1.11.[broer appellant] heeft bij notaris mr. [notaris 2] een verklaring afgelegd die door de notaris op 7 september 2017 is gelegaliseerd. In deze verklaring is opgenomen:
“Op verzoek van de curator in het faillissement Schoonmaakbedrijf [broer appellant] B.V. heb ik hem als formeel bestuurder van de failliet informatie over de failliet en het reilen en zeilen binnen de failliet verstrekt. Ik begrijp dat ik daartoe verplicht ben op grond van de bepalingen in de Faillissementswet. Ik heb er geen bezwaar tegen om mijn verklaring vast te leggen in deze notariële verklaring.
Zoals het wellicht u ook bekend is, ben ik ( [broer appellant] ) een leukemiepatiënt. Eind 2007 (net voor de Kerst) is er bij mij leukemie ontdekt. Toen begon ook de ellende een beetje (achteraf gezien).
Ik had het volste vertrouwen in mijn broer, die mij kwam helpen in de onderneming. Hij had toen geen werk en dat kwam toen dus goed uit. Hij wilde later van mij de helft van de aandelen en die heb ik hem toen ook overgedragen. Ik heb nergens naar omgekeken, ik was immers druk bezig met mijn ziekte (ik moest door de molen, ziekenhuis in, ziekenhuis uit).[…]
In 2009 was mijn ziekte onder controle ik hoefde niet meer ziekenhuis in ziekenhuis uit. Ik had het een plekje kunnen geven en ik mocht gedeeltelijk beginnen met paar uurtjes werk.
Toen ik weer terug was zag ik dat het niet zo best ging met de zaak. Mijn vrouw vertelde mij ook dat het niet goed ging. Maar steeds als ik aan mijn broer vroeg wat er allemaal aan de hand is/was zei hij dat hij alles onder controle had en dat ik me geen zorgen hoefde te maken. Ik geloofde hem met hart en ziel.
2010 is zijn zoon ( [zoon appellant] ) in dienst genomen door [appellant] . Toen ik vroeg of dit nodig was zei hij, "hij heeft geen werk, voorlopig tot hij een baan heeft kan hij [zus appellant] [hof: zuster [appellant] ] en [vrouw broer appellant] [hof: vrouw van [broer appellant] ] helpen, dan is hij van de straat. Weer stemde ik toe (tenslotte was hij mijn neef). Langzamerhand werd steeds meer werk van [zus appellant] en [vrouw broer appellant] weggenomen. Niet lang erna moest [zus appellant] uit dienst van [appellant] , hij vond haar aanblijven onnodig want [zoon appellant] kon alles beter en was goedkoper volgens hem.
2014 Is de dochter ( [dochter appellant] ) van [appellant] in dienst gekomen. Weer was dit de besluit van [appellant] , omdat [dochter appellant] ontslag zou krijgen wegens reorganisatie bij haar huidige werk (ze werkte bij de Rabo Bank). Ze zou blijven tot dat ze een ander werk had gevonden.[…]
Nadat [dochter appellant] in dienst was gekomen hebben [zoon appellant] en [dochter appellant] het heft over genomen, en met [appellant] alles naar zich toegetrokken. Communiceren was vrij moeilijk met hun. Ik voelde in mijn eigen bedrijf een werknemer, omdat ik geen beslissingen meer mocht nemen.
Ik kan verder verklaren over de manier waarop belangrijke beslissingen werden genomen en door wie. Alleen voor de uitvoering van het werk werd overleg met mij gepleegd, omdat ik werk binnenhaalde en wist wat en waar gedaan moest worden. Wat betreft administratief of financieel werd er geen overleg gepleegd. Tarieven voor volgende jaren werden besproken door [appellant] met de opdrachtgevers. [appellant] had volledige toegang tot de mailbox van mij en mailde ook uit mijn naam zonder dat ik daarvan wist. Dat kwam wel eens uit, bijvoorbeeld toen ik al rijdend een telefoontje kreeg van een opdrachtgever die vroeg: ik heb een verdieping verhuurd, wil jij een prijsje geven voor schoonmaken, kijk naar de mail en laat mij weten'. Tien minuten later belde die opdrachtgever en zei: 'je zit toch in de auto', maar ik ontvang nu al een prijs' (die hij veel te hoog vond). Wat bleek: [appellant] had de mail aan mij zelf geopend en had direct geantwoord, zonder enig overleg met mij, maar wel uit mijn naam.
Ik heb dus alleen het schoonmaakwerk zelf gedaan, en het contact met klanten over uitvoering van het werk bijvoorbeeld. Ook als een klant een prijs wilde weten gaf ik aan [appellant] of [zoon appellant] de schatting van het aantal te werken uren door, en [appellant] en [zoon appellant] handelden het dan verder af met de klant en sloten het contract. Ik was daar niet bij. Ik mocht ook nooit meegaan met [appellant] en [zoon appellant] bij de bezoeken aan de vaste klanten als er over jaarcontracten moest worden onderhandeld. Toen [appellant] in het bedrijf kwam meewerken, nam [appellant] dat werk al snel over. Ik ben in het begin, voor mijn uitval door leukemie, wel eens met [appellant] naar een klant gegaan. Zeker toen [zoon appellant] in het bedrijf kwam, mocht ik mij helemaal niet meer bemoeien met de jaarcontracten. Ik hoorde links en rechts wel eens wat over de contracten, omdat hij natuurlijk bij de klanten kwam. Een keer had ik een rondje gelopen met een klant NSI. De medewerker sprak mij later aan en zei dat de offerte een te hoge prijs had. Ik sprak [zoon appellant] daarop aan (en vroeg: doe je dat wel goed?), dat was in 2015, en ik kreeg van [zoon appellant] te horen dat ik mij er niet mee moest bemoeien.
