ECLI:NL:GHDHA:2021:2589

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
9 januari 2022
Zaaknummer
2200188721
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de geldigheidsduur van een zorgmachtiging in het kader van voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 juli 2021 een beschikking gegeven met betrekking tot de verlenging van de geldigheidsduur van een zorgmachtiging in het kader van voorlopige hechtenis. De verdachte, geboren in Oekraïne en thans gedetineerd in PI Flevoland, had een verzoek ingediend tot opheffing van de voorlopige hechtenis, omdat volgens hem geen wettelijke basis meer zou zijn voor deze maatregel. De advocaat-generaal had echter op dezelfde datum een vordering ingediend tot verlenging van de gevangenhouding.

Het hof heeft in zijn beoordeling de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering in acht genomen en geconcludeerd dat er ernstige bezwaren en gronden voor voorlopige hechtenis aanwezig zijn. De Hoge Raad had eerder de zaak teruggewezen naar het hof, maar de eerdere bewezenverklaring van de feiten en het oordeel dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is, stonden vast. Dit betekende niet dat er geen wettelijke basis meer was voor de voorlopige hechtenis.

Het hof heeft verder overwogen dat met de invoering van de Wet forensische zorg de strafrechter de bevoegdheid heeft gekregen om een zorgmachtiging tot verplichte zorg te verlenen. De wetgever heeft beoogd dat de zorg in een strafrechtelijk kader beter aansluit op de geestelijke gezondheidszorg. Het hof concludeert dat de zorgmachtiging als een vrijheidsbenemende maatregel moet worden aangemerkt, wat van belang is voor de beoordeling van de voorlopige hechtenis.

Uiteindelijk heeft het hof besloten om de geldigheidsduur van het bevel tot gevangenhouding van de verdachte met negentig dagen te verlengen en het verzoek om opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis af te wijzen. De beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier en ter kennis gebracht aan de verdachte.

Uitspraak

datum beschikking: 22 juli 2021

GERECHTSHOF DEN HAAG

meervoudige raadkamer

BESCHIKKING

Gezien de vordering van de advocaat-generaal van 22 juli 2021 tot verlenging van de geldigheidsduur van het bevel tot gevangenhouding met een termijn van
negentig dagenin de zaak van:

[naam verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Oekraïne),
thans gedetineerd in PI Flevoland, HvB Lelystad.
Procesgang
Het bevel tot gevangenhouding is, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 29 juni 2021, ingevolge artikel 66 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, van kracht tot 29 juli 2021.
In raadkamer zijn gehoord de gemachtigd advocaat mr. D. Kisteman en de advocaat-generaal mr. P. Spoon.
In het dossier bevindt zich een schriftelijke verklaring van de verdachte waaruit blijkt dat hij niet in raadkamer wenst te worden gehoord.
Beoordeling van de vordering verlenging gevangenhouding
Namens de verdachte is verzocht om opheffing van de voorlopige hechtenis omdat daarvoor geen wettelijke basis meer is en sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 67a lid 3 Sv.
Het hof is van oordeel dat de ernstige bezwaren en gronden voor voorlopige hechtenis aanwezig zijn. De Hoge Raad heeft de zaak teruggewezen naar het hof uitsluitend voor wat betreft de opgelegde maatregel. De eerdere bewezenverklaring van de feiten, het oordeel dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is en het ontslag van rechtsvervolging staan vast. Dit betekent echter niet dat er geen wettelijke basis meer is voor voorlopige hechtenis.
Voor het beroep op artikel 67a lid 3 Sv geldt het volgende.
Met de invoering van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg (Wfz) heeft de wetgever aan de strafrechter de bevoegdheid toegekend om - met toepassing van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) - een zorgmachtiging tot verplichte zorg te verlenen. De wettekst noch de wetsgeschiedenis biedt duidelijkheid ten aanzien van de vraag of de strafrechter bij de toepassing van artikel 67a, derde lid Sv de zorgmachtiging als een vrijheidsbenemende maatregel dient aan te merken.
Uit de parlementaire geschiedenis van de Wfz leidt het hof echter af dat het niet anders kan dan dat de wetgever voor ogen heeft gehad dat de strafrechter bij de toepassing van artikel 67a, derde lid Sv het vooruitzicht op een te verlenen zorgmachtiging in aanmerking kan nemen. Blijkens de Memorie van Toelichting heeft de wetgever de bevoegdheid van de strafrechter tot het afgeven van de zorgmachtiging in het leven geroepen met onder meer als doel dat de zorg in strafrechtelijk kader beter af zal worden gesteld op de geestelijke gezondheidszorg, zodat voor de betrokkene de benodigde continuïteit van zorg ontstaat (
Kamerstukken II, 32398, nr. 3. De wetgever heeft tegelijkertijd aanleiding gezien om artikel 37 Sr te schrappen, de maatregel tot plaatsing in een psychiatrische instelling. Deze maatregel achtte de wetgever overbodig geworden vanwege de mogelijkheden die artikel 2.3 Wfz biedt. Als de zorgmachtiging niet als vrijheidsbenemende maatregel in bovengenoemde zin zou worden aangemerkt, zou de Wfz in het geval van voorlopige hechtenis juist nieuwe beperkingen voor de continuïteit in de zorg in het leven hebben geroepen. Dit is duidelijk niet de bedoeling van de wetgever is geweest.
Dat de zorgmachtiging ook in dit geval gezien dient te worden als onderdeel van en mogelijk sluitstuk van de strafrechtelijke procedure blijkt uit de bewoordingen van de Hoge Raad in het arrest van 29 juni 2021, waar hij in r.o. 3.5.1 overweegt dat de rechter nu in plaats van oplegging van de maatregel van artikel 37 Sr in een afzonderlijke beschikking de civiele machtiging voor verplichte zorg als hiervoor genoemd kan afgeven voor ten hoogste zes maanden, als
de strafrechter dit in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde aangewezen oordeelt in het kader van de afdoening van een voorliggende zaak.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat een door de strafrechter af te geven zorgmachtiging tot verplichte zorg – mits mede gericht op klinische opname – dient te worden aangemerkt als een vrijheidsbenemende maatregel als bedoeld in artikel 67a, derde lid Sv. Daarmee doet een situatie als bedoeld in deze bepaling zich thans niet voor.
Namens de verdachte is tevens verzocht om schorsing van de voorlopige hechtenis opdat hij kan starten met zijn klinische behandeling. Nu het hof niet is gebleken dat zo een behandeling op korte termijn kan plaatsvinden is schorsing reeds om die reden niet aan de orde.
Beslissing
Het hof:

Gelet op het bepaalde in de artikelen 66, 66 lid 2, 67, 67a, 75 en 78 Sv;

Verlengtde geldigheidsduur van het bevel tot gevangenhouding van de verdachte voor een termijn van
NEGENTIG DAGENen bepaalt dat de voorlopige hechtenis zal worden ondergaan in PI Flevoland, HvB Lelystad of enig ander huis van bewaring hier te lande.

Wijst af het verzoek om opheffing c.q. schorsing van de voorlopige hechtenis.

Deze beschikking is gegeven op 22 juli 2021 door,
mr. L.C. van Walree, voorzitter,
mr. M.A.J. van de Kar en mr. E.J. van As, leden,
in bijzijn van F. Abassi, griffier.
Deze beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier.
………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van de verdachte.
Den Haag, 22 juli 2021
de advocaat-generaal
Gezien door de directeur van PI Flevoland, HvB Lelystad op