ECLI:NL:GHDHA:2021:2596

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
11 januari 2022
Zaaknummer
BK-21/00025 en BK-21/00026
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waardering van onroerende zaken en betalingsonmacht griffierecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de waardering van een woning en een garagebox, beide eigendom van belanghebbende. De heffingsambtenaar van de gemeente Noordwijk had de WOZ-waarden vastgesteld op respectievelijk € 378.000 voor de woning en € 45.000 voor de garagebox. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze waarden, wat leidde tot een uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 17 december 2020. De rechtbank verklaarde het beroep ten aanzien van de woning ongegrond, maar het beroep ten aanzien van de garagebox gegrond, waarbij de waarde werd vastgesteld op € 35.000.

In hoger beroep heeft belanghebbende de vernietiging van de uitspraak van de rechtbank gevraagd voor wat betreft de woning en wijziging van de waarde naar € 349.000. De heffingsambtenaar vroeg bevestiging van de uitspraak van de rechtbank voor de woning en vernietiging voor de garagebox. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd voor de waarde van de woning, terwijl het incidentele hoger beroep van de heffingsambtenaar gegrond werd verklaard, wat betekent dat de waarde van de garagebox niet te hoog was vastgesteld. Het Hof concludeerde dat er geen overschrijding van de redelijke termijn was en wees het verzoek om vergoeding van immateriële schade af. De uitspraak van de rechtbank werd gedeeltelijk vernietigd, maar het beroep ten aanzien van de garagebox werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-21/00025 en BK-21/00026

Uitspraak van 22 december 2021

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: D.A.N. Bartels)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Noordwijk , de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende en het incidentele hoger beroep van de Heffingsambtenaar tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 17 december 2020, nummers SGR 20/506 en SGR 20/670.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (de Wet WOZ) de waarden op 1 januari 2018 (de waardepeildatum) van de onroerende zaken, plaatselijk bekend als [adres 1] (de woning) en [adres A] (de garagebox), voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op respectievelijk € 378.000 en € 45.000. Met de beschikkingen zijn in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2019 opgelegde aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen (de aanslagen) van de gemeente Noordwijk .
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de beschikkingen en de aanslagen bezwaar gemaakt. De Heffingsambtenaar heeft de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Een griffierecht van € 48 is geheven. De beslissing van de Rechtbank luidt:
”De rechtbank:
- verklaart het beroep ten aanzien van de woning ongegrond (SGR 20/506);
- verklaart het beroep ten aanzien van de garagebox gegrond (SGR 20/670);
- vernietigt de uitspraak op bezwaar ten aanzien van de garagebox;
- wijzigt de beschikking aldus dat de vastgestelde waarde van de garagebox wordt verminderd tot € 35.000;
- vermindert de aanslag onroerende-zaakbelastingen ten aanzien van de garagebox tot een berekend naar een waarde van € 35.000;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.572;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiseres te vergoeden.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 134. Belanghebbende heeft een beroep op betalingsonmacht inzake griffierecht gedaan. Dit beroep op betalingsonmacht is afgewezen bij brief van 14 april 2021, omdat geen gegevens over de financiële omstandigheden van belanghebbende zijn verstrekt. Belanghebbende heeft daarna bij brief van 28 april 2021, bij de Rechtbank en daarna het Hof ingekomen op 12 mei 2021 en bij brief van 1 juni 2021, bij het Hof ingekomen op 4 juni 2021, weer een beroep op betalingsonmacht gedaan. Omdat pas bij brief van 28 juni 2021 is gereageerd op deze brieven, is belanghebbende nog een keer in de gelegenheid gesteld het verschuldigde griffierecht te betalen. In de brief van 28 juni 2021 is ook meegedeeld dat een volgend beroep op betalingsonmacht niet in behandeling wordt genomen. Bij brief van 7 oktober 2021 heeft belanghebbende wederom een beroep op betalingsonmacht gedaan. Dit beroep is niet in behandeling genomen. Het griffierecht is uiteindelijk op 29 oktober 2021, tijdig, betaald. De Heffingsambtenaar heeft twee verweerschriften ingediend. Het verweerschrift dat betrekking heeft op de garagebox, bevat ook een incidenteel hoger beroep. Op 8 maart 2021 zijn afschriften van de verweerschriften naar de gemachtigde van belanghebbende gezonden. Op 3 november 2021 heeft het Hof van belanghebbende een nader stuk met een bijlage ontvangen.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 11 november 2021. Partijen hebben deelgenomen aan de zitting via Skype, waarbij sprake was van een rechtstreekse beeld- en geluidsverbinding met het Hof.

Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenares van de woning en de garagebox. De woning is een appartement (bouwjaar 2003) gelegen in een appartementengebouw met de naam ’ [naam] ’, op de bovenste woonlaag (de derde) met een berging/schuur met een oppervlakte van 14 m² en een (groot) balkon met een oppervlakte van 18 m². De inhoud van de woning is ongeveer 319 m3 en de inhoud van de berging ongeveer 38 m3. De garagebox is gelegen in de parkeerkelder onder het gebouw waarin de woning is gelegen, is afsluitbaar en heeft een oppervlakte van 27 m2 en een inhoud van 67 m3.
2.2.
De Heffingsambtenaar heeft met betrekking tot de woning in beroep een zogenoemd waarderapport overgelegd. Tot het rapport behoort een matrix die de hieronder vermelde gegevens van de woning en van enkele, naar de opvatting van de Heffingsambtenaar met de woning vergelijkbare, woningen (de vergelijkingsobjecten) bevat (matrix 1).
[adres 1]
[adres 2]
[adres 3]
[adres 4]
Inhoud hoofdgebouw
319 m3
372 m3
347 m3
336 m3
Rekenprijs onderdelen:
woning
berging/schuur
tuin
parkeerplaats
liggingswaarde
€ 138.844
€ 4.800
€ 4.500
-
€ 230.000
€ 213.509
(inpandig) € 1
-
€ 23.528
€ 216.000
€ 245.911
(inpandig) € 1
-
€ 23.528
€ 233.000
€ 205.000
-
-
(€ 23.528;
Hof)
€ 232.000
WOZ-waarde
€ 378.000
€ 453.000
€ 502.000
€ 460.000
Verkoopdatum
20-04-2017
17-07-2017
16-11-2017
Verkoopprijs
€ 432.500
€ 485.000
€ 480.500
Verder zijn in de matrix per vergelijkingsobject de factoren (KOUDVL) beoordeeld voor kwaliteit/luxe, onderhoudstoestand, uitstraling, doelmatigheid, voorzieningen en ligging.
2.3.
De Heffingsambtenaar heeft ook met betrekking tot de garagebox in beroep een waarderapport overgelegd. Tot het rapport behoort een matrix die de hieronder vermelde gegevens van de garagebox en van enkele, naar de opvatting van de Heffingsambtenaar met de garagebox vergelijkbare, garageboxen (de vergelijkingsboxen) bevat (matrix 2).
[adres A]
[adres B]
[adres C]
[adres D]
Inhoud
67 m3
45 m3
40 m3
60 m3
Oppervlakte
27 m²
24 m²
29 m²
Bouwjaar
2003
1998
1961
1974
WOZ-waarde
€ 45.000
€ 35.000
€ 37.000
€ 40.000
Verkoopdatum
06-06-2017
29-05-2018
24-09-2018
Verkoopprijs
€ 35.000
€ 37.500
€ 44.000
2.4.
Bij brief van 19 maart 2021 is een afschrift van het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van de Rechtbank door de griffier van het Hof naar elk van de partijen gezonden.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Heffingsambtenaar als verweerder:
"7. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van een object bepaald op de waarde die aan het object dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44).
