ECLI:NL:GHDHA:2021:256

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
18 februari 2021
Zaaknummer
200.287.793-02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over hoofdverblijfplaats van minderjarige in familiezaak met verzoek tot schorsing

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Den Haag, betreft het een geschil tussen de vader en de moeder over de hoofdverblijfplaats van hun dochter, geboren in 2013. De vader, verzoeker in hoger beroep, woont momenteel met de dochter, terwijl de moeder verzoekt om de hoofdverblijfplaats bij haar te bepalen. De rechtbank Den Haag had eerder in een beschikking van 24 november 2020 de hoofdverblijfplaats van de dochter bij de moeder bepaald, met ingang van 22 februari 2021. De vader verzoekt het hof om schorsing van deze beschikking, zodat de dochter voorlopig bij hem kan blijven wonen totdat het hof een definitieve beslissing heeft genomen in de hoofdzaak.

Het hof heeft op 17 februari 2021 de verzoeken van de vader tot schorsing afgewezen. Het hof overweegt dat de bestreden beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, wat betekent dat de moeder de beschikking mag uitvoeren ondanks het hoger beroep van de vader. Bij de belangenafweging heeft het hof het belang van de minderjarige vooropgesteld. De vader heeft betoogd dat een verhuizing naar de moeder schadelijk zou zijn voor de dochter, omdat zij dan opnieuw moet verhuizen en nieuwe vrienden moet maken. De moeder daarentegen stelt dat het verblijf bij de vader tijdelijk was en dat de dochter zo snel mogelijk terug naar haar moet.

Het hof concludeert dat het belang van de minderjarige bij stabiliteit en continuïteit zwaarder weegt dan het belang van de vader om de huidige situatie te handhaven. De moeder heeft de verhuizing voorbereid en het hof acht het in het belang van de minderjarige dat de hoofdverblijfplaats per 22 februari 2021 bij de moeder wordt vastgesteld. De overige verzoeken van de vader, waaronder een voorlopige zorgregeling, zijn eveneens afgewezen. De beschikking is uitgesproken in het openbaar, met de betrokkenheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.287.793/02
rekestnummer rechtbank : FA RK 17-6222
zaaknummer rechtbank : C/09/537836
beschikking van de meervoudige kamer van 17 februari 2020
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.G. de Jong te Den Haag
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K.J.M. Slangen te Arnhem.
Als informant is aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming West, regio Haaglanden,
gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Haaglanden,
locatie: Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak en deze beschikking in het kort

1.1
Deze zaak gaat over de dochter van partijen: [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013. Zij woont nu bij de vader. [minderjarige] staat onder toezicht van de gecertificeerde instelling. Partijen hebben gezamenlijk gezag over [minderjarige] en twisten over haar hoofdverblijfplaats. De moeder verzoekt de hoofdverblijfplaats bij haar te bepalen, en de vader verzoekt die bij hem te bepalen.
1.2
De rechtbank Den Haag heeft in een beschikking van 24 november 2020 de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] met ingang van 22 februari 2021 bij de moeder bepaald (hierna: de bestreden beschikking). De moeder wil die beschikking op 22 februari 2021 uitvoeren. De vader wil dat zij daarmee wacht totdat het hof op zijn hoger beroep tegen de bestreden beschikking heeft beslist. Hij verzoekt daarom het hof om schorsing van de werking van de bestreden beschikking te bevelen (dat betekent dat het hof beslist dat de moeder de beschikking nog niet mag uitvoeren en het hoofdverblijf van [minderjarige] voorlopig bij hem blijft).
1.3
Het hof wijst dat verzoek van de vader in deze beschikking af. Dat betekent concreet dat [minderjarige] al op 22 februari 2021 en dus gedurende het hoger beroep van de vader naar de moeder zal verhuizen. Zij zal dan met haar vader contact hebben volgens de zorgregeling, die eveneens in de bestreden beschikking is bepaald.
1.4
Het hof legt in deze beschikking uit waarom het hof het verzoek van de vader afwijst. Het hof geeft hierna eerst een beschrijving van hoe de procedure is verlopen en wat precies het geschil in hoger beroep is.

