ECLI:NL:GHDHA:2021:2639

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
2200147621
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een geldbedrag van € 23.000,00 met onwaarschijnlijke verklaring van herkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in Turkije in 1974, was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren voor het witwassen van een geldbedrag van € 23.000,00. De verdachte had verklaard dat het geld afkomstig was van een vriend en bedoeld was voor de aankoop van een auto. Echter, het hof oordeelde dat deze verklaring hoogst onwaarschijnlijk was en niet kon worden onderbouwd met verifieerbare feiten.

De verdachte was op 28 augustus 2020 in Rotterdam aangehouden, waar hij een plastic tas met € 23.000,00 in stapeltjes had. De verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld was inconsistent en niet geloofwaardig, vooral in vergelijking met verklaringen van andere betrokkenen. Het hof concludeerde dat de verdachte het geld had ontvangen in het kader van witwassen, en dat de verklaring die hij had gegeven niet voldeed aan de eisen van concreetheid en verifieerbaarheid.

Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een gevangenisstraf van acht weken op, waarvan vier weken voorwaardelijk. Tevens werd het in beslag genomen geldbedrag van € 23.000,00 verbeurd verklaard. Het hof benadrukte de ernst van het feit en de impact op de integriteit van het financieel verkeer.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001476-21
Parketnummer: 10-218393-20
Datum uitspraak: 24 december 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 21 mei 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] (Turkije) op [datum] 1974,
BRP-adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het impliciet primair tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren met aftrek van voorarrest. Tevens is het inbeslaggenomen geldbedrag verbeurdverklaard.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 28 augustus 2020, te Rotterdam, althans in Nederland, van één of meerdere voorwerpen, te weten een hoeveelheid geld (in totaal 23.000 euro)
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld, wie de rechthebbende op dit voorwerp c.q. deze voorwerpen is/zijn en/of
dit voorwerp c.q. deze voorwerpen,
- heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit voorwerp c.q. die voorwerpen, geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld voor het impliciet subsidiair ten laste gelegde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht weken.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op
of omstreeks28 augustus 2020, te Rotterdam,
althans in Nederland,van
één of meerderevoorwerpen, te weten een hoeveelheid geld (in totaal 23.000 euro)
- de werkelijke aard en/ofde herkomst
en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/ofheeft verhuld en
/of heeft verborgen en/ofheeft verhuld, wie de rechthebbende op
dit voorwerp c.q.deze voorwerpen is
/zijn en/of
dit voorwerp c.q. deze voorwerpen,
- heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist
dan wel redelijkerwijs moest vermoeden,dat dit voorwerp
c.q. die voorwerpen, geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was
/warenuit enig
(eigen)misdrijf.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen
Witwasvermoeden
Verbalisanten [verbalisant1] en [verbalisant2] hebben het volgende waargenomen.
Op 28 augustus 2020 stond in de Kaapstraat te Rotterdam, ter hoogte van de achterzijde van café Double Deuce een man die het autoverkeer nauwlettend in de gaten hield. Hij keek namelijk de passerende auto’s in, ook het onherkenbare voertuig van [verbalisant1] en [verbalisant2]. Zij keerden om en reden terug naar de Kaapstraat. Zij parkeerde hun voertuig zo’n 15 meter van de Transvaalstraat. Zij zagen dat de man hun kant op kwam lopen en in hun auto bleef kijken. Toen hij tot enkele meters was genaderd, stopte hij. De man draaide zich weer om en liep terug naar waar hij eerst stond, schichtig om zich heen keek en weer in passerende auto’s keek. Korte tijd later stopte er een grijskleurige BMW bij de man. De man liep enigszins vertwijfeld naar de bestuurderszijde en voerde een gesprek met de bestuurder. De man liep weg richting De Goede Hoopstraat en de BMW werd enkele meters verplaatst. De man liep terug naar de BMW en had een gevuld tasje in zijn hand. Hij gaf dat tasje door het geopende raam aan bestuurderszijde aan de bestuurder van de BMW. De BMW reed weg in de richting van de Transvaalstraat.
Korte tijd later is de betreffende BMW gecontroleerd door verbalisanten [verbalisant3] en [verbalisant4]. De verdachte was bestuurder van de BMW. Op de bijrijdersstoel zat [medeverdachte].
Beiden spraken en begrepen volgens verbalisanten de Nederlandse taal. Verbalisanten hebben gevraagd of er zich drugs, wapens of grote geldbedragen in de auto bevonden en de verdachte en zijn bijrijder hebben daar ontkennend op geantwoord. Bij een daarop volgende fouillering van [medeverdachte1] vonden verbalisanten een door elastiek bij elkaar gebonden stapel bankbiljetten van
€ 20 tot een totaal van € 2.000. In antwoord op een daarop volgende vraag van verbalisant antwoorde de verdachte dat er zich in de auto nog € 23.000 bevond. Daarbij wees de verdachte op een plastic tas die op de bestuurdersstoel lag.
In de plastic tas bleek inderdaad € 23.000 te zitten. Het betrof biljetten van tien en twintig euro, welke in drie grote stapels bij elkaar werden gehouden door elastiek. Het betrof twee stapels van biljetten van € 20 en één stapel van biljetten van € 10.
Na de cautie te hebben gekregen heeft de verdachte verklaard dat hij het geld van een vriend had gekregen en dat hij er een auto voor moest gaan kopen.
Tijdens het verhoor op het politiebureau heeft verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen.
Uit bovenstaande feiten en omstandigheden vloeit een vermoeden van witwassen voort dat door de verdachte kan worden weerlegd met een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor de aanwezigheid van het geldbedrag.
De raadsman van verdachte heeft in antwoord op de zogenaamde witwasbrief die de verdachte had gekregen, een foto opgestuurd van een overeenkomst tussen de verdachte en [medeverdachte2], gedateerd 22 juli 2020 waarin een autoruil wordt beschreven en waarin opgemerkt wordt dat de daadwerkelijke transactie en betaling van € 10.000 heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2020. Tevens staat er in de opmerking dat overschrijving van het kenteken op naam van [medeverdachte2] heeft plaatsgevonden op 29 september 2020. Verdachte verkocht aan [medeverdachte2] een Kia en verkreeg in ruil daarvoor een BMW plus € 10.000. Dit betreft de BMW waar verdachte in is aangehouden.
