ECLI:NL:GHDHA:2021:2597

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
12 januari 2022
Zaaknummer
2200045521
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van terrorismefinanciering en overtreding van de Sanctiewet 1977

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarbij de verdachte op 2 februari 2021 was vrijgesproken van terrorismefinanciering en overtreding van de Sanctiewet 1977. De verdachte, geboren in 1988, werd beschuldigd van het opzettelijk verlenen van financiële steun aan terroristische organisaties, waaronder de Islamic State, door geldbedragen te verzenden naar tussenpersonen in Turkije. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek in eerste aanleg en de zittingen op 23 november en 15 december 2021. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis van de rechtbank zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf.

Het hof heeft echter geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. De bewijsvoering was onvoldoende om aan te tonen dat de verdachte opzettelijk geldelijke steun heeft verleend aan de in de tenlastelegging genoemde terroristische organisaties. De enkele getuigenverklaringen dat geld mogelijk naar 'foreign terrorist fighters' is gestuurd, waren niet voldoende om de verdachte te veroordelen. Het hof heeft de advocaat-generaal niet gevolgd in de redenering dat het uitblijven van een verklaring van de verdachte zou leiden tot een vermoeden van terrorismefinanciering.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar met aanpassing van de gronden. De verdachte is vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat het hof van oordeel is dat er geen bewijs is dat de verdachte opzettelijk handelingen heeft verricht die gericht waren op het financieren van terrorisme. De uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken, vooral in zaken die betrekking hebben op ernstige beschuldigingen zoals terrorismefinanciering.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000455-21
Parketnummer: 10-996668-17
Datum uitspraak: 15 december 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 2 februari 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [datum] 1988,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting op 23 november 2021 en 15 december 2021 in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is onder 2 en 3 (er is geen feit 1) tenlastegelegd dat:
2.
zij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2016 tot en met 1 augustus 2016 te Den Haag en/of elders in Nederland en/of Turkije en/of Syrië,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens)
een ander opzettelijk middelen of inlichtingen heeft verschaft dan wel opzettelijk voorwerpen heeft verzameld, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of aan (een) ander(en) heeft verschaft, die geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, dienden om geldelijke steun te verlenen aan het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, te weten:
- deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven (art. 140a Wetboek van Strafrecht) en/of
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (te) begaan met een terroristisch oogmerk (art.157 en/of 176a jo art. 83 Wetboek van Strafrecht) en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot het in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf (zoals bedoeld in artikel 176b jo 96 lid 2 Wetboek van Strafrecht) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (art.288a en/of 289 jo art. 83 Wetboek van Strafrecht) en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot de in artikelen 288a en/of 289 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijven (zoals bedoeld in artikel 289a jo 96 lid 2 Wetboek van Strafrecht) (te) begaan met een terroristisch oogmerk,
immers heeft verdachte alstoen aldaar
(telkens) (een) geldbedrag(en) van:
- 1000 euro (op 29 maart 2016)(DOC-004), en/of
- 350 euro (op 14 juli 2016)(DOC-003),
althans (een) geldbedrag(en), (via (een) money transfer(s)) aan een tussenpersoon in Turkije, verzonden en/of doen toekomen en/of naar Turkije verzonden,
terwijl dit/die (geld)bedrag(en) (telkens) bestemd was/waren om geldelijke steun te verlenen aan de gewapende Jihadstrijd en/of (een) strijder(s) van die gewapende Jihadstrijd in Syrië en/of Irak, in welke strijd terroristische misdrijven worden/werden gepleegd, te weten ten behoeve van [medeverdachte1] (ook bekend als: [medeverdachte1]) en/of [medeverdachte2],
zijnde
-die [medeverdachte1] /die [medeverdachte2] /beiden (een) kennis(sen)/bekende(n) van verdachte, en/of
-die [medeverdachte1] /die [medeverdachte2] /beiden (een) strijder(s) van, en/of
-die [medeverdachte1] /die [medeverdachte2] /beiden deelnemer(s) aan de gewapende Jihadstrijd, en/of ten behoeve van (een) (andere) strijder(s) van die Jihadstrijd, te weten van (een) terroristische organisatie(s) Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in Iraq, dan wel een strijdgroep die hieraan is gelieerd, althans een gewapende Jihadistische strijdgroep, welke strijder(s) en/of strijdgroep(en)/organisatie(s) tot oogmerk had(den)/heeft/hebben het plegen van terroristische misdrijven, dan wel een strijdgroep die hieraan is gelieerd, althans een gewapende Jihadistische strijdgroep, welke strijder(s) en/of strijdgroep(en)/organisatie(s) tot oogmerk had(den)/heeft/hebben het plegen van terroristische misdrijven,
