ECLI:NL:GHDHA:2021:2618

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
2200028321
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en aanranding van eerbaarheid in GGZ-instelling met tbs en gevangenisstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in Irak en thans gedetineerd in Huis van Bewaring Zwolle, was aangeklaagd voor verkrachting van een mede-patiënte in een gesloten afdeling van een GGZ-instelling en voor aanranding van de eerbaarheid van een leerling verpleegkundige. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte voor de verkrachting (feit 1) sterk verminderd toerekeningsvatbaar was en voor de aanranding (feit 2) geheel ontoerekeningsvatbaar. De verdachte is veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf en ter beschikking gesteld met dwangverpleging. De vordering van de benadeelde partij, die immateriële schade van €10.000 vorderde, is toegewezen. Het hof heeft in zijn overwegingen de ernst van de feiten, de kwetsbaarheid van de slachtoffers en de psychische toestand van de verdachte meegewogen. De verdachte heeft een geschiedenis van psychische stoornissen en recidive, wat heeft geleid tot de beslissing tot tbs met dwangverpleging. De uitspraak benadrukt de noodzaak van behandeling in een beveiligde omgeving om de veiligheid van de samenleving te waarborgen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000283-21
Parketnummer: 09-238819-20
Datum uitspraak: 1 december 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 19 januari 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Irak) op [geboortedatum],
adres: [adres],
thans gedetineerd in Huis van Bewaring Zwolle te Zwolle.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest. Tevens is gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en is bevolen dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege wordt verpleegd. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde is de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 september 2020 te ‘s-Gravenhage door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer1] , te weten het (meermalen)
- brengen en/of duwen en/of (vervolgens) houden van en/of heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis in/tegen/over de vagina en/of anus en/of mond van die [slachtoffer1] en/of
- kussen en/of likken van de (ontblote) borst(en) en/of vagina van die [slachtoffer1] en/of
- zoenen en/of tongzoenen van die [slachtoffer1]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte (meermalen)
- de kleding en/of het ondergoed van die [slachtoffer1] heeft uitgetrokken en/of
- die [slachtoffer1] op een bed heeft geduwd en/of
- op het lichaam van die [slachtoffer1] is gaan liggen en/of
- de benen van die [slachtoffer1] heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of uit elkaar heeft gedaan en/of gehouden en/of
- die [slachtoffer1] tegen haar hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of
- ( met kracht) de polsen van die [slachtoffer1] heeft vastgepakt en/of
- ( gedurende enige tijd) zijn, verdachtes, hand voor de mond en/of neus van die [slachtoffer1] heeft gehouden (waardoor die [slachtoffer1] niet (goed) meer kon ademhalen) en (aldus) voor die [slachtoffer1] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
2.
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 21 september 2020 te ‘s-Gravenhage, althans in Nederland, (meermalen) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten onverhoeds (terwijl hij, verdachte, naast [slachtoffer2] op de achterbank van een (rijdende) auto zat) [slachtoffer2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten:
- het leggen en/of houden van zijn, verdachtes, hand op het bovenbeen van die [slachtoffer2] en/of
- ( vervolgens) het wrijven en/of (heen en weer) bewegen van zijn, verdachtes, hand op/over het bovenbeen van die [slachtoffer2], al dan niet terwijl hij, verdachte, met zijn, verdachtes, (andere) hand aan zijn, verdachtes, (met kleding bedekte) (stijve) penis zat en/of zichzelf aftrok;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 21 september 2020 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten onverhoeds (terwijl hij, verdachte, naast [slachtoffer2] op de achterbank van een (rijdende ) auto zat [slachtoffer2] te dwingen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen,
- Zijn, verdachtes, hand op het bovenbeen van die [slachtoffer2] heeft gelegd en/of gehouden en/of
- ( vervolgens)(met) zijn, verdachtes, hand heeft gewreven en/of (heen en weer) heeft bewogen
