, aan haar zijde sprake is van een (persoonlijke) fout en/of (persoonlijke) schuld.
5.5
Bij de beoordeling hiervan zal het hof veronderstellenderwijs ervan uitgaan dat de verzekeraars (volledig) vorderingsgerechtigd zijn.
5.6
Onder de HVR geldt als uitgangspunt dat, onder voorbehoud van het bepaalde in art. 4, de vervoerder verplicht is zorg te dragen voor de behoorlijke en zorgvuldige lading, behandeling, stuwing, vervoer, bewaking, verzorging en lossing van de vervoerde goederen (art. 3 lid 2). In art. 4 lid 2, aanhef en onder b, is de brandexceptie geregeld. Deze bepaling luidt (in de Nederlandse vertaling):
‘Noch de vervoerder noch het schip is aansprakelijk wegens verlies of schade, voortvloeiend uit of ontstaan ten gevolge van:
(…)
b) brand, tenzij veroorzaakt door opzet of schuld van de vervoerder.’
In de Engelstalige versie luidt zij:
‘Neither the carrier or the ship shall be responsible for loss or damage arising or resulting from:
(…)
b) Fire, unless caused by the actual fault or privity of the carrier;’
5.7
Het Nederlandse recht kent een vergelijkbare regeling. Zo is uit hoofde van art. 8:378 BW de vervoerder verplicht ten vervoer ontvangen zaken ter bestemming af te leveren en wel in de staat waarin hij hen heeft ontvangen. Art. 8:383 lid 2, aanhef en onder b, BW bepaalt vervolgens:
‘Onder een vervoerovereenkomst al dan niet onder cognossement is noch de vervoerder noch het schip aansprakelijk voor verlies of schade ontstaan of voortgevloeid uit:
(…)
b. brand, tenzij veroorzaakt door de persoonlijke schuld van de vervoerder;’
5.8
Dat NDAL tekort is geschoten in de nakoming van haar verbintenis uit de vervoerovereenkomst door de ten vervoer aangeboden goederen niet af te leveren in dezelfde goede staat als waarin zij die had ontvangen – de aansprakelijkheidsgrondslag die de verzekeraars ter mondelinge behandeling in hoger beroep hebben gehandhaafd –, is door NDAL niet betwist. Het partijdebat spitst zich toe op de vraag of in de omstandigheden van dit geval NDAL (bij wijze van verweer) met succes een beroep kan doen op de brandexceptie van art. 4 HVR, en meer in het bijzonder op de vraag of de schade ten gevolge van de brand (en de daaropvolgende bluswerkzaamheden) aan boord van APL Austria is veroorzaakt door opzet of (persoonlijke) schuld van NDAL doordat zij heeft nagelaten de Chinese containers te openen en de inhoud daarvan te onderzoeken. Naar het oordeel van het hof moet deze laatste vraag ontkennend worden beantwoord. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.9
Alleen al vanuit het oogpunt van een vlot handelsverkeer en praktische werkbaarheid heeft als uitgangspunt te gelden dat een vervoerder moet kunnen vertrouwen op de juistheid van de goederenomschrijving die de afzender van de ten vervoer aangeboden goederen geeft. Bijzondere omstandigheden kunnen echter meebrengen dat de vervoerder niet van de juistheid van die omschrijving mag uitgaan. Dergelijke omstandigheden hebben zich hier niet voorgedaan. De Chinese containers zijn bij NDAL voor vervoer geboekt door Sinotrans Tianjin Container Company (hierna: Sinotrans), een expediteur van goede naam. De boeking heeft plaatsgevonden door middel van een e-mailbericht van Sinotrans aan NDAL, met als bijlage een
booking orderwaarin de lading is omschreven als ‘CALCIUM CHLORIDE’. Ook in de cognossementsinstructie heeft Sinotrans vermeld dat de inhoud van de vaten is (‘SAID TO CONTAIN’) ‘CALCIUM CHLORIDE’. Calciumchloride is een specifieke chemische omschrijving van een stof die (voor vervoer) ongevaarlijk is. Verder heeft NDAL ter zitting in hoger beroep toegelicht dat zij procedures hanteert voor het omgaan met gevaarlijke stoffen en in het bijzonder met calciumhypochloriet, maar dat volgens die procedures in dit geval geen aanleiding bestond om de Chinese containers te openen en de inhoud te onderzoeken. Dat uit de website van één van de afzenders blijkt dat calciumhypochloriet als desinfectiemiddel in zwembaden wordt gebruikt, en dat de lading afkomstig was van een desinfectiefabrikant (of handelaar) en bestemd was voor een leverancier van zwembadtoebehoren, maakt dit niet anders