ECLI:NL:GHDHA:2021:283

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
2200246820
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling met geslaagd beroep op noodweer en noodweerexces na confrontatie tussen barman en klant

In deze zaak gaat het om een barman die op 14 april 2019 in een café werd geconfronteerd met een klant die na sluitingstijd weigerde het pand te verlaten. De klant beledigde de barman en gooide bier in zijn gezicht. De barman, die zich bedreigd voelde, pakte een honkbalknuppel en ging de confrontatie aan. Tijdens de schermutseling werd de klant door de barman geslagen en viel op de grond. Het hof oordeelde dat de barman in de eerste fase van het incident handelde uit noodweer, omdat hij werd aangevallen door de klant. Echter, nadat de klant op de grond lag, ging de barman verder met het slaan van de klant, wat het hof als noodweerexces kwalificeerde. Het hof sprak de barman vrij van de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten, maar oordeelde dat hij in de tweede fase van het incident de grenzen van noodzakelijke verdediging had overschreden. Desondanks werd het beroep op noodweerexces geaccepteerd, waardoor de barman niet strafbaar werd verklaard. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat de verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002468-20
Parketnummer: 10-091137-19
Datum uitspraak: 23 februari 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 18 september 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van het voorarrest. Voorts is beslist omtrent de vordering benadeelde partij als vermeld in het vonnis waarvan beroep, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 14 april 2019 te [plaats], gemeente [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven meermalen, althans eenmaal (telkens) (met kracht) die [slachtoffer]
- met een ijzeren honkbalknuppel op het hoofd en/of op de enkel, althans op het lichaam heeft geslagen en/of
- met een fles op het hoofd en/of in de nek, althans op het lichaam heeft geslagen en/of
- heeft geschopt/getrapt in het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of tegen/op het lichaam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 april 2019 te [plaats], gemeente [plaats] aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten breuk(en) aan het jukbeen en/of (linker)(onder)been, heeft toegebracht door meermalen, althans eenmaal (telkens) (met kracht)
- met een ijzeren honkbalknuppel te slaan op het hoofd en/of het (onder)been en/of de enkel, althans op het lichaam en/of
- met een fles op het hoofd en/of in de nek, althans op het lichaam te slaan en/of
- te schoppen/trappen in het gezicht en/of op/tegen het hoofd, althans op het lichaam;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 april 2019 te [plaats], gemeente [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal (telkens) (met kracht) die [slachtoffer]
- met een ijzeren honkbalknuppel op het hoofd en/of op de enkel, althans op het lichaam heeft geslagen en/of
- met een fles op het hoofd en/of in de nek, althans op het lichaam heeft geslagen en/of
- heeft geschopt/getrapt in het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of tegen/op het lichaam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
Het hof is van oordeel dat uit de feitelijke gedragingen zoals die hieronder zullen worden vastgesteld onder het kopje “strafbaarheid van het bewezenverklaarde dan wel de verdachte”, niet kan worden afgeleid dat de verdachte met zijn handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever hierdoor zou komen te overlijden. De verdachte wordt daarom van het primair ten laste gelegde vrijgesproken.