Op/over het bovenbeen van die [slachtoffer2], al dan niet terwijl hij, verdachte, met zijn, verdachtes, (andere) hand aan zijn, verdachtes, (met kleding bedekte)(stijve) penis heeft gezeten en/of zichzelf heeft afgetrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met aanvulling van de conclusies uit de rapportages van de gedragsdeskundigen en van de reclassering, die in hoger beroep aan het dossier zijn toegevoegd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee op onderdelen niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks21 september 2020 te ‘s-Gravenhage door geweld of een andere feitelijkheid
en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid,[slachtoffer1] heeft gedwongen tot het ondergaan van
een of meerhandelingen die
bestonden uit ofmede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer1], te weten het (meermalen)
- brengen en
/ofduwen en
/of(vervolgens) houden van en
/ofheen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis in/tegen/over de vagina en
/ofanus en
/ofmond van die [slachtoffer1] en
/of
- kussen en
/oflikken van de (ontblote) borst(en) en
/ofvagina van die [slachtoffer1] en
/of
- zoenen en
/oftongzoenen van die [slachtoffer1]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe
(i
)d
(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en)hierin dat verdachte (
meermalen)
- de kleding en
/ofhet ondergoed van die [slachtoffer1] heeft uitgetrokken en/of
- die [slachtoffer1] op een bed heeft geduwd en/of
- op het lichaam van die [slachtoffer1] is gaan liggen en/of
- de benen van die [slachtoffer1] heeft vastgepakt en/of vastgehouden en
/ofuit elkaar heeft gedaan en
/ofgehouden en/of
- die [slachtoffer1] tegen haar hoofd heeft geslagen en
/ofgestompt en/of
-
(met kracht
)de polsen van die [slachtoffer1] heeft vastgepakt en/of
-
(gedurende enige tijd)zijn, verdachtes, hand voor de mond en
/ofneus van die [slachtoffer1] heeft gehouden
(waardoor die [slachtoffer1] niet (goed) meer kon ademhalen)en (aldus) voor die [slachtoffer1] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
2.
hij op
een of meer tijdstippen op of omstreeks21 september 2020 te ‘s-Gravenhage
, althans in Nederland, (meermalen)door
geweld ofeen
anderefeitelijkheid
en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten onverhoeds
(terwijl hij, verdachte, naast [slachtoffer2] op de achterbank van een
(rijdende
)auto zat
)[slachtoffer2] heeft gedwongen tot het
plegen en/ofdulden van
een of meerontuchtige handelingen, te weten:
- het leggen en
/ofhouden van zijn, verdachtes, hand op het bovenbeen van die [slachtoffer2] en
/of
- ( vervolgens) het wrijven
en/of (heen en weer) bewegen van zijn, verdachtes, hand op/over het bovenbeen van die [slachtoffer2],
al dan nietterwijl hij, verdachte, met zijn
, verdachtes, (andere
)hand aan zijn
, verdachtes, (met kleding bedekte) (stijve
)penis zat
en/of zichzelf aftrok;.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

verkrachting.

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is ten aanzien van feit 1 geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus ten aanzien van dat feit strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Het hof heeft acht geslagen op de Pro Justitia rapportage, opgemaakt op 27 november 2020, door dr. B.A. Blansjaar (hierna: Blansjaar), psychiater, en een Pro Justitia rapportage, opgemaakt op 29 november 2020, door prof. Dr. F. Koenraadt (hierna: Koenraadt), gezondheidszorgpsycholoog.
Uit deze rapportages blijkt dat bij de verdachte sprake is van psychische stoornissen in de vorm van recidiverende psychosen, aangejaagd door misbruik van cannabis en andere stimulantia, een posttraumatische stressstoornis, een dissociatieve stoornis, met mogelijke borderline persoonlijkheidstrekken en mogelijk (ook) een onderliggende primair psychotische stoornis zoals een schizoaffectieve stoornis. Deze psychische stoornissen ten tijde van het tenlastegelegde zich uitend in een maniforme psychose met seksuele preoccupatie alsmede psychotische oordeels- en kritiekstoornissen, beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. Hoewel de verdachte enig besef had van het verzet van aangeefster [slachtoffer1], was hij door de ontremming als gevolg van de maniforme psychose met seksuele preoccupatie alsmede psychotische oordeels- en kritiekstoornissen nauwelijks in staat naar dat besef te handelen. Geadviseerd wordt de verkrachting aan de verdachte in (sterk) verminderde mate toe te rekenen.
