ECLI:NL:GHDHA:2021:269

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
2200131419
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkrachting met DNA-bewijs en strafmaatoverwegingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die eerder door de rechtbank Rotterdam was veroordeeld voor verkrachting. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, waarbij het hof de eerdere straf van vier jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk, heeft herzien. De zaak betreft een verkrachting die plaatsvond op 23 april 2017 in Schiedam, waarbij het slachtoffer onder invloed van alcohol was en niet in staat was om weerstand te bieden. Het hof heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, gesteund door DNA-bewijs dat een match aangaf tussen het DNA van de verdachte en het slachtoffer. De verdachte ontkende de feiten, maar het hof oordeelde dat de bewezenverklaring wettig en overtuigend was. De strafmaat werd bepaald op basis van de ernst van het feit, de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de recidivekans van de verdachte. Het hof heeft ook een schadevergoeding van € 7.100,- toegewezen aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade. De verdachte is veroordeeld tot betaling van deze schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001314-19
Parketnummer: 10-810223-17
Datum uitspraak: 22 januari 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 20 maart 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel te Krimpen aan den IJssel.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en onder oplegging van algemene en bijzondere voorwaarden in de vorm van – kort gezegd - een meldplicht en een ambulante behandeling.
Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij en is aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander als omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 23 april 2017 te Schiedam door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [slachtoffer], heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het brengen en/of houden van zijn, verdachtes, vingers en/of penis in de vagina van die [slachtoffer], het geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met (een) ander feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het meermalen, althans eenmaal, (telkens) (met kracht) in een auto
- die [slachtoffer] bij haar schouder en/of kaak en/of hoofd en/of haren vastpakken en/of aan de haren trekken, en/of - die [slachtoffer] naar zich toe trekken, en/of
- naar beneden trekken van de legging van die [slachtoffer], en/of
- uittrekken van de rok van die [slachtoffer], en/of
- aan die [slachtoffer] (op dreigende toon) toevoegen van de woorden "Houd je bek" en/of "Doe je benen open", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en/of - (terwijl hij, verdachte, de haren van die [slachtoffer] vast had en/of aan die haren trok) de benen van die [slachtoffer] open duwen en/of trekken, en/of
- brengen/drukken van zijn, verdachtes, knie op/tegen het onderlichaam van die [slachtoffer];
subsidiair
hij op of omstreeks 23 april 2017 te Schiedam met iemand, te weten [slachtoffer], van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer] in staat van bewusteloosheid,
verminderd bewustzijnof lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat die [slachtoffer] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], namelijk het brengen en/of houden van zijn, verdachtes, vingers en/of penis in de vagina van die [slachtoffer];
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en onder oplegging van bijzondere voorwaarden in de vorm van een meldplicht en een ambulante behandeling.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Overweging ten aanzien van de bruikbaarheid voor het bewijs van de verklaringen van aangeefster
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op de in de overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota neergelegde gronden op het standpunt gesteld dat de verklaringen van aangeefster onvoldoende geloofwaardig zijn om tot het bewijs te kunnen worden gebezigd.
Het hof overweegt hierover als volgt.
De verklaringen die aangeefster heeft afgelegd zijn op essentiële onderdelen consistent en gedetailleerd.
Zij vinden voorts steun in de overige bewijsmiddelen, zoals het bij haar aangetroffen DNA-materiaal en het door de forensisch arts bij haar geconstateerde letsel.
Het hof acht deze verklaringen dan ook voldoende betrouwbaar om ze tot het bewijs te kunnen bezigen.
De omstandigheden dat aangeefster ten tijde van het gebeurde onder invloed was van alcohol en dat haar verklaringen wat betreft bepaalde details niet geheel gelijkluidend zijn, doen aan die betrouwbaarheid niet zodanig afbreuk dat dit tot een ander oordeel zou moeten leiden.