Vrijspraak van het subsidiair ten laste gelegde
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde overweegt het hof dat niet eenduidig kan worden vastgesteld of (al) het lichamelijk letsel van aangever zoals dat blijkt uit de medische informatie is ontstaan door de geweldshandelingen die de verdachte heeft verricht dan wel mede door de val dan wel de eigen bewegingen van aangever in het handgemeen is veroorzaakt. Het hof overweegt daarbij dat medische informatie die noopte tot de enkeloperatie van de verdachte melding maakt van een maisonneuve breuk hetgeen zoals ter terechtzitting aan de orde gesteld, een rotatiebreuk is, terwijl uit de camerabeelden naar het oordeel van het hof niet is vast te stellen dat een slag met de honkbalknuppel door verdachte daarvan de oorzaak is geweest. Verder kan wel bewezen worden dat een jukbeen van het slachtoffer is gebroken als gevolg van het handelen van de verdachte, maar ontbreekt medische informatie over de genezingsduur, waardoor onduidelijk blijft of dat letsel kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van art. 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Daarom kan niet bewezen worden dat zwaar lichamelijk letsel is toegebracht door de verdachte en spreekt het hof de verdachte vrij van het subsidiair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
ofomstreeks 14 april 2019 te [plaats],
gemeente [plaats]ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal (telkens)
(met kracht)die [slachtoffer]
- met een ijzeren honkbalknuppel
op het hoofd en/of op de enkel, althansop het lichaam heeft geslagen en
/of
- met een fles
op het hoofd en/ofin de nek,
althans op het lichaamheeft geslagen en
/of
- heeft geschopt
/getraptin het gezicht
en/of op/tegen het hoofden
/oftegen
/ophet lichaam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte geen opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe dat de verdachte door zijn handelen zoals bewezenverklaard en zoals blijkt uit de bewijsmiddelen, waaronder kort gezegd het slaan met de honkbalknuppel op het lichaam van aangever, met een fles tegen zijn nek en het met geschoeide voet schoppen tegen het gezicht van aangever, op zijn minst voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever.
Kwalificatie
Het meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:

poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde dan wel de verdachte
Het standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces op de gronden zoals vermeld in de pleitnota – kort en zakelijk weergegeven – dat de verdachte uit het niets door [slachtoffer] werd aangevallen en achter de bar geduwd waardoor een drankdispenser kapot viel hetgeen bij de verdachte een hevige gemoedsbeweging deed ontstaan, te weten de vrees dat [slachtoffer] die toen hij op de grond lag meermalen probeerde overeind te komen hem, verdachte met een stuk glas zou proberen te steken, reden waarom de verdachte die [slachtoffer] heeft geslagen met een honkbalknuppel en een fles terwijl die [slachtoffer] op de grond lag.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer c.q. noodweerexces dient te worden afgewezen nu zich geen situatie van ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van de verdachte door [benadeelde partij] voordeed waartegen de verdachte zich mocht verdedigen.
Het oordeel van het hof
Zoals hiervoor overwogen komt het hof tot de bewezenverklaring van het meer subsidiair tenlastegelegde, poging tot zware mishandeling.
Gelet op de gevoerde verweren zal het hof allereerst de vraag beantwoorden of het bewezen verklaarde strafbaar is en vervolgens of de verdachte strafbaar is of dat hem een beroep op noodweer(exces) als schuld– dan wel strafuitsluitingsgrond toekomt.
Het hof overweegt daartoe het volgende en gaat daarbij uit van de navolgende feiten en omstandigheden zoals daarvan blijkt uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en de stukken in het dossier. Het hof maakt daarbij onderscheid tussen twee fasen in het geweldsincident, een vóór en een nadat [slachtoffer] op de grond is gevallen.
Fase 1
Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of er sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van de verdachte door [slachtoffer].
Op grond van de ter terechtzitting in hoger beroep bekeken camerabeelden (die vanuit de posities van achter de bar waar de verdachte stond en van vóór de bar waar [slachtoffer] zich bevond zijn opgenomen) in samenhang met hetgeen zich overigens in het dossier bevindt, stelt het hof vast dat [slachtoffer] die avond na sluitingstijd als enige klant nog aanwezig was in het café waar de verdachte achter de bar stond en dat er tussen hen discussie ontstond over een al dan niet betaalde rekening. [slachtoffer] weigerde aanhoudend desgevraagd het pand te verlaten en riep druk gesticulerend dingen als “ik maak je dood, kankerhond” hetgeen de verdachte als kwetsend ervoer en hetgeen hem emotioneerde aangezien zijn vrouw aan kanker was overleden. Op enig moment gooide [slachtoffer] ook de inhoud van een bierglas over de verdachte. Dat handelen – verbale agressie en bier gooien van [slachtoffer] – is naar het oordeel van het hof nog niet voldoende om te spreken van een wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer].
