ECLI:NL:GHDHA:2021:2814

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
2200145720
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vier weken gevangenisstraf voor winkeldiefstal en bedreiging met zware mishandeling tijdens coronacrisis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte is veroordeeld voor winkeldiefstal en bedreiging met zware mishandeling. De feiten vonden plaats op 9 juni 2020, toen de verdachte samen met haar dochter goederen ter waarde van € 57,16 heeft gestolen bij een Albert Heijn in Leiden. Tijdens de diefstal heeft de verdachte ook twee politieambtenaren bedreigd door in hun richting te hoesten en te roepen 'Corona, corona'. De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, met aftrek van het voorarrest, en de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis wordt bevestigd, behalve voor de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen, die in plaats daarvan geheel dienen te worden toegewezen.

Het hof heeft de zaak inhoudelijk behandeld, ondanks de intrekking van het hoger beroep door de verdediging. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte is strafbaar verklaard en de gevangenisstraf van vier weken is bevestigd. Daarnaast heeft het hof de vorderingen van de benadeelde partijen, beide politieambtenaren, toegewezen tot een bedrag van € 350,00 per persoon, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in aanmerking genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft blijk gegeven van geen respect voor andermans eigendommen en voor de politie, wat heeft geleid tot een strafverzwaring.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001457-20
Parketnummer: 09-152121-20
Datum uitspraak: 17 december 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 11 juni 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Sovjet-Unie) op [geboortedatum],
BRP-adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, met aftrek van het voorarrest. Voorts zijn in eerste aanleg de benadeelde partijen niet- ontvankelijk verklaard in hun vorderingen.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 9 juni 2020 te Leiden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, winkelgoederen (o.a. robijn wasmiddel- en/of wasverzachter en/of garnalen en/of nectarines) (ter waarde van 57,16 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan (winkelbedrijf) Albert Heijn (locatie: Kopermolen 44) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
zij op of omstreeks 9 juni 2020 te Leiden, [politieambtenaar1] en/of [politieambtenaar2] (werkzaam als politieambtenaar) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door meermalen, althans eenmaal, te hoesten in de richting van (het gezicht) van die [politieambtenaar1] en/of [politieambtenaar2] en/of (daarbij) te roepen: "Corona Corona", althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behalve voor wat betreft de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen, en dat in plaats daarvan de vorderingen geheel dienen te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep, nu de verdediging het hoger beroep heeft ingetrokken. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat er geen grondslag meer is voor de inhoudelijke behandeling, mede nu het Openbaar Ministerie geen hoger beroep heeft ingesteld.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de behandeling van de zaak in hoger beroep door kan gaan, nu het hof op 3 november 2021 ambtshalve reden heeft gezien de zaak inhoudelijk te behandelen.
Het hof overweegt als volgt. Namens de verdachte is op 6 mei 2021 een appelschriftuur ingediend. De behandeling van de zaak is op 8 juni 2021 aangevangen op een rolzitting. De verdediging heeft pas na de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, namelijk op 25 oktober 2021, het hoger beroep ingetrokken. Gelet op het bepaalde in artikel 453, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering, heeft die intrekking niet tot gevolg dat de zaak niet meer aanhangig is in hoger beroep.
Voor zover de intrekking moet worden gezien als een mededeling dat de verdediging geen grieven meer heeft tegen het beroepen vonnis, staat dat niet in de weg aan de bevoegdheid van het hof de zaak ambtshalve te behandelen. Het hof heeft aldus beslist op 3 november 2021. Het verweer wordt daarom verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij op
of omstreeks9 juni 2020 te Leiden tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen,winkelgoederen (o.a. robijn wasmiddel- en
/ofwasverzachter en
/ofgarnalen en
/ofnectarines) (ter waarde van 57,16 euro),
in elk geval enig goed, dat geheel of ten deledieaan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader
(s)toebehoorde
n, te weten aan (winkelbedrijf) Albert Heijn (locatie: Kopermolen 44) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
zij op
of omstreeks9 juni 2020 te Leiden, [politieambtenaar1] en
/of[politieambtenaar2] (werkzaam als politieambtenaar) heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/ofmet zware mishandeling, door meermalen,
althans eenmaal,te hoesten in de richting van
(het gezicht
)van die [politieambtenaar1] en
/of[politieambtenaar2] en
/of (daarbij
)te roepen: "Corona Corona"
, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

diefstal door twee of meer verenigde personen.