Het verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks23 april 2017 te Schiedam door geweld en
/of (een)andere feitelijkhe
(i)d
(en)
en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten[slachtoffer], heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit
of mede bestonden uithet seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het brengen en
/ofhouden van zijn, verdachtes, vingers en
/ofpenis in de vagina van die [slachtoffer], het geweld en
/of (een)andere feitelijkhe
(i)d
(en
) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met (een) ander feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het
meermalen, althans eenmaal, (telkens)(met kracht) in een auto
- die [slachtoffer] bij haar schouder en
/ofkaak en
/ofhoofd en
/ofharen vastpakken en
/ofaan de haren trekken, en
/of- die [slachtoffer] naar zich toe trekken, en
/of
- naar beneden trekken van de legging van die [slachtoffer], en
/of
- uittrekken van de rok van die [slachtoffer], en
/of
- aan die [slachtoffer] (op dreigende toon) toevoegen van de woorden "Houd je bek" en
/of"Doe je benen open"
, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking,en
/of-
(terwijl hij, verdachte, de haren van die [slachtoffer] vast had en
/ofaan die haren trok
)de benen van die [slachtoffer] open duwen en
/oftrekken, en
/of
- brengen/drukken van zijn, verdachtes, knie op/tegen het onderlichaam van die [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat op grond van de gebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. In dit verband overweegt het hof het volgende.
Bij aangeefster is op de dag van de bewezenverklaarde verkrachting met behulp van een zedenkit tussen haar kleine schaamlippen een spoor veiliggesteld. Op grond van dit spoor is een DNA-profiel opgemaakt. Gelet op de plaats waarop het bedoelde DNA-materiaal is aangetroffen, alsmede de verklaring van aangeefster dat de dader half in haar klaarkwam, gaat het hierbij naar het oordeel van het hof om een daderspoor.
Op basis van het bij aangeefster aangetroffen DNA-materiaal is een DNA-profiel opgemaakt dat is opgeslagen in de DNA-databank. Bij de verdachte is op een geheel ander (later) tijdstip op grond van de wet
DNA-onderzoek veroordeelden DNA-materiaal afgenomen.
Het te vergelijken materiaal is dus in twee geheel gescheiden trajecten verzameld. Door middel van een geautomatiseerd systeem van de DNA-databank, is er vervolgens een match vastgesteld tussen het bij aangeefster aangetroffen DNA-materiaal en het
DNA-materiaal van de verdachte. Deze overeenkomst of “match” volgt uit het NFI-rapport ‘DNA-onderzoek aan een referentiemonster van een veroordeelde’ van 21 augustus 2018. De in dit rapport neergelegde bevindingen in combinatie met het NFI-rapport ‘Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een aangifte van een zedemisdrijf gepleegd in Schiedam op 23 april 2017’ van 10 mei 2017 worden bevestigd door de inhoud van het rapport van het Forensisch Laboratorium voor DNA-onderzoek d.d. 14 september 2020.
Anders dan de verdediging ziet het hof geen enkel aanknopingspunt voor de veronderstelling, die door de raadsman ook niet concreet nader wordt onderbouwd, dat er tijdens het onderzoek op basis waarvan de DNA-match heeft plaatsgevonden mogelijk fouten zijn gemaakt .
De genoemde resultaten van het DNA-onderzoek vinden voorts steun in de overige bewijsmiddelen. Aangeefster heeft een signalement van de dader gegeven, in welk signalement de verdachte past. Het hof zal in dit verband (ook) de eigen waarneming door de rechtbank voor het bewijs bezigen. Daarnaast volgt uit de bewijsmiddelen dat het industrieterrein waar de verkrachting heeft plaatsgevonden voor de verdachte bekend terrein was: een vriend van hem had daar een garagebedrijf en de verdachte was daar wel bij hem langs geweest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:

verkrachting.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de verkrachting van een vrouw. In de vroege ochtend heeft hij het slachtoffer, die weerloos was omdat zij alleen was en zwaar onder invloed van alcohol verkeerde, zwalkend met haar fiets over straat zien lopen.
De verdachte zag kennelijk zijn kans schoon om misbruik te maken van haar kwetsbaarheid. Hij heeft haar aangeboden haar veilig naar huis te brengen. Toen het slachtoffer dit in eerste instantie weigerde, heeft de verdachte met een dwingende toon op haar ingepraat, waardoor het slachtoffer uiteindelijk met behulp van de verdachte in zijn auto is gestapt.