Vervolgens is de verdachte - terwijl [slachtoffer] bleef schelden - omgedraaid, heeft een honkbalknuppel gepakt die daar achter de bar stond en is met de knuppel in beide handen opgeheven in de richting van [slachtoffer] gelopen, tot aan het einde van de bar; daar is de verdachte blijven staan. [slachtoffer] is van waar hij zich bevond snel op de verdachte afgelopen en heeft vervolgens al vloekend en scheldend de verdachte aangevallen door hem met kracht terug in het gangetje achter de bar te duwen. Daarbij heeft de verdachte geprobeerd [slachtoffer] weer terug te duwen waarbij hij [slachtoffer] tevens met de knuppel heeft geslagen. De knuppel is uit de handen van de verdachte gevallen waarna over en weer klappen zijn gegeven. Daarbij is ook een drankdispenser van de muur komen te vallen waardoor glas en drank op de grond kwam te liggen. [slachtoffer] is vervolgens op de grond gevallen.
De verdachte heeft in zijn verhoren bij de politie en ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij heeft gehandeld zoals hij deed omdat hij de verdachte de zaak uit wilde hebben; hij moest de kassa nog opmaken en vreesde dat [slachtoffer] hem mogelijk daarvan wilde beroven. En verder dat hij nog nooit in een dergelijke situatie als barman was geweest en uit angst en zelfverdediging heeft gehandeld. Dat laatste vindt steun in de verklaring van de [getuige] die heeft verklaard dat de verdachte haar die avond behoorlijk paniekerig heeft gebeld dat er wat was gebeurd in het café. Zij verklaart tevens dat zij de verdachte al dertig jaar kent en hem nimmer agressief heeft meegemaakt. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat de knuppel – die van aluminium zou zijn geweest - al jaren in het café aanwezig is nadat die daar ooit door hooligans is achter gelaten, en heeft hij herhaald dat het zijn bedoeling was om [slachtoffer] daarmee te dreigen om hem zo eindelijk de zaak uit te krijgen. Toen [slachtoffer] onverwacht al scheldend op hem af kwam heeft hij met de knuppel in de handen geprobeerd zich te verweren en heeft hij [slachtoffer] geslagen. Daarbij bestond bij hem tevens – als gezegd - de vrees dat [slachtoffer] het (mede) op de kassa gemunt had en mogelijk een wapen bij zich had.
Het hof stelt tevens vast dat de verdachte door het hierboven beschreven handelen van [slachtoffer] weer achter de bar is gedreven waardoor er voor de verdachte geen reële mogelijkheid bestond zich aan het handgemeen te onttrekken zodat dit voor hem ook geen alternatief was. Het hof is ook van oordeel dat zo’n onttrekken redelijkerwijs niet van de verdachte gevergd kon worden.
Wat er ook zij van de vraag of [slachtoffer] de actie van de verdachte, te weten met opgeheven honkbalknuppel in zijn handen naar het einde van de bar lopen en daar blijven staan, heeft mogen opvatten als een dreigende aanval op hem, [slachtoffer] stond vóór de bar en niet ver van de uitgang van het café waar hij zonder enig probleem door had kunnen verdwijnen terwijl er – gegeven de mise en scene – voor hem geen reden was versneld op de verdachte toe te lopen en hem met kracht weer achter de bar te duwen. Naar het oordeel van het hof is er ook geen sprake van een situatie waarin het vertrek uit de bar door [slachtoffer] op dat moment niet gevergd mocht worden. Derhalve is er naar het oordeel van het hof geen andere conclusie mogelijk dan dat het handelen van [slachtoffer] in reactie op het tonen van de knuppel door de verdachte, niet kan worden aangemerkt als noodzakelijke verdediging tegen een wederrechtelijke aanval, maar als een daad van agressie.
