ECLI:NL:GHDHA:2021:2652

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
4 februari 2022
Zaaknummer
2200191320
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met vuurwapen in Den Haag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 13 juli 2020. De verdachte, die op 22 december 2019 in Den Haag met een vuurwapen op een auto heeft geschoten waarin de aangever zich bevond, is beschuldigd van poging tot doodslag en verboden wapenbezit. De advocaat-generaal vorderde bevestiging van het vonnis, maar het hof heeft het vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet had om de aangever van het leven te beroven. De verdachte had verklaard dat hij niet op de aangever gericht had geschoten, maar het hof oordeelde dat de feiten en omstandigheden, waaronder de afstand en de richting van het schot, niet in lijn waren met deze verklaring. Het hof concludeerde dat de verdachte met zijn handelen een aanmerkelijke kans op de dood van de aangever had aanvaard. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van voorarrest. Het hof weegt daarbij de ernst van de feiten en de risico's voor de veiligheid van de samenleving zwaar mee.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001913-20
Parketnummer: 09-842504-19
Datum uitspraak: 13 april 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 13 juli 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam],

geboren te [plaats](land) op [geboortedatum],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder
1. primair en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 december 2019 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk met een vuurwapen een (aantal) kogel(s) heeft afgevuurd op of in de richting van die [slachtoffer], althans in de richting van de auto, waarin die [slachtoffer]zich bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 december 2019 te 's-Gravenhage
[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door opzettelijk dreigend met een pistool (een) kogel(s) af te vuren in de richting van die [slachtoffer], althans in de richting van de auto, waarin die [slachtoffer] zich bevond;
2.
hij op of omstreeks 22 december 2019 te 's-Gravenhage een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Browning, kaliber 7(.65) mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd behoudens ten aanzien van de opgelegde straf, en dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair.
hij op
of omstreeks22 december 2019 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer] van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,opzettelijk met een vuurwapen een
(aantal)kogel
(s)heeft afgevuurd
op of in de richting van die[
slachtoffer]
, althansin de richting van de auto, waarin die [slachtoffer] zich bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks22 december 2019 te 's-Gravenhage een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Browning, kaliber 7
(0.65
)mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een
geweer, revolver en/ofpistool voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep –op gronden als vermeld in de overgelegde en aan het dossier toegevoegde pleitnotities- op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
Hij heeft daartoe in het bijzonder aangevoerd dat de verdachte heeft verklaard dat hij niet gericht heeft geschoten op de aangever, maar dat hij naar beneden in de richting van de motorkap van de auto van de aangever heeft geschoten. Die verklaring wordt, aldus de raadsman, ondersteund door de geconstateerde schade op die motorkap, de bevindingen van de politie en de deskundige van het NFI. Daarom kan niet worden bewezen dat de verdachte in de richting van de aangever heeft geschoten.
Voorts kan niet worden bewezen dat het projectiel, nadat het de motorkap had geraakt, in de richting van het lichaam van de aangever is gegaan. De kogel en het wapen zijn nooit gevonden en bovendien heeft geen schootbaanreconstructie plaatsgevonden, zodat niet bewezen kan worden dat het schieten op de motorkap als gevolg zou hebben dat de aangever door een via de motorkap gericocheerde kogel zou kunnen worden geraakt.
Tenslotte is de verklaring van de aangever onbetrouwbaar, omdat zijn verklaringen strijdig zijn met de schade aan de auto. Ook verklaart hij wisselend en tegenstrijdig, en had hij een motief om de verdachte met zijn verklaring te belasten, nu de vriendin verdachte haar relatie met de aangever had beëindigd en weer terug was bij de verdachte.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich ter terechtzitting in hoger beroep gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof is van oordeel dat op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep het volgende is komen vast te staan.
De verdachte heeft op 22 december 2019 te Den Haag geschoten op een auto waarin de aangever op de bestuurdersstoel zat.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij al dertig jaar bevriend was met de aangever en dat de vriendin van verdachte, [naam], met de aangever een relatie kreeg.
