Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij niet aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat de opgevoerde kosten voor haar rekening zijn gekomen. Tegenover de gemotiveerde tegenspraak op deze punten heeft de benadeelde partij haar vordering immers niet nader gemotiveerd en met bewijsstukken onderbouwd.
Het betoog van de benadeelde partij komt erop neer dat zij geen bewijsstukken meer heeft omdat, als moeder van het net van het leven beroofde slachtoffer, haar hoofd destijds niet naar het voorbereiden van een schadevergoedingsvordering stond en dat zij daarom geen bewijsstukken heeft verzameld of bewaard. Het hof overweegt dat deze omstandigheid, hoe begrijpelijk op zichzelf ook, voor risico van de benadeelde partij moet blijven nu de onderhavige vordering dient te worden behandeld met de beginselen van het civiele procesrecht, en dat met name de stelplicht en de bewijslast geen wijziging ondergaan van omstandigheden waarop de benadeelde partij met dit betoog heeft gedoeld.
De vordering van de benadeelde partij zal daarom in zoverre als ongegrond worden afgewezen.
Wat betreft de immateriële schadevergoeding staan partijen tegenover elkaar in een debat over de vraag of een vordering wegens shockschade in het onderhavige geval voor toewijzing in aanmerking komt. Dit debat, waarin niet wordt betwist dat de benadeelde partij nabestaande is van het slachtoffer en in die hoedanigheid leed heeft ondergaan, spitst zich toe op een aantal geschilpunten van feitelijke aard, waarvan de beslechting afhankelijk is van bewijslevering terwijl er van de stellingen van de benadeelde partij in dit verband nog geen begin van het noodzakelijke bewijs is geleverd, zodat de behandeling van deze vordering zou vergen dat de benadeelde partij daartoe alsnog in staat wordt gesteld door middel van aanhouding van de strafzaak en deze vordering derhalve een te groot beslag op het strafproces zou leggen.
Daaraan doet niet af dat, zoals de advocaat-generaal heeft betoogd, de aard en de ernst van de in het geding zijnde normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting van de persoon kan worden aangenomen, nu van de benadeelde partij uit een brief van een psycholoog bekend is dat de aanleiding voor haar depressieve stoornis waarvoor zij onder behandeling is, is gelegen in een cumulatie van problemen naast het verlies van haar zoon.
De behandeling van de vordering van de benadeelde partij, voor zover deze betrekking heeft op immateriële schade, levert naar het oordeel van het hof dus een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.