Het hof acht de door en namens de verdachte aan het verweer ten grondslag gelegde toedracht voor wat betreft de wederrechtelijke aanranding van hem door [slachtoffer], de hiervoor genoemde daad van agressie, aannemelijk geworden. De agressieve toestand waarin [slachtoffer] zich volgens verdachte bevond, vindt steun in de bevindingen van de politie toen die op 14 april 2019 ter plaatse kwam en uit overige bevindingen ter zake van [slachtoffer] voorafgaand aan 14 april 2019. Dat leidt tot de slotsom dat naar het oordeel van het hof sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van de verdachte door [slachtoffer] waartegen een verdediging door de verdachte noodzakelijk en geboden was (subsidiariteit en proportionaliteit). Dat betekent dat in deze fase van het incident is voldaan aan de eerste en tweede voorwaarde voor de aanvaarding van het noodweer-verweer.
Fase 2
Dan is vervolgens de vraag of de verdediging nog steeds geboden en proportioneel was vanaf het moment dat [slachtoffer] achter de bar op de grond lag. Tevens is de vraag of enige overschrijding van de grens van de noodzakelijke verdediging dan verontschuldigbaar zou zijn. Het hof stelt vast dat op het moment dat [slachtoffer] op de grond lag, de verdachte verder is gegaan met de mishandeling van [slachtoffer]. Immers, de verdachte heeft toen [slachtoffer] in zijn nek geslagen met een drankfles, de honkbalknuppel weer van de grond opgepakt en daarmee meerdere malen geslagen tegen zijn lichaam, en ook [slachtoffer] geschopt in diens gezicht en tegen diens lichaam.
Het hof stelt tevens vast dat het gehele incident (fase 1 én 2) zich heeft voltrokken in een zeer korte tijdsspanne. Toen [slachtoffer] op de grond lag, stond de verdachte nog steeds achter de bar en was voor hem nog steeds geen reële mogelijkheid zich te kunnen onttrekken aan de situatie. Hij moest zich daaraan naar het oordeel van het hof ook niet onttrekken nu [slachtoffer] bleef spreken en gesticuleren in de richting van de verdachte, eenmaal omhoog kwam en de verdachte bij diens arm pakte, en nog enkele keren overeind probeerde te komen, zodat de noodzaak tot verdediging voortduurde en bij de verdachte de gerechtvaardigde vrees voortduurde dat [slachtoffer] mogelijk verder zou gaan hem, verdachte, aan te vallen of hem alsnog zou overvallen. Daarbij neemt het hof ook in aanmerking dat voor de verdachte niet kenbaar was dat [slachtoffer] op dat moment te kampen had met het feit dat zijn enkel intussen was gebroken.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte door het schoppen in het gezicht en het slaan met de knuppel de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. [slachtoffer] oefende op dat moment immers geen geweld meer uit jegens hem.
Dat de verdachte bij dit alles heeft gehandeld onder de invloed van een hevige gemoedsbeweging die ontstond op het moment dat [slachtoffer] hem aanviel (fase 1) en die verbaal voortduurde toen [slachtoffer] op de grond lag (fase 2) is naar het oordeel van het hof op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen aannemelijk geworden. Dat de verdachte gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden heeft gehandeld zoals hij deed, is daarom verontschuldigbaar. Het beroep op noodweer(exces) slaagt.
Het bewezenverklaarde is derhalve niet strafbaar ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde voor zover het ziet op de handelingen in fase 1, zoals hierboven beschreven. Daarnaast is de verdachte niet strafbaar ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde voor zover het ziet op de handelingen in fase 2, zoals tevens hierboven beschreven.
Gelet op het voorgaande moet de verdachte dus worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 23.734,04.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 23.734,04.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 7.617,90, met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het primair en subsidiair tenlastegelegde wordt vrijgesproken en van het meer subsidiair tenlastegelegde wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Kwalificeert dit als hiervoor vermeld.
Verklaart niet strafbaar het meer subsidiair bewezenverklaarde respectievelijk de verdachte en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Dit arrest is gewezen door mr. F.P. Geelhoed,
mr. A.E. Mos-Verstraten en mr. A.M.P. Gaakeer, in bijzijn van de griffier mr. M.M. Dijk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 februari 2021.