2.Het geding en de omvang van het geschil in het incident

2.1
De vader is op 30 december 2020 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Dit hoger beroep is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.287.793/01 (hierna: de hoofdzaak). Daarin verzoekt de vader het hof om, voor zover hier van belang, de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats heeft bij hem.
2.2
Deze beschikking gaat niet over de hoofdzaak, waarin het hof zal beslissen welke hoofdverblijfplaats in het belang van [minderjarige] is. Wanneer die beslissing komt, is nog niet bekend. Dit hangt onder meer af van de vraag of het hof in de hoofzaak schriftelijk advies zal vragen aan de raad en/of het hof (op het verzoek van de vader) een bijzondere curator zal benoemen.
2.3
De vader heeft in een apart verzoekschrift van dezelfde datum als dit verzoek een incidenteel verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking en tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend, inhoudende dat [minderjarige] voorlopig bij de vader woont totdat het hof over haar hoofdverblijfplaats onherroepelijk heeft beslist. Dit verzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.287.793/02 (hierna: het incident). Deze beschikking gaat alleen over het incident.
2.4
De moeder heeft op 18 januari 2021 een verweerschrift in het incident ingediend. Zij vindt dat het hof het incidentele verzoek van de vader moet afwijzen.
2.5
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de moeder:
- een e-mailbericht van 20 januari 2021, ingekomen op diezelfde datum.
van de vader:
  • een journaalbericht van 2 februari 2021 met bijlagen, ingekomen op 3 februari;
  • een journaalbericht van 3 februari 2021 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
2.6
De zitting heeft op 4 februari 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en [naam tolk] , tolk in de Franse taal;
  • de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling] ;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.7
Op de zitting heeft de vader zijn verzoek (voorwaardelijk) vermeerderd. Hij verzoekt nu – in geval van toewijzing van zijn verzoek – ook de vaststelling van een voorlopige zorgregeling tussen [minderjarige] en de moeder (als de moeder zelf geen voorlopige zorgregeling verzoekt).
2.8
Op de zitting heeft het hof verteld dat het op 17 februari 2021 een schriftelijke beslissing zal nemen. Dat is deze beschikking.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Het hof beoordeelt eerst het verzoek van de vader tot schorsing. Het hof herhaalt hier het juridisch kader, dat het hof ook op de zitting aan partijen heeft uitgelegd.
3.2
De bestreden beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat de moeder de beschikking mag uitvoeren ondanks het hoger beroep van de vader. Het hof kan op grond van de wet - als uitzondering - toch beslissen dat de beschikking nog niet mag worden uitgevoerd zolang het hoger beroep loopt (dat heet: de schorsing van de werking bevelen). In zijn uitspraak van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026) heeft de Hoge Raad de maatstaven daarvoor uiteen gezet. Die maatstaven komen in deze zaak op het volgende neer. Uitgangspunt is dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] wijzigt naar de moeder met ingang van 22 februari 2021 en dat de moeder dat mag uitvoeren. Afwijken daarvan kan als het belang bij behoud van het huidige verblijf van [minderjarige] bij de vader (zolang het hof nog niet heeft beslist op zijn hoger beroep) zwaarder weegt dan het belang bij het uitvoeren van de beschikking, dus het wijzigen van de hoofdverblijfplaats per 22 februari 2021. Bij het maken van deze belangenafweging moet het hof uitgaan van de beslissingen in de bestreden beschikking en de vaststellingen en oordelen die daaraan ten grondslag liggen. De kans van slagen van het hoger beroep van de vader blijft daarbij buiten beschouwing.
3.3
Omdat deze zaak gaat over de (hoofdverblijfplaats van de) minderjarige [minderjarige] vormt haar belang in de belangenafweging de eerste overweging. De ouders, de gecertificeerde instelling en de raad hebben over dat belang (samengevat) het volgende naar voren gebracht. [minderjarige] zal twee keer moeten verhuizen als haar hoofdverblijfplaats in hoger beroep alsnog bij de vader wordt bepaald. De vader acht dit niet in het belang van [minderjarige] . Dat is de reden waarom hij schorsing verzoekt. Het wijzigen van de hoofdverblijfplaats heeft grote gevolgen voor [minderjarige] : zij moet dan opnieuw naar een andere school en weer nieuwe vrienden en vriendinnen maken. Daarom moet in de belangafweging het risico worden meegewogen dat het hof in de hoofdzaak anders over de hoofdverblijfplaats beslist, aldus de vader. Volgens de moeder moet [minderjarige] zo snel mogelijk terug naar haar. Het verblijf bij de vader was altijd bedoeld als tijdelijk. De vader heeft vervolgens het contact tussen haar en [minderjarige] belemmerd. De moeder vreest dat dit opnieuw gaat gebeuren als het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader blijft. Daarnaast blijft de vader de moeder zwart maken zolang [minderjarige] bij de vader woont. De gecertificeerde instelling heeft onder meer verklaard dat [minderjarige] belang heeft bij duidelijkheid. De raad heeft geen eenduidig advies gegeven en het dilemma in deze zaak geschetst. Enerzijds zijn veel wisselingen in het hoofdverblijf niet in het belang van [minderjarige] . Anderzijds blijken ouders niet begeleidbaar, wat destructief is voor [minderjarige] ; ook als gewacht wordt met verhuizen, blijft dat getouwtrek aan en over [minderjarige] voortduren, aldus de raad. Het hof vermeldt hier voor de volledigheid dat de ouders verder geen persoonlijke belangen die alleen hen aangaan naar voren hebben gebracht.
