In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin een verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De verzoeker had een schadevergoeding van € 4.875,- gevraagd voor de voorlopige hechtenis die hij had ondergaan. De rechtbank had eerder besloten dat er geen aanleiding was voor toekenning van deze schadevergoeding. De verzoeker had zijn strafrechtelijke betrokkenheid altijd ontkend en het hof concludeert dat het sporenonderzoek in de strafzaak de basis was voor het sepot. Het hof oordeelt dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verzoeker te vervolgen en dat er geen redenen zijn die het voortduren van de voorlopige hechtenis aan de verzoeker zelf te wijten zijn. Daarom zijn er gronden van billijkheid aanwezig om de schadevergoeding toe te kennen. Het hof kent de verzoeker een schadevergoeding toe van in totaal € 4.875,-, gebaseerd op de dagen die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De beschikking van de rechtbank wordt vernietigd en het verzoek om schadevergoeding wordt toegewezen.