Uit gegevens van de RDW zoals weergegeven in het proces-verbaal van 21 oktober 2020 van verbalisant [verbalisant5] blijkt dat de betreffende Kia op 29 augustus 2020 van de naam van verdachte is overgeschreven naar [medeverdachte2]. De betreffende BMW is op 19 september 2020 overgeschreven van de naam van [medeverdachte2] op [medeverdachte3]. [medeverdachte3] blijkt een broer van de verdachte te zijn.
Tevens heeft de raadsman overgelegd een foto van een handgeschreven schuldbekentenis, gedateerd 22 augustus 2020, waarin de verdachte een schuld van € 15.000 bekend te hebben aan [medeverdachte4] en waarin is bepaald dat het geleende bedrag in contanten moet worden terugbetaald.
Verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte een verklaring afgelegd over de herkomst van het bij hem aangetroffen geldbedrag van € 23.000,-. Verdachte zou € 10.000,- in de Kaapstraat in Rotterdam in een plastic tasje hebben gekregen van [medeverdachte2] als onderdeel van de autoruil. Dit was kort voor de aanhouding. De geruilde auto’s verschilden in waarde, waardoor [medeverdachte2] de
€ 10.000,- contant heeft bijbetaald. Daarnaast zou de verdachte € 15.000,- hebben geleend van [medeverdachte4]. Dat geldbedrag zou hij aan een bevriende autohandelaar genaamd [medeverdachte5] hebben gegeven om een auto mee te kopen. [medeverdachte5] zou de auto vervolgens met winst hebben verkocht en de € 15.000,- weer hebben teruggegeven aan de verdachte. Die € 15.000 had verdachte toevallig op dezelfde dag contant terug gekregen als [medeverdachte2] het bedrag van € 10.000 heeft betaald. Na ontvangst van het tasje met geld van [medeverdachte2] heeft de verdachte die € 15.000, die hij van [medeverdachte5] terug had gekregen, ook in het tasje gestopt. Daarvoor lag die € 15.000 in de middenconsole van zijn auto.
De verdachte zou van het totaalbedrag vervolgens
€ 2.000,- hebben gegeven aan [medeverdachte1], de persoon die bij verdachte in de auto zat, omdat de verdachte hem dat nog schuldig zou zijn.
Het hof is van oordeel dat de verklaring van de verdachte hoogst onwaarschijnlijk is. De verklaring wijkt af van de onmiddellijk na de vondst van het geld tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring dat hij het geld van een vriend had gekregen om een auto mee te kopen en dat hij het ook niet precies wist.
Ter zitting heeft de verdachte gezegd dat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, maar dat is niet aannemelijk nu verbalisanten constateerden dat de verdachte Nederlands sprak en begreep en de verdachte bij de politie is verhoord zonder gebruikmaking van een tolk en noch de verdachte, noch diens bij dat verhoor aanwezige (toenmalige) raadsman, daar enige opmerking over hebben gemaakt.
Tevens is de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op cruciale details niet te rijmen met de verklaringen van andere betrokkenen en andere omstandigheden.
[medeverdachte4] heeft op 8 maart 2021 bij de rechter-commissaris verklaard dat zij niet meer weet wat het exacte bedrag was dat zij aan de verdachte heeft geleend, maar dat zij het bedrag nog kon opzoeken in haar bankafschriften. Op 9 maart 2021 heeft [medeverdachte4] schermafbeeldingen opgestuurd van een afschrijving van haar bankrekening van 18 mei 2020 met als omschrijving “bestelling eurobiljetten”. De afschrijving betrof een bedrag van € 14.000,-. Dat komt niet overeen met de verklaring van de verdachte dat hij
€ 15.000,- zou hebben gekregen van [medeverdachte4].
Ook komt de verklaring van de verdachte dat hij € 2.000,- aan [medeverdachte1] heeft gegeven niet overeen met de verklaring van [medeverdachte1] van 29 augustus 2020 bij de politie. [medeverdachte1] verklaarde namelijk dat hij het bij hem aangetroffen geldbedrag van hem is en dat hij dat had meegenomen uit Turkije.
[medeverdachte2] is op 19 oktober 2020 door de politie telefonisch als getuige gehoord en op 8 maart 2021 bij de rechter-commissaris. Hij heeft verklaard dat de overgelegde overeenkomst door [medeverdachte2] op verzoek van de verdachte achteraf is opgesteld. Hij heeft ook verklaard dat hij het contante geld via een vriend aan verdachte heeft doen toekomen, terwijl de verdachte verklaarde dat hij het tasje van [medeverdachte2] had ontvangen.
Ook is de verklaring van de verdachte dat hij na ontvangst van het tasje met € 10.000 de eerder die dag ontvangen € 15.000 daar bij in had gestopt, onwaarschijnlijk. Het contante geld is blijkens de foto’s in drie keurig op steeds dezelfde wijze samengebonden stapeltjes biljetten van respectievelijk € 10 en € 20 euro aangetroffen. Verdachte kan in het korte tijdsbestek dat hem hiervoor beschikbaar was tussen de waarneming van de overhandiging van het tasje en de staandehouding, dit niet hebben gedaan.
De BMW die [medeverdachte2] aan verdachte zou leveren in ruil voor de Kia is niet op verdachtes naam overgeschreven, doch op naam van de broer van de verdachte. Die overschrijving heeft plaatsgevonden drie weken na de aanhouding van de verdachte. Ook de overschrijving van het kenteken van de Kia naar [medeverdachte2] heeft plaatsgevonden na aanhouding van verdachte, namelijk op 29 augustus 2020. Het enkele feit dat de verdachte toen nog vast zat op het bureau maakt die late overschrijving niet anders.
De verklaring van verdachte voor de herkomst van het geld is een achteraf geconstrueerd samenstel van verzinsels dat de verdachte heeft geprobeerd te onderbouwen met achteraf opgestelde stukken die telkens niet blijken te kloppen met verifieerbare overige details uit het dossier. Daarmee geconfronteerd komt de verdachte met een ander verzinsel dat op onderdelen weer niet klopt met details uit het dossier.
Conclusie
Derhalve is het hof van oordeel dat de verklaring die de verdachte heeft gegeven over de herkomst van het geldbedrag niet kan worden aangemerkt als een verklaring die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Met het overleggen van de stukken probeert verdachte de werkelijke herkomst van het geld te verhullen.
Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie. Er is geen andere conclusie mogelijk dan dat het ten laste gelegde voorwerp onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
Nu vastgesteld wordt dat de verdachte het geld op straat overhandigd heeft gekregen terwijl het in een plastic tasje was verborgen in stapeltjes biljetten van € 20 respectievelijk € 10 concludeert het hof, anders dan de advocaat-generaal, dat dit geld niet onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstig is.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