In plaats van het slachtoffer inderdaad veilig naar huis te brengen is de verdachte naar een afgelegen industrieterrein gereden. Aldaar heeft hij het slachtoffer onder meer bij haar haren en haar schouder vastgepakt en haar naar zich toegetrokken.
Het slachtoffer heeft zich nog verweerd door de verdachte met haar handen en armen weg te duwen en te zeggen “Blijf van mij af!”, maar dat mocht niet baten. De verdachte heeft haar in de auto verkracht. Nadat de verdachte half in haar was klaargekomen, heeft hij het slachtoffer als een stuk oud vuil uit de auto gegooid en haar rokje, dat hij eerder had uitgetrokken, achter haar aan gegooid. Vervolgens is de verdachte weggereden en heeft hij het slachtoffer op het verlaten industrieterrein achtergelaten.
De verdachte heeft door zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op zowel de lichamelijke als de psychische integriteit van het slachtoffer en bovendien schaamteloos misbruik gemaakt van haar zeer kwetsbare, weerloze situatie.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort feiten nog geruime tijd (en vaak blijvend) lijden onder de gevolgen van hetgeen hen is aangedaan.
Rapportages met betrekking tot de persoon van de verdachte
Het hof heeft acht geslagen op:
  • het reclasseringsadvies d.d. 16 november 2018, opgesteld en ondertekend door R. van Bragt, reclasseringswerker, en S. van den Arend, leidinggevende,
  • het psychologisch Pro Justitia onderzoek d.d. 9 januari 2019, opgesteld en ondertekend door
Y. Noorlander, GZ-psycholoog, en
- de NIFP-rapportage d.d. 30 november 2020, naar aanleiding van het onderzoek in het Pieter Baan Centrum, opgesteld en ondertekend door M. Çatak, psychiater, onder supervisie van P.K.J. Ronhaar, psychiater, en R.J.A. van Helvoirt, GZ-psycholoog.
Met betrekking tot de vragen in hoeverre het tenlastegelegde aan de verdachte kan worden toegerekend, het eventuele recidiverisico en welke interventies kunnen worden geadviseerd die het eventuele recidivegevaar kunnen beperken, is voor het hof met name het volgende uit de rapportages van belang.
De reclassering heeft geadviseerd om bij een veroordeling reclasseringstoezicht en een ambulante behandeling in een zedenprogramma bij een forensische polikliniek als bijzondere voorwaarden op te leggen. Maar daarbij is ook direct de vraag opgeworpen of de verdachte zich zal conformeren aan behandeling. De inschatting is dat bij de verdachte de daadwerkelijke motivatie voor gedragsverandering afwezig is vanwege zijn ontkenning van het tenlastegelegde.
Uit het psychologisch onderzoek van januari 2019 komt naar voren dat de inschatting van de kans op herhaling van een vergelijkbaar delict gecompliceerd wordt door het feit dat de verdachte het ten laste gelegde ontkent en er door zijn beperkte onderzoekbaarheid geen complete risicotaxatie kon worden gedaan.
Vanuit de informatie die er wel is komen risicofactoren naar voren die correleren met een risico op recidive van toekomstig gewelddadig gedrag. Met name de aanwezigheid van een uitgebreide justitiële voorgeschiedenis van verschillende soorten delicten die op jonge leeftijd aanvangt, de onverschillige houding van de verdachte ten aanzien van eerdere delicten en zijn beperkte probleeminzicht, maken dat risico op recidive van agressief delictgedrag verhoogd is aldus de psycholoog.
Gezien de aanwezige factoren die een effectieve behandeling bemoeilijken – de verdachte heeft geen hulpvraag, neiging tot wantrouwen en gebrekkige zicht op zijn kwetsbaarheden - wordt de prognose voor ambulante behandeling als slecht ingeschat. Behandeling in een vrijwillig kader zal derhalve naar verwachting van de psycholoog onvoldoende effect hebben. De verdachte zal behandeling mogelijk niet actief weigeren, maar doordat hij onvoldoende last heeft van zijn problemen is de inschatting dat hij de focus zal blijven verleggen naar zijn omgeving en behandeling daarmee onvoldoende aan zal gaan.
