ECLI:NL:GHDHA:2021:2808
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- U.E. Tromp
- J.T. Sanders
- W.M.G. Visser
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van rentebeschikkingen door de Ontvanger en de gevolgen voor immateriële schadevergoeding
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 4 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van 65 rentebeschikkingen die door de Ontvanger van de Belastingdienst zijn afgegeven. De belanghebbende, [X] B.V., had eerder bij de Rechtbank Den Haag een beroep ingesteld tegen deze rentebeschikkingen, maar dit beroep werd ongegrond verklaard. De Rechtbank had de Ontvanger veroordeeld tot het betalen van € 1.000 aan immateriële schadevergoeding en € 256 aan proceskosten, alsook het griffierecht van € 345 te vergoeden. De belanghebbende ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Tijdens de mondelinge behandeling op 22 januari 2021 heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. De belanghebbende stelde dat de rentebeschikkingen onterecht waren en dat er meer schadevergoeding moest worden toegekend. Het Hof oordeelde echter dat de Rechtbank op goede gronden had geoordeeld en dat de argumenten van de belanghebbende niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie voor te leggen.
De uitspraak van het Hof is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Het Hof heeft geen proceskosten aan de belanghebbende opgelegd, omdat er onvoldoende redenen waren om dit te doen. De uitspraak is vastgesteld door de rechters U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier L. van den Bogerd.