witwassen

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 23.000,00, zoals in de bewezenverklaring nader omschreven. Door opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie te onttrekken en daaraan een schijnbaar legale herkomst te verschaffen wordt de integriteit van het financieel en economisch verkeer aangetast. Bovendien bevordert het handelen van verdachte het plegen van delicten omdat zonder het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst aan criminele gelden, het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 december 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, zij het andersoortige.
In eerste aanleg heeft de politierechter een taakstraf van 120 uren opgelegd. Het hof acht voor het bewezenverklaarde delict echter enkel een gevangenisstraf een passende sanctie, gezien de grootte van het geldbedrag en de ernst van het feit. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof geen aanleiding om te kunnen volstaan met een taakstraf. Het hof ziet wel aanleiding om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, ten behoeve van de speciale preventie.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Beslag
Het na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van € 23.000,00, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met waarmee het bewezenverklaarde is begaan en niet is komen vast te staan aan wie het toebehoort. Het hof zal daarom dit voorwerp verbeurd verklaren. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24, 33, 33a 63, 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een geldbedrag van € 23.000,00.
Dit arrest is gewezen door mr. F.W. van Lottum, mr. M. Koole en mr. F. de Jong, in bijzijn van de griffier mr. P.M. Smit.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 december 2021.
Mr. F. de Jong is buiten staat dit arrest te ondertekenen.