Het hof heeft op de zitting van 14 februari 2020 - mede gelet op het rapport van de psycholoog waarin de suggestie daartoe is gedaan – opdracht gegeven tot klinische observatie van de verdachte in het Pieter Baan Centrum teneinde een beter beeld te krijgen over de persoon van de verdachte.
Aan het gedragsdeskundige onderzoek in het Pieter Baan Centrum ten behoeve van de NIFP-rapportage heeft de verdachte slechts gedeeltelijk meegewerkt. Het onderzoek heeft hierdoor veel beperkingen gekend, waardoor niet op alle elementen van de diagnostiek voldoende zicht is gekregen (waaronder verdachtes seksualiteit). Uit het onderzoek komt volgens de gedragsdeskundigen – zakelijk weergegeven – naar voren dat het empathisch vermogen van de verdachte beperkt is en dat de verdachte functioneert op een verstandelijk beperkt tot verbaal zwakbegaafd niveau. Daarnaast stellen de gedragsdeskundigen vast dat sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken. Mogelijk is er daarnaast sprake van een beperkte neurocognitieve stoornis en van een stoornis in het gebruik van cannabis. Mede door verdachtes ontkenning kon door de gedragsdeskundigen niet worden gekomen tot een deugdelijk delictscenario, waardoor het niet duidelijk is of – en zo ja in welke mate – de verdachte bij het maken van keuzes en beslissingen bij en tijdens het tenlastegelegde, beperkt werd door de aanwezige pathologie. Hoewel de verdachte voor wat betreft het basisrisico op (gewelddadige) zedendelicten scores heeft die op groepsniveau als een matig hoog risico moeten worden aangemerkt, is het volgens de gedragsdeskundigen door de beperkingen van dit onderzoek onzeker of dit ook van toepassing is op de verdachte. In het verlengde hiervan is het voor de gedragsdeskundigen niet mogelijk om een advies uit te brengen over de eventuele mate van toerekenbaarheid. Immers, waar de vraag over gelijktijdigheid positief moet worden beantwoord, kan over de eventuele causaliteit geen onderbouwde uitspraak worden gedaan. Het is volgens de gedragsdeskundigen namelijk niet duidelijk in welke gemoedstoestand de verdachte verkeerde in de aanloop naar het tenlastegelegde en evenmin of hij daarbij opportunistische, berekende of meer impulsieve keuzes maakte, al dan niet gedreven door bijvoorbeeld lust of frustraties. Ten slotte is het niet duidelijk of eventueel voorafgaand middelengebruik en de vermeende testosteronkuur een relevante rol speelden. Gelet op het voorgaande is het volgens de gedragsdeskundigen niet mogelijk de vraag naar een advies over een behandeling, al dan niet in gedwongen kader, te beantwoorden, nu het niet duidelijk is wat precies behandeld zou moeten worden om onzekere recidiverisico’s te doen verminderen.
Op te leggen straf
Het hof ziet in genoemde rapportages en ook overigens geen aanleiding de verdachte het bewezenverklaarde in verminderde mate toe te rekenen.
Het bewezenverklaarde kan de verdachte volledig worden toegerekend.
Het hof heeft de straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
De raadsman heeft gevraagd aansluiting te zoeken bij het in de Oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) geformuleerde uitgangspunt voor bestraffing van verkrachting van 24 maanden gevangenisstraf en in elk geval geen hogere straf op te leggen dan een die overeenkomt met de tijd die de verdachte vanaf 13 september 2018 reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof volgt de raadsman niet in zijn standpunt. Uit het wettelijke strafmaximum op verkrachting van 12 jaar gevangenisstraf kan worden afgeleid dat de wetgever dergelijke feiten als zwaar aanmerkt
Het basisoriëntatiepunt – overigens in 2013 voor het laatst herijkt – doet onvoldoende recht aan de ernst van het bewezenverklaarde.