Op 22 december 2019 zag hij dat de aangever zonder reden naar zijn huis kwam, wat hij zag als een provocatie omdat [naam] inmiddels weer bij de verdachte terug zou zijn gekomen. De verdachte werd boos, pakte uit de balkonkast een vuurwapen, ging naar beneden en liep met het vuurwapen, dat hij op het balkon had geladen, naar de auto van de aangever. Al lopende richting de auto nam de verdachte het wapen in één hand vast en schoot hij met het vuurwapen in de richting van de auto. De verdachte heeft hierbij benadrukt dat hij op de auto heeft geschoten en niet op de aangever. Hij wilde daarmee, aldus de verdachte, een waarschuwing afgeven aan de aangever.
Tenslotte heeft de verdachte verklaard dat hij schoot met een vuurwapen van het merk Browning, kaliber 7.65 mm.
Het hof acht de verklaring van de verdachte dat hij
doelbewust naar beneden, op de motorkap heeft geschoten enkel om de aangever te laten schrikken dan wel om hem een waarschuwing te geven, niet geloofwaardig. Ten eerste vindt die verklaring geen steun in de bevindingen omtrent de beschadiging op de motorkap, welke beschadiging - die zich vanuit de bestuurder gezien links van het midden op de motorkap bevond - is veroorzaakt door een kogel die de motorkap nagenoeg recht van voren en onder een relatief kleine hoek heeft geraakt, zo concludeert het NFI.
Die conclusie verhoudt zich naar het oordeel van het hof niet met het gericht naar beneden op de motorkap schieten, waarbij immers de kogel de motorkap onder een relatief grote hoek zou raken.
Daar komt bij dat uit afgeluisterde gesprekken van de verdachte blijkt dat hij tegen de persoon die hij op
22 december 2019 ‘s middags belt zegt:
“Ik moet weten of die man iets is overkomen” en “wat mij interesseer is dat met de man of de auto niets is gebeurd (...)”.
Die uitspraken verhouden zich evenmin met een gericht waarschuwingsschot naar beneden op de motorkap, omdat de verdachte dan wel zeker had geweten dat aangever niets was overkomen.
Uit de verklaring van de verdachte blijkt voorts dat hij boos was en dat hij met een geladen vuurwapen naar buiten is gelopen, naar de auto van de aangever, terwijl hij wist dat de aangever daarin zat. Voorts heeft hij verklaard dat hij al lopende in de richting van die auto met het wapen in één hand een kogel heeft afgevuurd in de richting van die auto en dat hij, op het moment van het schot, recht voor de auto stond.
Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat de verdachte op een korte afstand van circa 3 meter van de voorzijde van de auto in de richting van die auto heeft geschoten en dat hij, gelet op de conclusies van het NFI met betrekking tot de vorm en de richting van de aangetroffen inkeping op de motorkap, zijn arm nagenoeg horizontaal naar voren heeft gehouden bij het schieten. De gevonden beschadiging op de motorkap betreft immers een ricochet beschadiging waarbij de kogel de motorkap onder een relatief kleine hoek heeft geraakt, aldus het NFI. Hieruit volgt dat bij een gecontroleerd schot naar beneden op de motorkap, zoals door de verdachte aangegeven, de kogel onder een relatief grote hoek de motorkap zou hebben geraakt. Dit past niet bij de door het NFI geconstateerde ricochet beschadiging.
Tegen de achtergrond van al hetgeen hiervoor is overwogen, is volstrekt niet aannemelijk dat de verdachte gericht, gecontroleerd en doelbewust naar beneden op de motorkap heeft geschoten. Het hof acht daarentegen bewezen dat hij heeft geschoten in de richting van de auto waarin de aangever zich bevond.
Het hof acht op grond van voormelde feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad om aangever van het leven te beroven.
Naar algemene ervaringsregels levert het op korte afstand met een vuurwapen schieten op een auto waarin een persoon zich bevindt, de aanmerkelijke kans op dat die persoon daardoor komt te overlijden.
Daar komt bij dat, ook al zou de verdachte de bedoeling hebben gehad iets lager te schieten dan waar de aangever zich in die auto bevond, en daarbij het idee hebben gehad dat de motorkap de afgeschoten kogel zodanig van richting zou doen veranderen dat deze de aangever niet zou raken, dan nog heeft hij daarmee –naar het oordeel van het hof- welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangever, daarbij dodelijk – in hoofd of bovenlijf - zou worden getroffen. Bij slechts een lichte afwijking van de armen of de handen van de verdachte, zou de schietrichting naar boven hebben kunnen afwijken waardoor aangever wel was geraakt. Bovendien is de richting waarin een gericocheerde kogel zich begeeft in sterke mate afhankelijk van de precieze hoek van inslag en van het materiaal waarop de kogel inslaat alsmede van de precieze ronding van de plaats waar de kogel de motorkap raakt, en daardoor vooraf niet te voorspellen.