8. Verweerder dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning en de garagebox niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder er niet in geslaagd om de vastgestelde waarde van de garagebox aannemelijk te maken. Naar volgt uit de matrix, het waarderapport en het taxatieverslag, is de waarde van de garagebox bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met objecten waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. De vergelijkingsobjecten bij de garage zijn (1) [adres B] te [woonplaats] , verkocht op 6 juni 2017 voor € 35.000, (2) [adres C] te [woonplaats] , verkocht op 29 mei 2018 voor € 37.500, en (3) [adres D] te [woonplaats] , verkocht op 24 september 2018 voor € 44.000.
Bij gebreke van identieke objecten, heeft verweerder drie, in diens opvatting, voldoende vergelijkbare objecten ter onderbouwing aangedragen, die naar hun aard vergelijkbaar zijn (immers ook garages), maar die qua inrichting, oppervlakte, en ligging afwijkend zijn.
9. De onderhavige garagebox bevindt zich in een kelder van een appartementencomplex, terwijl de vergelijkingsobjecten boven maaiveldniveau liggen, en - hoewel de grond behoort tot een eengezinswoning of meergezinswoning - op een aparte locatie liggen die goed bereikbaar is voor derden. Voor de hand ligt dat de bereikbaarheid van een garagebox van invloed is op de waarde die de garagebox in het economisch verkeer vertegenwoordigt. Verweerder heeft gesteld dat de drie vergelijkingsobjecten beschikken over een stuk grond vóór de garagebox, terwijl dit bij het onderhavige object (een afgesloten garagebox) niet het geval is.
Verweerder heeft voorts niet het vereiste inzicht gegeven waarom de waarde van de objecten is bepaald op de inhoud en niet aan de hand van de oppervlakte en waarom het verschil in inrichting niet is meegenomen.
Verweerder heeft in reactie op de stellingen van eiseres toegelicht dat bij de waardebepaling van een garagebox weliswaar niet met een grondstaffel wordt gewerkt, maar wel met een staffel op de inhoud. Afhankelijk van de locatie worden de garages in verschillende categorieën ingedeeld. Verweerder heeft echter geen inzicht gegeven in de verschillende categorieën en de bijbehorende gemiddelde prijzen.
10. Het had echter op de weg van verweerder gelegen wel inzichtelijk onderbouwd aannemelijk te maken dat met voornoemde verschillen voldoende rekening is gehouden bij de waardebepaling.
11. Verweerder heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de vastgestelde waarde van de garagebox niet te hoog is.
12. Het beroep ten aanzien van de garagebox is daarom gegrond verklaard en de aanslag vernietigd.
13. Eiseres is er evenmin in geslaagd om een door hem verdedigde waarde van de garagebox aannemelijk te maken. Reeds omdat eiseres zelf geen concrete waarde heeft genoemd en onderbouwd.
14. Omdat geen van partijen de waarde van de garagebox voldoende aannemelijk heeft gemaakt, ziet de rechtbank aanleiding om in goede justitie en gelet op alle feiten en omstandigheden de waarde van de garagebox vast te stellen op € 35.000.
15. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, gelet op de door hem overgelegde matrixen, waarderapporten en taxatieverslagen en hetgeen hij overigens heeft aangevoerd, er wel in geslaagd om aannemelijk te maken dat de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. Naar volgt uit de matrix, het waarderapport en taxatieverslag, is de waarde van de woning bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met objecten waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. De vergelijkingsobjecten bij de woning zijn (1) [adres 2] te [woonplaats] , verkocht op 20 april 2017 voor € 432.500, (2) [adres 3] te [woonplaats] , verkocht op 17 juli 2017 voor € 485.000, en (3) [adres 4] te [woonplaats] , verkocht op 16 november 2017 voor € 480.500. Met de kwalificatie van de secundaire objectkenmerken in de matrix maakt verweerder aannemelijk dat voldoende rekening is gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning wat betreft onder meer kwaliteit/luxe, onderhoudstoestand, uitstraling, doelmatigheid, voorzieningen, en ligging.
16. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd, doet aan het hierboven gegeven oordeel niet af. Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat met een marktconforme prijs van € 20.000 voor de parkeerplaats-opstelplaats behorende bij het vergelijkingsobject [adres 4] rekening is gehouden.
