Nadere bewijsoverwegingen
(Bewijs)overwegingen ten aanzien van feit 1:
Strafbare voorbereidings- en bevorderingshandelingen voor het plegen van moord met een terroristisch oogmerk
Strafbare voorbereidings- en bevorderingshandelingen
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich – aan de hand van zijn overgelegde pleitaantekeningen – op het standpunt gesteld, dat de verdachte naar aanleiding van berichtgeving over een cartoonwedstrijd naar Nederland is gekomen om tegen die cartoonwedstrijd te demonstreren en de organisator van de wedstrijd, Wilders, te laten stoppen met het organiseren ervan. De feitelijke handelingen die de verdachte heeft verricht zijn niet strafbaar, ook niet in samenhang met elkaar, en kunnen niet leiden tot een strafbaar feit in de zin van de tenlastelegging, te weten voorbereidingshandelingen in het kader van moord. De verdachte heeft verklaard dat hij enkel naar Nederland kwam om te protesteren tegen de door Wilders georganiseerde cartoonwedstrijd en hij in zijn op Facebook geplaatste video in dat kader om hulp vroeg.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 vrijspraak bepleit.
Standpunt Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig zijn overgelegde schriftelijke requisitoir – op het standpunt gesteld, dat uit het dossier onmiskenbaar volgt dat de verdachte één doel heeft gehad met zijn reis naar Nederland, namelijk om de belediger van de Profeet, Wilders te straffen en hem dus te vermoorden. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan (strafbare) voorbereidings- en bevorderingshandelingen voor het plegen van een moord op Wilders. Feit 1 kan aldus worden bewezenverklaard.
De in artikel 96, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) beschreven voorbereidings- en bevorderingshandelingen zijn strafbaar ongeacht het resultaat ervan. Vereist is dat de dader de gedraging onderneemt met het oogmerk het betreffende terroristische misdrijf voor te bereiden of te bevorderen. Voorwaardelijk opzet op de voorbereiding of bevordering van een terroristisch misdrijf volstaat niet.
Voor een bewezenverklaring van de in artikel 96, tweede lid, Sr bedoelde voorbereiding of bevordering van de in artikel 289a Sr omschreven misdrijven, is voldoende dat het oogmerk van de verdachte op het voorbereiden of bevorderen van die misdrijven is gericht, zonder dat een concretisering van het voor te bereiden of te bevorderen misdrijf naar tijdstip, plaats en wijze van uitvoering is vereist. Vereist is daarom slechts dat met voldoende bepaaldheid blijkt op welk in artikel 289a Sr omschreven misdrijf de nader aan artikel 96, tweede lid, Sr ontleende voorbereidings- of bevorderingshandelingen waren gericht.
De verweten voorbereidings- en bevorderingshandelingen kunnen in onderlinge samenhang worden beschouwd. Ook indien op zichzelf staande handelingen geen strafbare voorbereiding opleveren, kan uit de combinatie van alle handelingen en het gedachtegoed van de verdachte tezamen het oogmerk van de verdachte op het voorbereiden van een misdrijf worden afgeleid.
Beoordeling door het hof
De tenlastelegging onder feit 1 is toegesneden op de strafbaarstelling van artikel 96, tweede lid, sr.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep stelt het hof in het kader van feit 1 de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte is op 25 augustus 2018 naar Nederland afgereisd, omdat hij had gehoord dat Tweede Kamerlid Wilders een cartoonwedstrijd wilde organiseren met als onderwerp de profeet Mohammed. Via sociale media en door gevoerde gesprekken in Nederland heeft de verdachte zich laten informeren over de cartoonwedstrijd en de exacte plek waar de wedstrijd zou worden gehouden, namelijk in het Nederlandse Parlementsgebouw te Den Haag.
Op het Centraal Station van Den Haag heeft de verdachte op 27 augustus 2018 een video van zichzelf opgenomen en om 10.16 uur via zijn Facebook-account online gezet. In de video zegt de verdachte onder andere het volgende:
‘(...) ik verzoek jullie, alle liefhebbers van de Profeet, dat jullie deze video een keer kijken (...) (...) dat ik in Nederland ben sinds drie vier dagen, in verband met het feit dat deze mensen hier met onze geliefde Profeet spot aan het drijven zijn. (...) Ik verzoek jullie om op Facebook geen vieze taal te gebruiken tegen hen of te demonstreren tegen hen; zulke dingen hebben geen nut. De uitkomsten hiervan zijn gewoon nul.