De wijze waarop de verdachte spreekt over de aanranding, dat hij de gelaatstuitdrukking van aangeefster [slachtoffer2] en uitlatingen door waarneming onterecht als instemming met zijn ontuchtige handelingen interpreteerde, weerspiegelt geen vrijheid van keuze en van handelen, waardoor geadviseerd wordt deze aanranding verdachte in het geheel niet toe te rekenen.
Het hof neemt voormelde conclusies over een maakt deze tot de zijne. Het hof is van oordeel dat de verdachte ten tijde van feit 1 als (sterk) verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd en ten tijde van feit 2 als geheel ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Dit betekent dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van de aanranding (feit 2 primair) maar wel strafbaar is voor de door hem gepleegde verkrachting (feit 1), te meer nu gelet op het berekende en planmatige handelen van de verdachte niet kan worden gezegd dat bij hem ieder inzicht in zijn handelen en de gevolgen daarvan heeft ontbroken.
Motivering straf en maatregel
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft tijdens zijn verblijf op een gesloten afdeling van GGZ-instelling Parnassia een medebewoonster van deze GGZ-instelling op gruwelijke wijze en gedurende lange tijd verkracht. Het slachtoffer was jong, 21 jaar, patiënt en uiterst kwetsbaar. De verdachte heeft zich aan het zicht van de in de gang hangende camera onttrokken en het slachtoffer zijn kamer in getrokken. Het slachtoffer heeft meermalen aangegeven het seksuele contact niet te willen en heeft de verdachte gesmeekt haar te laten gaan, waar hij geen gehoor aan heeft gegeven. Hij is meermalen en op verschillende manieren met gebruik van geweld bij haar binnengedrongen, waarbij hij een voor haar een zeer angstige en dreigende situatie heeft doen ontstaan. Met zijn handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer op het – toch al zo kwetsbare – slachtoffer.
Verkrachting is een zeer ernstig feit, dat bij het slachtoffer naast pijn en angst ook grote en langdurige psychische problemen kan veroorzaken. Uit de aangrijpende slachtofferverklaring volgt dat dit feit ook daadwerkelijk tot op de dag van vandaag enorme impact heeft op haar leven. Uit haar verklaring komt naar voren dat zij zich nog elke dag vies en bang voelt, last heeft van herbelevingen, paniekaanvallen, zelfverwijt, nachtmerries en suïcidale gedachten. Juist op de plek waar zij zich veilig mocht wanen en behandeling zocht voor haar psychische problemen heeft de verdachte haar dit aangedaan. De verstrekkende gevolgen die het feit voor het slachtoffer heeft zijn mede aan het zelfzuchtige handelen van de verdachte te wijten.
Daarnaast heeft de verdachte een leerling verpleegkundige ontuchtig aangeraakt, terwijl ze samen achter in een taxi zaten en het slachtoffer dus niet weg kon. Ook in dit geval is sprake van een slachtoffer in een kwetsbare positie, die door de verdachte seksueel wordt lastig gevallen. Het gedrag van de verdachte was een inbreuk op de veiligheid en lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Justitiële documentatie
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 november 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder in Zweden onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk feit.
De persoon van de verdachte
Het hof heeft acht geslagen op de rapportages die met betrekking tot de verdachte zijn opgemaakt. Dit betreft onder meer de eerder genoemde rapportages van Blansjaar en Koenraadt en hun aanvullende rapportages d.d. 14 en 26 oktober 2021. Ook heeft het hof gelet op het aanvullende reclasseringsrapport van R. Liekens-Willems (verder Liekens-Willems) d.d. 14 september 2021.