De gestelde gebrekkige onderhoudssituatie en/of verpaupering/verloedering heeft eiseres op geen enkele wijze toegelicht of gespecificeerd, zodat hieraan wordt voorbijgegaan.
Verder zijn door eiseres ingebracht algemene en niet concreet op de woning zelf betrekking hebbende argumenten - zoals bodemdaling, palenpest, windmolens, hoogspanningsmasten, fijnstof, zure regen, gat in de ozonlaag, broeikaseffect, LED-verlichting, aardgasvrij bouwen, stikstofproblematiek, CO2-uitstoot, PFAS, PAS, houtstook, rook, bioverbrandingsinstallaties, zonnepanelen, rompslomp, en waardehausse. En overigens zonder aan te geven, als een en ander al aan de orde zou zijn, welke invloed deze aspecten hebben op de waardebepaling van het onderhavige object. De rechtbank zal daarom daar verder aan voorbijgaan.
17. Eiseres heeft nog gesteld dat verweerder een (concept)verslag van de hoorzitting had moeten overleggen. De rechtbank overweegt dat artikel 7:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat van het horen een verslag wordt gemaakt. Uit de parlementaire geschiedenis van de Awb (MvT, Kamerstukken 1988/1989, 21 221, nr. 3, p. 151) volgt echter dat daarvan kan worden afgeweken als uit de uitspraak op bezwaar blijkt van hetgeen tijdens de hoorzitting is verhandeld. Nu in de uitspraak op bezwaar is vermeld welke onderwerpen tijdens de hoorzitting aan de orde zijn geweest en welke standpunten door partijen ten aanzien van die onderwerpen zijn ingenomen, blijkt daaruit voldoende van hetgeen tijdens de hoorzitting is verhandeld en is verweerder niet gehouden een afzonderlijk verslag van de hoorzitting over te leggen. De stelling van eiseres, dat bij de mondelinge hoorzitting niet deugdelijk is gehoord maar alleen is aangehoord, wordt gepasseerd, nu het tegendeel blijkt uit hetgeen over de hoorzitting is vermeld in de uitspraak op bezwaar, en eiseres deze stelling ook verder niet heeft toegelicht.
18. De stellingen van eiseres dat niet alle relevante grondstaffels, taxatieverslagen en taxatiekaarten zijn ingebracht vindt geen steun in de feiten. De waarderapporten zijn als bijlage aan de verweerschriften gehecht. Verweerder heeft op het verzoek van eiseres d.d. 2 november 2020 taxatieverslagen met betrekking tot de jaren 2016 - 2018 overgelegd. De gegevens van de taxatiekaarten zijn opgenomen in de matrixen bij de waarderapporten. Met betrekking tot de grondstaffel heeft verweerder toegelicht dat bij de waardering van appartementen niet wordt uitgegaan van grondstaffels, zodat deze, zo deze voor onroerende zaken als de onderhavige al bestaan, voor de beoordeling van het geschil niet relevant zijn.
19 Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de woning alsmede de daarop gebaseerde aanslag niet te hoog is vastgesteld en daarom is het beroep ten aanzien van de woning ongegrond verklaard.
20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.572 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 261, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1)."

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In het principale hoger beroep is de waarde van de woning in geschil. Het incidentele hoger beroep betreft de waarde van de garagebox.
4.2.
Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.
4.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar voor zover die zien op de woning, alsmede wijziging van de beschikking voor de woning aldus dat de waarde van de woning op € 349.000 wordt vastgesteld en tot dienovereenkomstige vermindering van de daarmee samenhangende aanslag, tot een tegemoetkoming in de proceskosten en tot een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
4.4.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover die ziet op de woning, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover die ziet op de garagebox, en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar voor zover die ziet op de garagebox.

Beoordeling van het geschil

Beroep betalingsonmacht griffierecht
5.1.