en/of aldus diende(n) om geldelijke steun en/of middelen te verlenen aan de gewapende strijd in Syrië en/of in Irak, in elk geval om geldelijke steun en/of middelen te verlenen aan het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf dan wel een van de hiervoor specifiek genoemde misdrijven;
3.
zij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2016 tot en met 1 augustus 2016 te Den Haag en/of elders in Nederland en/of Turkije en/of Syrië,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk
in strijd met het krachtens artikel 2 en/of 3 van de Sanctiewet 1977 vastgestelde verbod van artikel 2 en/of artikel 2a van de Sanctieregeling Al-Qaida 2011 juncto artikel 2 en/of artikel 4 van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van de Europese unie van 27 mei 2002 (jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 632/2013 van de Commissie en/of jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 583/2014 van de Commissie en/of jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 630/2014 van de Commissie)
heeft gehandeld door:
aan of ten behoeve van Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in Iraq, zijnde (een) (rechts)perso(o)n(en), groep(en) of entiteit(en) als bedoeld in de bij Verordening nr. 881/2002 (EU)
(en/of Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 632/2013 en/of Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 583/2014 en/of Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 630/2014) behorende lijst(en) en/of als bedoeld in de lijst, vastgesteld door het comité, bedoeld in paragraaf 6 van Resolutie 1267 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties),
direct of indirect tegoeden en/of economische middelen ter beschikking te stellen (waardoor voornoemde groep(en) of entiteit(en) tegoeden, goederen of diensten kunnen verwerven) en/of bewust en opzettelijk deel te nemen aan activiteiten die tot doel of tot gevolg hebben de bepalingen van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 881/2002 te omzeilen, doordat zij
( a) voor en/of aan en/of ten behoeve van Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in Iraq,
(telkens) direct of indirect (een) geldbedrag(en) van:
- 1000 euro (op 29 maart 2016)(DOC-004), en/of
- 350 euro (op 14 juli 2016)(DOC-003),
(via (een) money transfer(s)) ter beschikking heeft gesteld en/of
( b) op andere wijze (in)direct tegoeden en/of financiële activa en/of economische middelen ter beschikking heeft gesteld aan Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in Iraq.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, met aftrek van voorarrest, subsidiair 90 dagen hechtenis, en tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beslissingen dan die van de eerste rechter, zij het dat het hof – mede gelet op hetgeen in hoger beroep is aangevoerd – van oordeel is dat de in het vonnis weergegeven gronden dienen te worden vervangen door de navolgende. Het vonnis zal daarom worden bevestigd met aanpassing van de gronden.
Vrijspraken
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 en 3 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Voor feit 3 (het overtreden van de Sanctiewet 1977) geldt dat niet bewezen kan worden dat de ten laste gelegde betalingen ter beschikking werden gesteld van IS of andere in de tenlastelegging genoemde terroristische organisaties. Dat de moneytransfers gericht waren aan personen die, volgens getuigenverklaringen afgelegd in een Frans onderzoek, wel eens geld hebben doorgestuurd naar ‘foreign terrorist fighters’ van IS, is hiervoor onvoldoende redengevend.
Het hof spreekt de verdachte daarnaast vrij van feit 2 (het financieren van terrorisme) omdat uit de voorhanden bewijsmiddelen niet blijkt dat het opzet van de verdachte gericht is geweest, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het aan de in de tenlastelegging genoemde personen verlenen van geldelijke steun. De zwijgende proceshouding van de verdachte kan hierbij niet in de door de advocaat-generaal bepleite zin meewegen bij het bewijs. Naar het oordeel van het hof is in dit geval geen sprake van omstandigheden die dermate redengevend zijn voor het bewijs, dat deze een redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring van de verdachte vereisen.
Het hof volgt de advocaat-generaal daarnaast niet in haar standpunt dat hier - met een soortgelijke redenering als in witwaszaken soms wordt toegepast - sprake is van “een vermoeden van terrorisme financiering” en dat bij het uitblijven van een andersluidende verklaring van de verdachte zulks de conclusie zou rechtvaardigen dat het niet anders kan dan dat sprake is van terrorisme financiering.
De advocaat-generaal heeft ter onderbouwing van dit standpunt gewezen op de Memorie van Toelichting bij artikel 421 Sr (Kamerstukken II 2012/13, 33478,3 (blz. 4 t/m 6). Naar het oordeel van het hof levert de inhoud van deze kamerstukken onvoldoende onderbouwing voor de door de advocaat-generaal bepleite redenering. Dat het misdrijf financiering van terrorisme
deelsstrekt ter bescherming van dezelfde belangen als het misdrijf witwassen vormt voor de voorgestane benadering geen aanleiding; hetzelfde geldt voor het aangedragen argument dat voor artikel 421 Sr niet vereist is dat een specifiek misdrijf met het financieren werd beoogd of dat het tot het misdrijf heeft geleid.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door mr. L.C. van Walree,
mr. Th.W.H.E. Schmitz en mr. M.A.J. van de Kar, in bijzijn van de griffier mr. S. Johannes.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 15 december 2021.