Uit de eerder genoemde Pro Justitia rapportages, gedateerd 29 november 2020, van Koenraadt en Blansjaar volgt dat geconcludeerd wordt dat de verdachte een chronisch psychisch decompenserende man is, die niet in staat is op eigen kracht een recidivevrij bestaan in te richten. Hij is aangewezen op en afhankelijk van een beveiligde en beschermende context om het recidiverisico, dat wordt ingeschat als laag/matig, maar hoger wanneer de verdachte in contact komt met kwetsbare personen, tot aanvaardbare proporties terug te brengen. Geadviseerd wordt het recidivegevaar te beperken door behandeling van de verdachte in een Forensisch Psychiatrische Kliniek, met aansluitende resocialisatie en langdurige ambulante nazorg onder toezicht van de reclassering in het kader van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. De maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt niet noodzakelijk geacht omdat onderzochte mee wil werken aan behandeling. Op grond van het verloop van eerdere behandelingen kan worden verwacht dat de verdachte zich na de al aangevangen medicamenteuze behandeling van zijn huidige psychotische episode zal blijven houden aan voorwaarden, zeker zolang hij onder toezicht staat.
Uit de Pro Justitia rapportage gedateerd 14 oktober 2021, van Blansjaar volgt eveneens dat de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege niet noodzakelijk wordt geacht omdat onderzochte mee wil werken aan behandeling. Op grond van het verloop van eerdere behandeling en gedeeltelijk herstel van de psychose van de verdachte onder medicamenteuze behandeling in het PPC kan worden verwacht dat hij zich zowel tijdens opname in een FPK als daarna tijdens ambulante nazorg zal willen en kunnen houden aan voorwaarden, zolang hij onder toezicht staat. Gezien het chronisch recidiverende beloop van de psychische stoornis van de verdachte kan worden overwogen naast de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden ook een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) op te leggen om voortzetting van toezicht ook na afloop van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden mogelijk te maken.
Uit de Pro Justitia rapportage gedateerd 26 oktober 2021, van Koenraadt volgt dat behandeling en begeleiding klinisch gerealiseerd kunnen worden in een Forensisch Psychiatrische Kliniek, in overeenstemming met beveiligingsniveau 3, waar men voldoende is toegerust om een forensische psychiatrisch patiënt zoals de verdachte adequaat te behandelen. Geleidelijk, maar intensief gemonitord, zal in de behandeling aan resocialisatie kunnen worden gewerkt, waarbij op termijn – en voor zover verantwoord – kan worden overgegaan naar ambulante begeleiding en behandeling. Wanneer nu wordt ingezet op een behandeling en begeleiding op beveiligingsniveau 4 wordt onnodig een beveiligingsniveau overgeslagen. In combinatie met de maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt ter nadere monitoring van verdachtes functioneren ook door Koenraadt geadviseerd de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen.
Wanneer het hof van mening is dat dit niet afdoende de veiligheid waarborgt, dan kan de maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege worden opgelegd.
Uit het maatregelrapport van GGZ Reclassering Fivoor gedateerd 14 september 2021, door Liekens-Willems volgt dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat, als er geen sprake is van een strikt kader en een minimale kans op onttrekking. Liekens-Willems is van oordeel dat de verdachte zich, gezien de complexe problematiek van zijn psychische stoornissen, onvoldoende zal kunnen houden aan het strikte kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Hij zal moeten begrijpen wat dit kader inhoudt, stil moeten staan bij de consequenties van zijn gedrag, verantwoordelijkheid moeten nemen voor het delict, maar ook voor toekomstig handelen. De verdachte lijkt momenteel onvoldoende in staat dit te kunnen doen.
