ECLI:NL:GHDHA:2021:2603

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
18 januari 2022
Zaaknummer
2200178121
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag inzake mishandeling binnen een relatie met geslaagde mediation

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag, dat op 14 juni 2021 was gewezen. De verdachte, geboren in Tunesië in 1984, was in eerste aanleg partieel vrijgesproken van geweldshandelingen tegen zijn echtgenote, maar veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren met bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht en behandelverplichting.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van zijn echtgenote door haar meermalen met kracht tegen het gezicht te slaan. Het hof heeft de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer in overweging genomen. Tijdens de procedure is gebleken dat de verdachte bereid was tot bemiddeling, wat heeft geleid tot een geslaagd mediationtraject waarin excuses zijn aangeboden en partijen nader tot elkaar zijn gekomen. Het hof heeft de uitkomst van deze mediation meegenomen in de strafmotivering.

De verdachte is als strafbaar verklaard en er is een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren. Bij de strafoplegging zijn bijzondere voorwaarden gesteld, waaronder verplichtingen tot meldingen bij de reclassering en deelname aan behandelingen. Het hof heeft ook rekening gehouden met de psychische gesteldheid van de verdachte en de noodzaak om recidive te voorkomen. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001781-21
Parketnummer: 09-079754-21
Datum uitspraak: 23 december 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 14 juni 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] (Tunesië) op [datum] 1984,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte partieel vrijgesproken ter zake van de tenlastegelegde geweldshandelingen het tegen/op het gezicht, althans het lichaam te slaan/stompen en veroordeeld ter zake van tenlastegelegde geweldshandeling het aan de haren trekken, tot een taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van het voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 21 maart 2021 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, zijn echtgenote, althans levensgezel, [slachtoffer], heeft mishandeld door die [slachtoffer] - meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen/op het gezicht, althans het lichaam te slaan/stompen, en/of
- ( met kracht) aan de haren te trekken.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde tegen het gezicht stompen en/of slaan en het aan de haren trekken zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren met een proeftijd van 2 jaren met oplegging van de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, een behandelverplichting bij de Waag of een vergelijkbare instelling, ook als dit een kortdurende klinische opname inhoudt.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op of omstreeks 21 maart 2021 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, zijn echtgenote,
althans levensgezel,[slachtoffer], heeft mishandeld door die [slachtoffer]- meermalen
, althans eenmaal (met kracht
)tegen/op het gezicht
, althans het lichaamte slaan/stompen, en
/of
-
(met kracht) aan de haren te trekken.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

mishandeling, begaan tegen zijn echtgenoot.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn echtgenote. De verdachte heeft daarmee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer door haar nodeloos pijn te bezorgen. De mishandeling vond plaats in de gezamenlijke woning, bij uitstek de plaats waar het slachtoffer zich veilig moet kunnen voelen en veilig behoort te zijn. Blijkens de aangifte en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat het gebeurde veel impact op het slachtoffer heeft gehad.
Mediation
Gebleken is dat de verdachte bereid was zich open te stellen voor bemiddeling. De verdachte en het slachtoffer, zijn echtgenote, hebben een mediation-traject doorlopen, waarin de verdachte zijn excuses heeft aangeboden aan het slachtoffer en beiden nader tot elkaar zijn gekomen. Het mediation-traject had voor partijen een bevredigende uitkomst.
Verder kwam in het mediation-traject en ter terechtzitting in hoger beroep naar voren dat de verdachte en het slachtoffer een hulpvraag hebben, met het oog op de psychische gesteldheid van de verdachte, die bij het bewezenverklaarde feit een grote rol heeft gespeeld. Tegelijkertijd constateert het hof dat de verdachte ambivalent is over zijn aandeel in het bewezen verklaarde feit alsmede over de noodzaak om in een (verplicht kader) aan zijn problematiek te werken. Het hof is – met de advocaat-generaal – van oordeel dat bijzondere voorwaarden noodzakelijk zijn om het recidiverisico, welk risico het hof zeker niet kan uitsluiten gezien de geringe aanleiding en toedracht van het bewezenverklaarde feit, de hierboven genoemde ambivalentie van de verdachte en het gegeven dat partijen weer bij elkaar zijn en met elkaar door willen, te beperken.
Gelet op het bepaalde in artikel 51h lid 2 van het Wetboek van Strafvordering houdt het hof rekening met de uitkomst van de geslaagde mediation.
Justitiële Documentatie
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 november 2021, waaruit blijkt dat de verdachte voor het overige nimmer met politie of justitie in aanraking is gekomen.
Persoon van de verdachte
Het hof heeft acht geslagen op het reclasseringsrapport gedateerd 27 mei 2021 van de GGZ Reclassering Fivoor, waaruit volgt dat de relatie met zijn partner en vermoedelijk het psychosociaal functioneren als belangrijkste criminogene factoren naar voren komen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Deze voorwaardelijke straf (en de daaraan verbonden voorwaarden) dient de verdachte ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen en biedt de gelegenheid om de problematiek van de verdachte in kaart te brengen en vervolgens zo nodig tot behandeling over te gaan.
Het hof zal de dadelijke uitvoerbaarheid van de op te leggen bijzondere voorwaarden bevelen. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat er nog steeds concrete zorgen zijn over de psychische toestand van de verdachte en over de kans dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:

- verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij GGZ Reclassering Fivoor, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- mee zal werken aan onderzoek gericht op diagnostiek en de eventuele daaropvolgende behandeling door de Forensische polikliniek de Waag of een soortgelijke instelling, zolang de reclassering dat in overleg met die zorginstelling noodzakelijk acht, waarbij het trouw innemen van medicatie onderdeel van de behandeling kan zijn;
- zich - indien een korte klinische opname geïndiceerd blijkt te zijn - eenmalig zal laten opnemen in een zorginstelling voor de duur van maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering dat in overleg met die zorginstelling noodzakelijk acht;
Geeft opdracht aan de GGZ Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. O.E.M. Leinarts,
mr. A.J.M. Kaptein en mr. H.M.D. de Jong, in bijzijn van de griffier mr. L. Knoop.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 december 2021.
De griffier is buiten staat dit arrest te ondertekenen.