omdat van een vervoerder in beginsel niet kan worden verlangd de website van een afzender te raadplegen alvorens de ten vervoer aangeboden goederen in ontvangst te nemen. NDAL vervoert dagelijks 250.000 tot 300.000 containers; aan boord van APL Austria had NDAL ongeveer 600 containers. Daarbij komt dat voor het openen van de containers en het controleren van de inhoud onder andere de douane en een ladingdeskundige had moeten worden ingeschakeld; zelf is NDAL geen lading- of gevaarlijke stoffenexpert. Zij heeft terecht erop gewezen dat, gelet op de aarde van de fraude, niet erg voor de hand ligt dat de in de afgesloten containers aanwezige lading (wel) van de juiste etikettering was voorzien. Omdat geen sprake is geweest van bijzondere omstandigheden die meebrachten dat NDAL niet mocht uitgaan van de juistheid van de door de afzenders opgegeven goederenomschrijving, kan uit de enkele omstandigheid dat op grond van art. 5 van de additional clauses NDAL de mogelijkheid (bevoegdheid) had de containers te laten openen en onderzoeken, evenmin volgen dat zij daartoe was gehouden. Dat door P&I Clubs in het verleden in algemene bewoordingen is gewaarschuwd voor de mogelijkheid dat calciumhypochloriet onder een andere benaming ten vervoer wordt aangeboden, is onvoldoende om te concluderen dat NDAL in dit concrete geval meer of anders had moeten doen met betrekking tot de door Sinotrans bij haar als calciumchloride geboekte lading en/of dat zij de fraude ten onrechte niet tijdig heeft ontdekt en dat haar daarvan een zodanig verwijt treft dat haar een beroep op de brandexceptie moet worden ontzegd.
5.1
Dit alles betekent dat het beroep van NDAL op de brandexceptie slaagt.
5.11
Ter zitting in hoger beroep hebben de verzekeraars nog betoogd dat NDAL niet de redelijke zorg heeft betracht voor het zeewaardig maken van APL Austria (in de zin van art. 4 lid 1 HVR en art. 8:381 lid 1, aanhef en onder a, BW). Dit betoog hebben de verzekeraars echter te laat in de procedure gevoerd en moet, omdat NDAL daartegen bezwaar heeft gemaakt, buiten beschouwing worden gelaten. Slechts ten overvloede wordt overwogen dat het accepteren van de door Sinotrans geboekte lading en het niet openen van de Chinese containers in het onderhavige geval niet als schending van de desbetreffende zorgplicht kan worden aangemerkt. Ook dit betoog laat daarom onverlet dat het beroep van NDAL op de brandexceptie slaagt.
5.12
Grief II heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft dus geen beoordeling.
slotsom
5.13
Het voorgaande leidt in elk van de zaken tot de conclusie dat het hoger beroep doel mist. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. De verzekeraars zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

De beslissing

Het hof:
in alle drie de zaken
in het incident
wijst de vordering tot voeging toe;
in de zaak met nummer 200.279.676/01
in de hoofdzaak
wijst af de vordering tot afgifte;
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 11 maart 2020;
veroordeelt Helvetia in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van NDAL tot op heden begroot op € 760,-- aan verschotten en (drie punten, tarief II =) € 3.342,-- aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de zaak met nummer 200.279.682/01
in de hoofdzaak
wijst af de vordering tot afgifte;
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 11 maart 2020;
veroordeelt HDI in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van NDAL tot op heden begroot op € 2.071,-- aan verschotten en (drie punten, tarief IV =) € 6.093,-- aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de zaak met nummer 200.279.688/01
in de hoofdzaak
wijst af de vordering tot afgifte;
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 11 maart 2020;
veroordeelt HDI in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van NDAL tot op heden begroot op € 2.071,-- aan verschotten en (drie punten, tarief III =) € 4.326,-- aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.J. van Kooten, J.M. van der Klooster en F.G.M. Smeele, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 september 2021 in aanwezigheid van de griffier.