Terbeschikkingstelling met voorwaarden heeft een sterk resocialiserend karakter en er wordt een groot beroep gedaan op zelfredzaamheid. Ten aanzien van de verdachte dient resocialisatie pas op een later moment in het traject aan de orde te komen, afhankelijk van het verloop. Tbs met voorwaarden wordt niet haalbaar geacht, ook niet in combinatie met een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel.
Terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt de beste optie geacht. Niet alleen is er dan sprake van een stapsgewijs traject op geleide van het psychiatrische beeld, er wordt ook rekening gehouden met de angsten en beperkingen van de verdachte en de mogelijkheid van een individueel traject is aanwezig. Er is meer ruimte voor vallen en opstaan. Er is meer tijd om de verdachte inzicht te geven in zijn denken en handelen, te stabiliseren en te resocialiseren op een wijze die passend en veilig is voor hem en de maatschappij. Terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt geacht de meeste kans op herstel te geven, met een aanvaardbaar recidiverisico. Deze maatregel biedt een traject zonder druk van consequenties bij een mogelijke overtreding van voorwaarden. Het is opportuun dat de verdachts zo snel mogelijk met zijn behandeling kan starten. Het hof wordt geadviseerd daar rekening mee te houden.
Straf en/of maatregel
Gezien het voorgaande, en ook gelet op hetgeen aan de orde is gekomen ter terechtzitting in hoger beroep – staat vast dat de verdachte behandeling nodig heeft voor de bij hem geconstateerde psychische stoornissen.
In geschil is in welk strafrechtelijk kader deze behandeling plaats moet vinden.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat – in het geval van een veroordeling – volstaan kan worden met een terbeschikkingstelling met voorwaarden. De verdachte is tot volledige medewerking bereid en dus ook bereid zich aan de te stellen voorwaarden te houden. Een zo kort mogelijke gevangenisstraf is hierbij passend.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden onvoldoende waarborgen biedt voor een effectieve, succesvolle behandeling, en dat een behandeling in het kader van de maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging mede ter bescherming van de samenleving geboden is. Ook een gevangenisstraf van langere duur is passend en geboden.
Het hof ziet zich aldus voor de vraag gesteld welke straf en/of maatregel in het onderhavige geval passend is. Daartoe heeft het hof de mogelijkheden van terbeschikkingstelling met voorwaarden al dan niet in combinatie met een GVM en de terbeschikkingstelling met dwangverpleging, in combinatie met een gevangenisstraf, overwogen.
Het hof is van oordeel dat aan de voor de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling gestelde wettelijke voorwaarden is voldaan. De bewezenverklaarde feiten zijn misdrijven waarvoor op grond van artikel 37a, eerste lid, Sr oplegging van terbeschikkingstelling mogelijk is, terwijl tijdens het begaan van het feit bij de verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel eist. Het hof is voorts van oordeel dat, mede gelet op de eerdere veroordeling van de verdachte voor een soortgelijk feit en op hetgeen de deskundigen hebben verklaard omtrent de recidivekans zonder behandelkader, er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een (gewelds)misdrijf zal plegen, indien geen oplossing wordt gevonden voor de problematiek waarmee hij te kampen heeft. Het hof acht dan ook, met het oog op de maatschappelijke veiligheid, een verplichte behandeling in een strafrechtelijk kader aangewezen.
Ter terechtzitting in hoger beroep zijn de getuigen-deskundigen, Koenraadt, Blansjaar en Liekens-Willems, gehoord.
Koenraadt en Blansjaar hebben zich – in overeenstemming met hun rapportages – op het standpunt gesteld dat terbeschikkingstelling met voorwaarden afdoende is, nu de verdachte enig herstel laat zien en gemotiveerd is om aan een behandeling deel te nemen. Indien hij zijn medicijnen inneemt en blijft innemen zou hij binnen afzienbare tijd van zijn psychose kunnen herstellen. Desgevraagd zijn er volgens hen geen contra-indicaties ten aanzien van terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep onder meer verklaard dat hij wil meewerken aan een behandeling. Ook heeft hij verklaard dat hij zijn medicijnen inneemt, maar dat hij deze wel af en toe weggooit. Over het gebruik van verdovende middelen in de gevangenis uitte hij zich vaag.