Het hof is dan ook – anders dan de raadsman – van oordeel dat dit handelen van de verdachte dient te worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag.
Het verweer wordt verworpen.
Voorwaardelijk verzoek
In het geval het hof de verdachte niet zal vrijspreken, heeft de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep het hof verzocht het NFI op te dragen een schotbaanonderzoek te verrichten.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof wijst het verzoek tot het verrichten van een schotbaanonderzoek af. Uit hetgeen de raadsman ter onderbouwing van zijn verzoek heeft aangevoerd, is het hof de noodzaak daartoe niet gebleken. Het hof overweegt daartoe het volgende. De verdachte betwist niet dat hij op het moment van het schot recht voor de auto stond op een afstand van circa 3 meter. Het NFI onderzoek concludeert dat sprake is van een beschadiging van de motorkap. De vorm van de beschadiging en het feit dat de beschadiging aan de zijde van de voorruit dieper is dan aan de bumperzijde betreffen kenmerken die gelijk zijn aan de kenmerken van een schotbeschadiging. Gelet op deze kenmerken betreft het, aldus het NFI, een ricochetbeschadiging van bumper richting voorruit. Bij een ricochet raakt de kogel het materiaal, maar perforeert dat materiaal niet. Om een kogel te laten ricocheren op een oppervlak zal de hoek waaronder de kogel het materiaal raakt relatief klein zijn. Een schotbaanonderzoek zal de vaststelling door het NFI van de kenmerken van de beschadiging van de motorkap en de daarop gebaseerde conclusie van het NFI dat, gelet op de ricochet beschadiging, de kogel de motorkap onder een relatief kleine hoek heeft geraakt, niet veranderen. Evenmin zal een schotbaanonderzoek een ander licht werpen op de richting waarin de kogel na de ricochet zijn weg mogelijk heeft vervolgd.
Het hof acht zich op grond van de inhoud van het dossier voldoende voorgelicht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde levert op:

1 primair: poging tot doodslag;

2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op de aangever door met een vuurwapen in de richting van de (stilstaande) auto van aangever, waarin aangever zat, te schieten. Dat de aangever hierbij niet dodelijk is geraakt, is een gelukkige omstandigheid die niet aan de verdachte te danken is. De verdachte heeft zich daarbij totaal niet bekommerd om eventuele omstanders en buurtbewoners. Hij ging er zelfs van uit dat de aangever zelf ook bewapend was en heeft dus tevens het risico genomen dat zou worden teruggeschoten.
Hij heeft daarmee op de openbare weg een enorm gevaar veroorzaakt voor een ieder die zich daar in de buurt bevond. Schietincidenten, zeker die als de onderhavige, op klaarlichte dag in een woonbuurt, zorgen voor veel angst en onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft zich daar kennelijk geen rekenschap van gegeven en dat rekent het hof hem zwaar aan.
Daarnaast heeft de verdachte zich tevens schuldig gemaakt aan verboden wapenbezit. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens brengt grote risico’s met zich voor de veiligheid van personen. Vuurwapens vormen een aanzienlijke bedreiging voor een veilige samenleving, omdat het bezit van vuurwapens maar al te vaak leidt tot gebruik daarvan. Dat heeft zich in deze zaak ook verwezenlijkt. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens vormt een groeiend maatschappelijk probleem, waartegen dan ook streng moet worden opgetreden.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
22 maart 2021.
Het hof heeft bij de op te leggen straf rekening gehouden met de omstandigheden dat de laatste veroordeling van de verdachte van lang geleden dateert en dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij weet dat hij een fout begaan heeft en dat betreurt.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
42 (tweeënveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. O.E.M. Leinarts, mr. A.L. Frenkel en mr. R. van der Hoeven, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 april 2021.
Mr. R. van der Hoeven is buiten staat dit arrest te ondertekenen.