Ik verzoek jullie om dit te delen, ik heb jullie hulp heel hard nodig, broeders. (...) dat ik op zoek ben naar iemand, een persoon die alles kan opofferen voor de naam van de Profeet. (...)
Nu ben ik in Nederland; ik ben op vijf minuten afstand van de locatie, het parlementsgebouw, waar zij de tentoonstelling gaan houden. Als ik loop, ben ik in vijf minuten daar. Hier hebben zij veel veiligheidsmaatregelen genomen. (...)
Mijn vijand op dit moment, mijn doelwit is alleen die onbeschaafde. Ik wil hem bereiken. Als Allah het wil, dan zal ik hem bereiken. (...) Ik zal alleen terugkeren als ik geslaagd ben in mijn missie, waarvoor ik gekomen ben. (...)
Veel dingen, met wat mijn budget was, heb ik gekocht wat ik nodig had. (...) En op dit moment is mijn vijandschap, en wat het ook is, tegen die onbeschaafde, verder heb ik niets hier. (...) En ik verzoek diegenen die aan het demonstreren zijn, dat demonstreren geen nut heeft, als jullie aan het uitschelden zijn, dat heeft ook geen nut omdat zij dat toch niet kunnen begrijpen.
(...) En ik beloof jullie dat ik tot mijn laatste adem jullie niet zal teleurstellen. Zoals Allah het wil, zal ik die hond, die onbeschaafde naar de hel sturen. Dat is mijn poging, het is niet alleen een poging, ik zal het volbrengen als ik blijf leven. Tijdens mijn leven, zal ik deze missie niet verlaten. (...) Ik heb van alle soorten hulp nodig, ik zeg niet dit en dat, maar verschillende soorten hulp.’
In deze videoboodschap richt de verdachte zich tot zijn broeders in het geloof en vraagt hen om hulp, zegt hen dat demonstreren geen zin heeft en dat hij op zoek is naar een persoon die alles kan opofferen in de naam van de Profeet. Ook zegt de verdachte dat hij alleen zal terugkeren als zijn missie geslaagd is, dat hij heeft gekocht wat nodig is, dat hij ‘die hond, die onbeschaafde naar de hel zal sturen’ en dat hij op vijf minuten afstand van het Nederlandse Parlementsgebouw is.
De verdachte heeft verklaard dat hij met ‘die hond, die onbeschaafde’ Wilders bedoelde. Nadat de verdachte de video op Facebook heeft gezet, is hij naar het Nederlandse Parlementsgebouw gelopen en droeg hij een rugzak. Hij heeft het Binnenhof verkend en er foto’s van gemaakt. Via het Buitenhof is de verdachte weer terug naar het Centraal Station van Den Haag gelopen, waar hij – met rugzak - de trein naar Amsterdam Sloterdijk heeft genomen.
Na het online plaatsen van de video ontstaan in de uren daarna vele chatgesprekken op Whatsapp en Facebook tussen de verdachte en verschillende andere personen die kennelijk de video hebben gezien. Ook spreekt de verdachte spraakberichten in via WhatsApp. De chatberichten en spraakberichten houden onder meer het volgende in:
Chat 516 (whatsapp): 27 augustus 2018 met [betrokkene 1]
11:28:12 uur audiobericht [betrokkene 1]:
voordat u die verdoemde persoon gaat doden, moet u eerst alle data van uw mobiele telefoon blokkeren/verwijderen.
11:29:08 uur audiobericht_[betrokkene 1]:
Ten tweede, als u een ander soort steun nodig hebt. Ik heb geen middelen anders had ik u ook financieel geholpen. U kunt mij een procedure vertellen, hoe kan iets aan u geleverd worden.