Gelet op de rapportages en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep concludeert het hof dat er bij de verdachte een verhoogd risico bestaat op seksueel gewelddadig gedrag, waarbij de verdachte een gevaar vormt voor personen in een kwetsbare positie. De verdachte is nog zeer gefixeerd op seks en ziet de ernst van zijn handelen niet of nauwelijks in. Zo heeft hij ter zitting verklaard dat hij graag seks heeft met jongens of meisjes van achttien jaar en ouder, maar alleen omdat hem verteld is dat seks met twaalfjarigen verboden is. De verdachte lijkt niet te begrijpen waarom seks met twaalfjarigen verboden is. Ter terechtzitting in hoger beroep gaf de verdachte overigens ook meer dan eens blijk van een gestoorde realiteitszin. Het hof stelt vast dat de verdachte op ieder moment in zijn leven in contact kan komen met kwetsbare personen, hetgeen het recidiverisico verhoogt. Dit geldt te meer nu hij, hoewel hij al geruime tijd in een PPC verblijft, nog steeds niet goed ingeregeld is op de psychose-remmende medicijnen en hij naar eigen zeggen ook niet volledig medicatietrouw is. Ook is hij vaag over het gebruik van drugs, zodat het hof onvoldoende kan uitsluiten dat hij nog steeds verdovende middelen tot zijn beschikking heeft of wil gebruiken. Het hof overweegt dat volgens de deskundigen het gebruik van drugs bij de verdachte een aanjagende werking heeft op het ontstaan van een psychose. Bovendien heeft de verdachte ter zitting duidelijk gemaakt dat hij zichzelf op dit moment niet vertrouwt in het kader van seksueel contact; hij is bang dat hij zich niet zal kunnen beheersen.
Het hof neemt in overweging dat het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging één van de zwaarste en meest ingrijpende maatregelen is die het Nederlandse strafrecht kent en dat deze maatregel pas moet worden opgelegd als minder ingrijpende interventies niet toereikend zijn.
Gelet echter op de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, is het hof, gelet op de bovenstaande overwegingen van oordeel dat behandeling van de verdachte in het kader van terbeschikkingstelling onder voorwaarden niet afdoende is. Immers, gelet op de relatief hoge risicoscore van de verdachte en zijn huidige, zwaar psychotische, toestand kan er niet met voldoende zekerheid van worden uitgegaan dat binnen het kader van terbeschikkingstelling met voorwaarden, tot een voldoende effectieve reductie van het recidiverisico kan worden gekomen.
De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen zijn in het geding en eisen de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Aan de overige formele vereisten voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging is eveneens voldaan.
De maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op het bepaalde in artikel 38e, eerste lid, Sr, kan de totale duur van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging daarom een periode van vier jaren te boven gaan.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde is het hof van oordeel dat aan de verdachte, naast voornoemde maatregel, ook een gevangenisstraf dient te worden opgelegd. Het hof acht in dit verband – alles afwegende – een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden. Het hof gaat er hierbij vanuit dat de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. De straf is lager dan de geëiste straf, omdat het hof het noodzakelijk acht dat de verdachte zo snel mogelijk binnen het kader van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging zal worden behandeld.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer1]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van
€ 10.000,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor integrale toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 10.000,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer1].
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 57, 242 en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Verklaart het onder 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en
ontslaat de verdachtete dier zake
van alle rechtsvervolging.
Veroordeelt de verdachte voor het onder 1 bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter zake van feit 1 en feit 2
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswege zal worden verpleegd.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer1], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.000,00 (tienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
85 (vijfentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 21 september 2020.
Dit arrest is gewezen door mr. Y.J. Wijnnobel-van Erp, mr. A.J.M. Kaptein en mr. C.G.M. van Rijnberk, in bijzijn van de griffier mr. L. Knoop.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 december 2021.