ECLI:NL:GHDHA:2021:2569
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van terrorismefinanciering en overtreding van de Sanctiewet 1977
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarbij de verdachte op 9 juni 2020 was vrijgesproken van terrorismefinanciering en overtreding van de Sanctiewet 1977. De verdachte, geboren in 1983, werd beschuldigd van het verstrekken van financiële middelen aan terroristische organisaties, waaronder de Islamic State en Jabhat al Nusra, in de periode van 10 juni 2016 tot en met 1 juli 2016. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis van de rechtbank zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar met verbetering van gronden. Het hof oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte opzettelijk geldelijke steun heeft verleend aan de in de tenlastelegging genoemde terroristische organisaties. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte wist dat het geld dat zij verstuurde, bestemd was voor een persoon die verbonden was aan IS. De enkele getuigenverklaring dat een persoon geld heeft doorgestuurd naar 'foreign terrorist fighters' van IS, was niet voldoende om het opzet van de verdachte te bewijzen.
De beslissing van het hof benadrukt het belang van bewijs in strafzaken, vooral in gevallen die betrekking hebben op terrorisme. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat de bewijsvoering niet voldeed aan de eisen van wettigheid en overtuigendheid. De uitspraak is gedaan in een openbare zitting, waarbij de rechters en de griffier aanwezig waren, en is gepubliceerd op de website van de rechtspraak.