3.4
Het hof moet bij de belangenafweging dus uitgaan van de vaststellingen en oordelen in de bestreden beschikking. De bezwaren die de vader in zijn verzoekschrift en op de zitting naar voren heeft gebracht tegen deze vaststellingen en oordelen zijn daarom niet relevant bij de beoordeling van dit incident. Het hof zal daar niet op ingaan. Het hof zal dat later uiteraard wel doen in de hoofdzaak.
3.5
De volgende vaststellingen en oordelen in de bestreden beschikking zijn in dit geval relevant:
  • [minderjarige] heeft vanaf haar geboorte tot december 2018 bij de moeder gewoond en de moeder was de hoofdopvoeder;
  • De machtiging uithuisplaatsing (15 mei 2019 tot 15 november 2019) is verleend omdat er onzekerheid was over het verblijfsrecht en de vaste verblijfplaats van de moeder;
  • Van verdere opbouw van het contact tussen de moeder en [minderjarige] is niet veel terecht gekomen. Het begeleid bezoek van 8 november 2020 is niet doorgegaan omdat de vader niet wilde meewerken;
  • De rechtbank acht het zeer zorgelijk dat de vader het pas opgestarte contact tussen [minderjarige] en de moeder op 8 november 2020 niet heeft doorgezet. Dit moet voor [minderjarige] bijzonder teleurstellend zijn geweest. Juist continuïteit en structuur in het contact met moeder is van groot belang;
  • Tegenover het gebrek aan ondersteuning van de vader in de totstandkoming van een reguliere omgang staat dat de moeder de vader altijd heeft toegelaten. De moeder heeft ingestemd met het verblijf van [minderjarige] bij hem toen zij geen woonruimte had en het voor [minderjarige] beter was als ze tijdelijk bij de vader zou gaan wonen;
  • De gronden waarop de machtiging uithuisplaatsing destijds is verleend zijn vervallen en terugkeer van [minderjarige] naar de moeder ligt in de rede;
  • De vader heeft vanaf het moment waarop [minderjarige] bij hem is komen wonen (december 2018) het contact met de moeder afgehouden;
  • De rechtbank realiseert zich dat [minderjarige] niet van de één op de andere dag bij de moeder kan gaan wonen. De rechtbank zal het hoofdverblijf dan ook per 22 februari 2021 bij de moeder bepalen. Die datum is de start van de voorjaarsvakantie in de regio waar de moeder woont.
3.6
Het uitvoeren van de bestreden beschikking betekent hier dus herstel van de oude situatie, waarin de moeder altijd de hoofdopvoeder van [minderjarige] was. En het uitvoeren daarvan betekent ook een einde aan een tijdelijke situatie, waarin de vader [minderjarige] weliswaar bij hem thuis heeft opgevangen, maar daarbij het contact tussen [minderjarige] en de moeder ernstig heeft belemmerd. Volgens het hof weegt in die situatie het belang dat [minderjarige] heeft bij het voorkomen van opeenvolgende wisselingen in haar hoofdverblijfplaats niet zwaarder dan haar belang bij het uitvoeren van de bestreden beschikking en dus snel herstel van de oude situatie. Daarbij is ook nog het volgende van belang. Op de zitting is duidelijk geworden dat beide ouders met [minderjarige] de verhuizing hebben besproken. Uit de verklaringen op de zitting en de bestreden beschikking leidt het hof af dat [minderjarige] in een loyaliteitsconflict verkeert. Het hof vreest dat dit loyaliteitsconflict alleen maar groter zal worden als de verhuizing op 22 februari 2021 toch niet doorgaat.
3.7
Het herstel in de oude situatie moet dus op 22 februari 2021 gebeuren. Daar staat volgens het hof niets aan in de weg. De vader heeft nog betoogd dat de verhuizing nog niet is voorbereid, maar op de zitting is gebleken dat dit wel is gebeurd. De moeder en de gecertificeerde instelling hebben verteld dat de moeder de verhuizing heeft voorbereid (onder meer wat betreft school, huisarts en verzekeringen). De vader heeft dat niet betwist, zodat het hof van de juistheid daarvan uitgaat.
3.8
Het hof zal dus het verzoek van de vader tot (kort gezegd) schorsing afwijzen. De overige verzoeken van de vader - over het voorlopig verblijf bij hem en een voorlopige zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] - liggen in het verlengde van dat verzoek tot schorsing. Ook deze verzoeken zal het hof dus afwijzen.

4.De beslissing

Het hof wijst de verzoeken van de vader af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.H.M. van der Heiden, K.M. Braun en M.Th. Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. N. van Duijvenbode als griffier, en is op 17 februari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.