ECLI:NL:GHDHA:2021:2821

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
20 april 2022
Zaaknummer
BK-20/00013 t/m BK-20/00027
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onbevoegdheid en vergoeding immateriële schade in belastingzaken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 21 november 2019, waarin de Rechtbank zich onbevoegd verklaarde met betrekking tot de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken van de Inspecteur van de Belastingdienst. De Rechtbank had eerder de bezwaren van belanghebbende tegen de voldoeningen op 15 aangiften voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De Inspecteur had ambtshalve vergoedingen voor immateriële schade toegekend, maar belanghebbende was het niet eens met de hoogte van deze vergoedingen en ging in hoger beroep.

Tijdens de mondelinge behandeling op 22 januari 2021 in Den Haag, waar partijen verschenen, werd het hoger beroep behandeld samen met andere zaken die door dezelfde gemachtigde waren ingesteld. Het Hof oordeelde dat er onvoldoende reden was om de gemachtigde van belanghebbende te weigeren en dat de Rechtbank op goede gronden had geoordeeld niet bevoegd te zijn. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de argumenten van belanghebbende niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en er werd geen reden gezien om de Inspecteur of belanghebbende te veroordelen in de proceskosten.

De uitspraak van het Gerechtshof is op 4 maart 2021 in het openbaar uitgesproken, met inachtneming van de coronamaatregelen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-20/00013 t/m BK-20/00027

Uitspraak van 4 maart 2021

in het geding tussen:

[X] , belanghebbende,

en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen/Team Auto BPM, kantoor Doetinchem, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 21 november 2019, nummers SGR 18/665, SGR 18/666, SGR 18/667, SGR 18/668, SGR 18/669, SGR 18/670, SGR 18/671, SGR 18/672, SGR 18/674, SGR 18/675, SGR 18/676, SGR 18/677, SGR 18/678, SGR 18/679 en SGR 18/1571.

Overwegingen

1. Na een verzetprocedure met als resultaat dat het verzet gegrond is en de Inspecteur is veroordeeld in de aan belanghebbende te betalen proceskosten van € 752, heeft de Rechtbank - aan griffierecht is € 338 geheven - zich onbevoegd verklaard met betrekking tot de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken van de Inspecteur op de bezwaren tegen op 15 aangiften voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen gedane voldoeningen; bij de desbetreffende uitspraken heeft de Inspecteur de bezwaren wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard en wegens overschrijding van de redelijke termijn belanghebbende ambtshalve vergoedingen voor immateriële schade toegekend van in totaal € 37.500 (1 x € 1.500, 4 x € 2.000, 4 x € 2.500 en 6 x € 3.000).
2. Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 532 is geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad in Den Haag ter zitting van het Hof van 22 januari 2021. Partijen zijn verschenen. Op de zitting zijn ook de door dezelfde gemachtigde ingestelde hoger beroepen behandeld in de 15 zaken met de BK-nummers 20/00067, 20/00065, 20/00066, 20/00068, 20/00069, 20/00245, 20/00246, 20/00247 t/m 20/00252, 20/00253 en 20/00254, 20/00378 t/m 20/00381, 20/00382 t/m 20/00387, 20/00388 en 20/00389, 20/00390, 20/00391 en 20/00392. Wat in het ene hoger beroep door partijen is aangevoerd en ingebracht geldt, voor zover van toepassing, ook voor de andere hoger beroepen.
3. In hoger beroep, zo wil het Hof begrijpen, zijn, net als bij de Rechtbank, de (hoogte van de) vergoedingen voor immateriële schade in geschil. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
4. Het Hof stelt voorop onvoldoende reden te zien de gemachtigde van belanghebbende in deze procedure te weigeren.
5. De beschikbare gegevens, in het licht van de relevante regelgeving, wijzen naar 's Hofs oordeel niet anders uit dan dat de Rechtbank op goede gronden, begrijpelijk en juist, heeft geoordeeld niet bevoegd te zijn. Belanghebbende heeft, ook in hoger beroep, niets aangevoerd dat rechtvaardigt anders te oordelen of waaruit anderszins een inhoudelijk of formeel beletsel is te putten voor het bevestigen van de uitspraak van de Rechtbank. Al wat van de kant van belanghebbende is aangevoerd treft geen doel, daar de stellingen, zo al relevant en te volgen, niet blijk geven van een juiste rechtsopvatting dan wel feitelijke grondslag missen.
6. Het Hof ziet voor deze procedure geen reden het Hof van Justitie van de Europese Unie prejudiciële vragen voor te leggen.
7. Het hoger beroep is ongegrond.
8. Het Hof ziet geen reden de Inspecteur en onvoldoende reden belanghebbende te veroordelen in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
De uitspraak is vastgesteld door U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier L. van den Bogerd. De beslissing is op 4 maart 2021, met de nodige coronabeperkingen, in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kan zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaanbinnen zes wekenna de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad: www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Wanneer die personen geen gebruik willen maken van digitaal procederen, sturen zij het beroepschrift in cassatie aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2. Alleen bij procederen op papier: het cassatieberoepschrift moet ondertekend zijn;

3. Het cassatieberoepschrift moet ten minste vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. De indiener zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.