Aangezien geen gegevens over het inkomen en het eventuele vermogen van belanghebbende zijn ingediend, heeft de griffier het beroep op betalingsonmacht met betrekking tot het in hoger beroep verschuldigde griffierecht naar het oordeel van het Hof terecht afgewezen.
Ten aanzien van het geschil
5.2.
De waarde van de woning wordt in gevolge artikel 17, lid 2, van de Wet WOZ bepaald op de waarde die daaraan dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom van de woning zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de woning in de staat waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, p. 43-44).
5.3.
De Heffingsambtenaar dient in het principale hoger beroep aannemelijk te maken dat de door hem verdedigde waarde van de woning niet te hoog is en in het incidentele hoger beroep dat de door de Rechtbank vastgestelde waarde van de garagebox op een te laag bedrag is vastgesteld.
Principaal hoger beroep (de waarde van de woning)
5.4.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Heffingsambtenaar ter zake van de woning aan de op hem rustende bewijslast voldaan. Daartoe overweegt het Hof het volgende. De Heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde een waarderapport overgelegd, waarbij de onder 2.2 vermelde/samengevatte matrix is gevoegd. Naar volgt uit het waarderapport en de matrix is de waarde van de woning bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. De in het waarderapport en de matrix vermelde vergelijkingsobjecten zijn vergelijkbaar met de woning. Met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning wat betreft onder meer het bouwjaar, de aanwezigheid van een parkeerplaats en de inhoud is in het waarderapport en de matrix in voldoende mate rekening gehouden. Deze verschillen zijn niet van een zodanige omvang dat de vergelijkingsobjecten te dezen niet goed bruikbaar zijn. Met onderlinge verschillen in onderhoudstoestand en voorzieningen is, gelet op de verschillen in toegekende KOUDVL-factoren, die de Heffingsambtenaar blijkens de matrix heeft toegekend, in voldoende mate rekening gehouden.
5.5.1.
Aan dit oordeel doet niet af hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd. Belanghebbende stelt dat aan het onderhavige vastgoed nog steeds een onjuiste waarde wordt toegekend en "dat door de gemeente ongeschikte referentiepanden zijn gebruikt". Belanghebbende heeft in hoger beroep echter onvoldoende onderbouwd waarom de vergelijkingsobjecten ongeschikt zijn om te gebruiken bij de waardering van de woning.
De verwijzing door belanghebbende naar een artikel van PropertyNL uit 2021 over de invloed van de coronacrisis op huurprijzen in de horeca leidt het Hof niet tot een ander oordeel, reeds omdat in het onderhavige geval sprake is van de waardering van een woning voor een tijdvak dat is gelegen vóór de coronacrisis.
5.5.2.
Het Hof is met belanghebbende van oordeel dat bij de woning niet sprake is van een daktuin, maar van een (groot) balkon. Dit brengt het Hof echter niet tot het oordeel dat de Heffingsambtenaar de waarde op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. De Heffingsambtenaar heeft bij de waardering van de woning voor het balkon een betrekkelijk gering bedrag van € 4.500 in aanmerking genomen. De zogenoemde basiswaarde (€ 544,02) die de Heffingsambtenaar heeft gehanteerd in het kader van de berekening van de waarde van de woning, is lager dan de basiswaarde van het grotere vergelijkingsobject [adres 4] , gelegen op de eerste woonlaag. Ook als het balkon, dat identiek is aan of zelfs groter dan het balkon van het vergelijkingsobject [adres 4] , geheel buiten beschouwing wordt gelaten, is de waarde van de woning naar het oordeel van het Hof niet te hoog vastgesteld.
5.5.3.
Hetgeen belanghebbende overigens ter betwisting van de vastgestelde waarde van de woning heeft aangevoerd, brengt het Hof evenmin tot een ander oordeel.
Incidenteel hoger beroep (de waarde van de garagebox)
5.6.1.
Het Hof heeft eerst kort voor de zitting onderkend dat het verweerschrift een incidenteel hoger beroep bevatte, waardoor belanghebbende niet expliciet in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze omtrent het incidentele hoger beroep naar voren te brengen. De gemachtigde van belanghebbende heeft evenwel ter zitting verklaard dat hij in staat is op het incidentele hoger beroep te reageren en daarvoor geen extra termijn nodig heeft.