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

bedreiging met zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich samen met haar dochter schuldig gemaakt aan winkeldiefstal bij de Albert Heijn. Dit is een ergerlijk feit dat naast overlast doorgaans ook financiële schade voor het winkelbedrijf met zich meebrengt. Door zo te handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor andermans eigendommen. Daarnaast – en dat weegt in de straftoemeting zwaarder - heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een bedreiging van twee politieambtenaren, door op korte afstand hen in het gezicht te hoesten en daarbij ‘corona, corona’ te roepen. Hiermee heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor mensen met een publieke functie, zoals politieambtenaren. Het hof houdt er in strafverzwarende zin rekening mee dat de verdachte heeft gedreigd met besmetting met het coronavirus, op een moment waarop Nederland in een crisis verkeerde vanwege de uitbraak van het virus er nog geen vaccinatie voorhanden was en veel mensen beducht waren voor de ingrijpende gevolgen voor de gezondheid die dit virus kan veroorzaken. De betrokken politieambtenaren hebben dit treffend verwoord in hun toelichting op de vorderingen die zij hebben ingediend.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 november 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder in aanraking met justitie is gekomen wegens winkeldiefstallen maar dat het ruim 10 jaar geleden is dat zij voor het laatst onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Deze straf heeft de verdachte reeds in voorlopige hechtenis uitgezeten.
Vordering tot schadevergoeding [politieambtenaar2]
In het onderhavige strafproces heeft [politieambtenaar2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 350,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte niet betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezenverklaarde. Het hof stelt vast dat door het handelen van de verdachte er bij de benadeelde redelijke vrees is ontstaan dat zij besmet zou kunnen zijn met het corona-virus met alle ingrijpende gevolgen van dien en dat de verdachte het oogmerk heeft gehad om nadeel, namelijk angst, toe te brengen zoals bedoeld in artikel 6:106 sub a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Het hof heeft daarbij mede in aanmerking genomen dat de verdachte heeft verklaard er spijt van te hebben dat zij “alleen maar had gehoest en niet gespuugd”. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [politieambtenaar2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 350,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag vermeerderd met de wettelijke rente aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [politieambtenaar2].
Vordering tot schadevergoeding [politieambtenaar1]
In het onderhavige strafproces heeft [politieambtenaar1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 350,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte niet betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezenverklaarde. Het hof stelt vast dat door het handelen van de verdachte er bij de benadeelde redelijke vrees is ontstaan dat hij zou kunnen zijn besmet met het corona-virus met alle ingrijpende gevolgen van dien en dat de verdachte het oogmerk heeft gehad om nadeel, namelijk angst, toe te brengen als bedoeld in artikel 6:106 sub a BW. Zoals hiervoor overwogen, neemt het hof daarbij mede in aanmerking dat de verdachte heeft verklaard er spijt van te hebben dat zij “alleen maar had gehoest en niet gespuugd”. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [politieambtenaar1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 350,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag vermeerderd met de wettelijke rente aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [politieambtenaar1].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 285 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [politieambtenaar2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [politieambtenaar2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [politieambtenaar2], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 350,00 (driehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 7 (zeven) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 9 juni 2020.

Vordering van de benadeelde partij [politieambtenaar1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [politieambtenaar1] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [politieambtenaar1], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 350,00 (driehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 7 (zeven) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 9 juni 2020.
Dit arrest is gewezen door mr. T.B. Trotman,
mr. M. Koole en mr. J.A.W. van 't Westeinde,
in bijzijn van de griffier mr. M. Rouw.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 december 2021.