Belangrijke post werd ongeopend gegeven aan [appellant] zelf. Medewerkers mochten andere post wel openen. Dat kan mijn echtgenote bevestigen: zij haalde de post wel eens op bij de postbus. Soms werd bij afwezigheid van [appellant] ook belangrijke post door medewerkers geopend, voordat [dochter appellant] er was onder meer door mijn echtgenote. Als zij eens een bericht van de belastingdienst zag, bijvoorbeeld een aanmaning van de Loonbelasting of BTW, vroeg zij aan [appellant] hoe dat zat en dan zei [appellant] dat dit al geregeld was.[…]
Belangrijke beslissingen werden voor zover ik weet door [appellant] , [zoon appellant] en [dochter appellant] genomen.Als ik er al achter kwam, was dat meestal toevallig als er problemen waren. Als ik bijvoorbeeld post zag liggen op bureaus. Als ik vroeg om uitleg kreeg ik dit niet of ik kreeg ontwijkende verhalen.
De laatste 1,5 a 2 jaar voor faillissement mocht ik mij echt nergens meer mee bemoeien en zorgde ze er voor dat ook geen belangrijke papieren in het zicht waren. Ik tekende soms stukken als dat nodig was volgens [appellant] , maar ik had niet een overzicht van wat er besloten werd, of wat er in de stukken stond. Ik heb veel moeite met lezen (dyslectisch) en dat is [appellant] en zijn kinderen bekend.
Op deze manier is ook de overdracht van de aandelen in de failliet gegaan in 2008 voor de helft aan [appellant] , is de oprichting van[Schoonmaak BV] gegaan en heeft [appellant] in april 2016 de notaris zover gekregen om mee te werken aan een overdracht van de aandelen die ik had in [Schoonmaak BV] B.V. voor 1 euro aan de vennootschap van [appellant] , [Holding] , van wie zijn kinderen [zoon appellant] en [dochter appellant] mede directeur waren (inmiddels weer uitgeschreven).
[I]n de buitenwereld presenteerden voor zover ik weet [appellant] , [zoon appellant] en [dochter appellant] […] zich altijd ais bestuurder/beleidsbepaler. Zeker de laatste 1,5 à 2 jaar voor het faillissement, dus vanaf januari 2014.
Omdat ik mij begaf onder het personeel en altijd mee werkte met het personeel wisten de meeste niet dat ik ooit de enige eigenaar was van het bedrijf. De oude klanten wisten natuurlijk nog wel dat ik de oprichter was. Als ik naar nieuwe klanten ging stelde ik mij voor als " [broer appellant] " en niet als " [broer appellant] de eigenaar". Nieuwe klanten hadden dus niet door dat ik de formele directeur was. Alle inhoudelijke contacten met de fiscus, boekhouder, advocaat ( mr. Visser ) van de failliet waren uitsluitend met [appellant] , [dochter appellant] en [zoon appellant] . Ook bij de faillissementszitting was ik niet aanwezig, want [appellant] had mij gezegd dat ik niet hoefde te gaan. Ik heb begrepen dat [appellant] en [zoon appellant] als vertegenwoordigers aanwezig zijn geweest.
Ook de contacten met de fiscus, de bank, het pensioenfonds, en het personeel werden onderhouden door [appellant] , [zoon appellant] en [dochter appellant] . Er waren wel contacten tussen mij en opdrachtgevers, maar dat ging vooral over de praktische uitvoering van het werk.
De fiscus, de bank en het pensioenfonds werden bediend door [appellant] en [zoon appellant] . Hier weet ik inhoudelijk helemaal niets over. Als ik vroeg of alles goed ging werd altijd gezegd "het gaat goed of het komt goed”.
Het financiële gedeelte over het personeel en de opdrachtgevers werd door [appellant] , [zoon appellant] en [dochter appellant] geregeld. Het gaat dan bijvoorbeeld om de aangiftes bij de belastingdienst, aannemen van personeel, ondertekenen van arbeidscontracten en zo. Ik kan zich geen specifieke momenten herinneren waarbij ik moest tekenen, maar het is wel voorgekomen dat ik iets tekende. Wat, dat weet ik niet. Volgens mij heb ik bijvoorbeeld ook nooit een jaarrekening getekend.
In 2014 kwam [appellant] met het idee om zaken gescheiden te houden, dat hij het zicht een beetje kwijt raakte omdat 'het rommelig begon te worden'. Hij wilde activiteiten scheiden of zo. Ik ben naar de notaris gegaan en heb daar getekend en daar werd [Schoonmaak BV] B.V. ( [Schoonmaak BV] ) opgericht, en ik geloof dat ik toen voor de helft eigenaar werd van [Schoonmaak BV] . Ik weet niet of er iets in die vennootschap gebeurde. In ieder geval had ik geen specifieke rol in [Schoonmaak BV] voor het faillissement. Ik wist ook niet dat die al actief was voor het faillissement.
Op 12 januari 2016 is het faillissement uitgesproken bij de rechtbank te Dordrecht. Ik hoefde niet mee naar de rechtbank van [appellant] want hij is zelf gegaan samen met [zoon appellant] .”