5.6.2.
De Heffingsambtenaar heeft ter zitting onweersproken gesteld dat de garagebox in feite anderhalve zogenoemde opstelplaats betreft; belanghebbende heeft naast de opstelplaats die zij al had, een halve opstelplaats bijgekocht voor € 10.000 en vervolgens het geheel verbouwd tot garagebox.
5.6.3.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Heffingsambtenaar ook ter zake van de garagebox aan de op hem rustende bewijslast voldaan. De Heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde van de garagebox eveneens een waarderapport overgelegd, waarbij de onder 2.3 vermelde/samengevatte matrix is gevoegd. De garagebox is vergeleken met vergelijkingsboxen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. Deze vergelijkingsboxen zijn vergelijkbaar met de garagebox. Met de verschillen tussen de vergelijkingsboxen en de garagebox wat betreft onder meer bouwjaar en inhoud is in het waarderapport en de matrix in voldoende mate rekening gehouden. Deze verschillen zijn niet van een zodanige omvang dat de vergelijkingsboxen niet goed bruikbaar zijn. De vergelijkingsboxen zijn alle ouder dan de garagebox. Vergelijkingsbox [adres D] heeft weliswaar een iets grotere (grond)oppervlakte, maar een kleinere inhoud, is ruim negen maanden na de waardepeildatum verkocht en is bijna 30 jaar ouder. [adres B] heeft 22 m³ minder inhoud dan de garagebox en [adres C] is meer dan 40 jaar ouder en heeft 27 m³ minder inhoud. Gelet op al deze verschillen en omstandigheden is een waarde van € 45.000 voor de garagebox niet te hoog.
5.6.4.
Belanghebbende heeft, tegenover de betwisting daarvan door de Heffingsambtenaar en gelet ook op de solide ogende toegangsdeur op de tot de gedingstukken behorende foto van de voorkant van de garagebox, niet aannemelijk gemaakt dat de garagebox is ontstaan door het aanbrengen van een amateuristisch schotje bij de opstelplaatsen.
5.6.5.
Het Hof is, anders dan de Rechtbank, met de Heffingsambtenaar van oordeel dat van de ligging van de garagebox vergeleken met de ligging van de vergelijkingsboxen geen waarde drukkend effect uitgaat. Zo heeft de Heffingsambtenaar ter zitting van het Hof terecht erop gewezen dat de parkeerkelder waarin de garagebox zich bevindt, goed bereikbaar is en droog is. Het Hof is dan ook alles overziende van oordeel dat de Heffingsambtenaar, gelet op de voor de vergelijkingsboxen gerealiseerde prijzen, de waarde van de garagebox niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Het incidentele hoger beroep is gegrond.
Vergoeding van immateriële schade
5.7.
Het bezwaarschrift is door de Heffingsambtenaar ontvangen op 9 mei 2019. De Rechtbank heeft uitspraak gedaan op 17 december 2020. De redelijke termijn voor de berechting van een geschil is in eerste aanleg derhalve niet overschreden. Het hogerberoepschrift is door het Hof ontvangen op 18 januari 2021. Aangezien het Hof binnen een jaar uitspraak doet, is ook in hoger beroep niet sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. Belanghebbende heeft dus geen recht op een vergoeding van immateriële schade.
Slotsom
5.8.
Gelet op het vorenoverwogene is het principale hoger beroep ongegrond en het incidentele hoger beroep gegrond.

Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behalve voor zover daarin het beroep ten aanzien van de woning ongegrond is verklaard;
- verklaart het beroep ten aanzien van de garagebox ongegrond; en
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af.
Deze uitspraak is vastgesteld door W.M.G. Visser, F.G.F. Peters en A. van Dongen in tegenwoordigheid van de griffier L van den Bogerd. De beslissing is op 22 december 2021 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (ziewww.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.