Als strafvermeerderende factoren laat het hof meewegen: het misbruik van het vertrouwen van het kwetsbare slachtoffer en het feit dat de verdachte geen enkel inzicht heeft geboden in zijn handelen en bovendien geen verantwoordelijkheid heeft willen nemen voor zijn handelen.
Het hof betrekt bij zijn straftoemetingsbeslissing in strafverzwarende zin ook het, de verdachte betreffende, uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
4 januari 2021, waaruit blijkt dat hij voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit reeds vele malen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van misdrijven, met name op het gebied van de Wegenverkeerswet, maar ook (en in een verder verleden) wegens overtredingen van de Wet Wapens en Munitie, (poging tot) zware mishandeling en bedreiging en door de Kinderrechter wegens aanranding.
Gelet op de over de verdachte uitgebrachte rapportages ziet het hof onvoldoende aanknopingspunten voor de oplegging van een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden zoals gevorderd. Behandeling in een vrijwillig kader zal naar verwachting onvoldoende effect hebben, gelet op de houding van de verdachte, waardoor ook niet duidelijk is wat precies behandeld zou moeten worden om onzekere recidiverisico’s te doen verminderen.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat op een dusdanig ernstig feit als het onderhavige, de omstandigheden en de persoon van de verdachte mee in aanmerking genomen, niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Een gevangenisstraf van 5 jaren is in de omstandigheden van dit geval naar het oordeel van het hof passend en geboden.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft het slachtoffer zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte primair tenlastegelegde, tot een bedrag van € 8.736,-,
(€ 7.000,- aan immateriële schade en € 1.736,- aan materiele schade) vermeerderd met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 8.473,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte, subsidiair aan het primaire standpunt van niet-ontvankelijk verklaring wegens de bepleite vrijspraak, betwist. Volgens de verdediging is de gestelde materiële schade onvoldoende onderbouwd en is de gevorderde immateriële schade te hoog.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde verkrachting. De aard en de ernst van de normschending brengen met zich dat de nadelige gevolgen voor het slachtoffer/de benadeelde partij zozeer voor de hand liggen, dat reeds daarom een aantasting in persoon kan worden aangenomen.
De vordering ten aanzien van de immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor volledige toewijzing tot een bedrag van € 7.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de materiele schade is de vordering voor zover het gaat om de kosten van de kleding genoegzaam onderbouwd. De gevorderde vergoeding voor materiële schade zal in zoverre worden toegewezen.
Het hof is – met de verdediging – van oordeel dat de benadeelde partij de vordering voor wat betreft de materiële schade ten aanzien van de posten reiskosten en huishoudelijke hulp/mantelzorg onvoldoende heeft onderbouwd, zo is het aantal gestelde afspraken bij de psycholoog niet met enig bewijsstuk onderbouwd en ook is niet onderbouwd
dater huishoudelijke hulp/mantelzorg is verricht. Het ter vaststelling van de (omvang van de) schade vereiste onderzoek levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade.
Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Proceskosten
Het voorgaande brengt met zich dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. Het hof zal voor de rechtsbijstandskosten aansluiting zoeken bij het in civiele zaken geldende liquidatietarief voor rechtbanken en gerechtshoven.
Het hof gaat uit van 3 punten; 2 punten in eerste aanleg (ad € 461,- per punt) en 1 punt in hoger beroep
(ad € 759,-). De kosten worden conform de genoemde liquidatietarieven begroot op € 1.681,-.
Voorts zal het hof de verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 7.100,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63 en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.100,- (zevenduizend honderd euro) bestaande uit € 100,- (honderd euro) materiële schade en € 7.000,- (zevenduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige
niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 1.681,- (zestienhonderdeenentachtig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 7.100,- (zevenduizend honderd euro) bestaande uit
€ 100,- (honderd euro) materiële schade en € 7.000,- (zevenduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
70 (zeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
23 april 2017.
Dit arrest is gewezen door mr. T.B. Trotman,
mr. A.J.M. Kaptein en mr. W.M. Limborgh, in bijzijn van de griffier mr. N. van Burgsteden.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 januari 2021.
De oudste rechter is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.