ECLI:NL:GHDHA:2021:284

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
2200294420
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens winkeldiefstal met voorwaardelijke gevangenisstraf en afweging ISD-maatregel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder veroordeeld voor winkeldiefstal en had een ISD-maatregel opgelegd gekregen. Het hof oordeelde dat de ISD-maatregel niet passend was, omdat de verdachte vanuit Polen naar Nederland zou worden overgebracht, terwijl de rechtbank juist de uitzetting naar Polen beoogde. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan 20 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van het voorarrest.

De tenlastelegging betrof diefstal van goederen, waaronder vis en sokken, op 5 november 2019. Het hof achtte het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, terwijl het overige niet bewezen werd verklaard. De verdachte had de goederen in een tas gestopt en deze onder een koelschap geschoven, wat volgens het hof duidde op het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De verdachte had wisselend verklaard over de tas, wat het hof als een aanwijzing voor zijn slechte trouw beschouwde.

De strafbaarheid van de verdachte werd niet uitgesloten, en het hof motiveerde de straf op basis van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had eerder soortgelijke feiten gepleegd en was inmiddels gedetineerd in Polen. Het hof besloot de voorlopige hechtenis op te heffen en de opgelegde straf te bepalen, waarbij de tijd in voorarrest in mindering zou worden gebracht.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002944-20
Parketnummer: 09-263694-19
Datum uitspraak: 17 februari 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 22 oktober 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [geboortedatum],
adres: [adres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren. Voorts is de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 5 november 2019 te [plaats], gemeente [plaats], in elk geval in Nederland verschillende goederen (waaronder vis en sokken), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Hoogvliet, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 november 2019 te [plaats], gemeente [plaats], in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om verschillende goederen (waaronder vis en sokken), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Hoogvliet, weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen genoemde goederen in een tas heeft gestopt en/of deze tas onder een stelling heeft geplaatst/geschoven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven reeds omdat het hof komt tot een enigszins andere bewezenverklaring. Ook zal het hof de bewijsvoering aanpassen en andere beslissingen nemen ten aanzien van de gevorderde en in eerste aanleg opgelegde maatregel en de strafoplegging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks5 november 2019 te [plaats], gemeente [plaats],
in elk geval in Nederlandverschillende goederen
(waaronder vis en sokken
),
in elk geval enig goed,
diegeheel of ten deleaan een ander toebehoorde
n, te weten aan Hoogvliet, heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte het oogmerk had om zich de goederen toe te eigenen.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Blijkens de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen heeft de verdachte de in de tenlastelegging genoemde goederen in een blauwe tas gestopt en liep hij zenuwachtig heen en weer in de winkel waarbij hij onrustig om zich heen bleef kijken. Verschillende winkelmedewerkers hadden de indruk dat de verdachte doorhad dat hij in de gaten werd gehouden. Vervolgens heeft de verdachte voornoemde tas uit het zicht onder een koelschap geschoven. Door het in de tas stoppen van de goederen en het (vervolgens) onder een koelschap schuiven van die tas werden de goederen onttrokken aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende.
Naar het oordeel van het hof kan uit voornoemde gedragingen reeds (naar de uiterlijke verschijningsvorm) worden afgeleid dat de verdachte de goederen onder zich heeft genomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Daarbij komt bovendien dat de verdachte wisselend heeft verklaard op de vraag of de tas al dan niet van hem was, hetgeen voor het hof tevens een aanwijzing is dat de verdachte niet te goeder trouw was. Hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd als uitleg voor zijn handelen, te weten dat hij weliswaar van plan was de goederen af te rekenen maar er in de winkel achter kwam dat hij geen geld bij zich had en de tas daarom onder het koelschap heeft geplaatst, stelt het hof gelet op het voorgaande en hetgeen uit de bewijsmiddelen blijkt als ongeloofwaardig terzijde.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:

diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering ten aanzien van de straf en de gevorderde maatregel
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Dit soort feiten brengen doorgaans ergernis, overlast en financiële schade voor de betrokkenen met zich mee.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. [datum] is de verdachte eerder veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Uit hetgeen de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht is gebleken dat de verdachte enige tijd geleden vanuit Nederland naar België is vertrokken en vervolgens vanuit daar is overgeleverd aan Polen waar hij thans gedetineerd zit in verband met een nog te executeren gevangenisstraf.
Reeds gelet op de laatstgenoemde ontwikkelingen, en dus los van de vraag of de oplegging van de ISD-maatregel in de onderhavige zaak voor het overige wel opportuun is, acht het hof de oplegging van een ISD-maatregel aan de verdachte niet passend. Oplegging van de ISD-maatregel aan de verdachte zou er immers toe kunnen leiden dat de verdachte ter executie van die maatregel vanuit Polen naar Nederland wordt overgebracht, terwijl de inzet van de door de rechtbank opgelegde ISD-maatregel nu juist de uitzetting van de verdachte náár Polen was.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Voorlopige hechtenis
Gelet op de straf die het hof aan de verdachte oplegt, wordt het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
20 (twintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.

Dit arrest is gewezen door mr. F.W. van Lottum,
mr. C.G.M. van Rijnberk en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. M.M. Dijk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 februari 2021.
Mr. F.W. van Lottum is buiten staat dit arrest te ondertekenen.