11:33:36 uur verdachte:
Ik en alleen ik ... die persoon, wij zitten op een korte afstand. Met Gods wil, wanneer er ook... het gebouw, waar de tentoonstelling plaats zal vinden, ik blijf op een plek vijf a zes minuten afstand van daar. Met Gods wil, ik beloof jullie allemaal, hij zal alleen tot dat moment in leven zal blijven tot ik hem tegen ben gekomen. Wanneer ik hem tegen ben gekomen, dan zal ik alle belemmeringen van de wereld doorbreken. Alles wat tegen mijn missie zal komen, zal ik in brand steken ... zal vernietigen. Ik zal alles op de profeet (ere woorden) opofferen. (…)
Chat 517 (Facebook): 27 augustus 2018 met [betrokkene 2]
11:52:12 uur - 11:52:29 uur inkomend
Broer, u moet zich geen zorgen gaan maken. Allah zal u helpen. Met Gods wil. U moet hem onthoofden.
11:52:34 uur uitgaand
Dat zal ik doen/met Gods wil.
Chat 429: 27 augustus 2018 met [betrokkene 3] 13:14 uur:
de verdachte stuurt een audiobericht in een chat op Whatsapp, waarin hij zegt:
Op dit moment kan ik niet uitgebreid en in details met u spreken. Uw gebeden zijn met mij en ik zal de moslim bevolking niet teleurstellen. Net zolang ik adem blijf halen, zal ik niet terugkomen, net zolang tot ik in mijn missie geslaagd ben.
Chat 439: 27 augustus 2018 met [betrokkene 4]
10:53:36 uur audiobericht [betrokkene 4]:
Mijn broer, ik heb uw video volledig geluisterd. (...) U bent een gelukkige persoon. (...) Allah heeft u een kans gegeven.
11:04:03 uur audiobericht verdachte:
Met Gods wil, deze aanmoedigingen zullen mij naar mijn doel brengen: Ik zal proberen om de moslimbevolking niet teleur te stellen. Het is mogelijk...die persoon zou een goede geluk hebben, wiens handen deze klus zullen verrichten: (...) Ik ben op zoek naar iemand. Het is best mogelijk dat ik die persoon zal vinden en dat ik samen met hem mijn missie zal voltooien: Net zolang ik leef, mijn leven is nu alleen maar voor dit doel bestemd. Voor dit doel zal ik mijn hele leven beschikbaar stellen.
11:14:00 uur audiobericht verdachte:
Het doel van het uploaden van mijn video is dat ik een lieveling van Allah kan vinden die mij op allerlei manier wil helpen. Dat ik met hem samen mijn doel/missie kan voltooien. Mijn verzoek aan jullie is dat als Allah jullie genoeg geld hebt gegeven, dat heb ik van jullie werkelijk nodig. Als jullie een woonplek voor mij kunnen regelen, ik heb een probleem met het vinden van een woonplek. (...) Daarnaast heb ik bepaalde spullen meegenomen. Ik kan met die spullen niet rondlopen. Zonder die spullen zal mijn missie niet compleet zijn.
Chat 156: 27 augustus 2018 met [betrokkene 5] IMO
16:31:
U moet die schaamteloos man doden en daarna pas terugkomen. God zal u beschermen.
16:38:
Broer, ik wil ook heel graag dat ik die schaamteloos ga doden en daarna zal terugkomen.
Chat 431 (whatsapp): 28 augustus 2018 met [betrokkene 6]
10:47:47-10:50:34 uur [betrokkene 6]:
[verdachte] broer, ik heb uw video op facebook gezien. Vertelt u mij, wat voor een hulp hebt u nodig? Ik behoor tot Tehreek Labbaik. (...)
10:52:56 uur verdachte:
Ik heb financiële hulp heel hard nodig.’
10:53:39-10:56:01 uur [betrokkene 6]:
Dat zal met Gods wil lukken. Wat is uw doel? Wat
gaat u doen wanneer u daar bent? Vertel het maar of u de belediger wilt doden.
10:59:25-10:59:48 uur verdachte:
Broer, voor wat anders ben ik dan hier gekomen? Hij is geen kleine/onbelangrijke persoon hier.
Het hof stelt derhalve vast op grond van het voorgaande dat de verdachte naar Nederland is gekomen met een missie. Hij wilde Nederland pas weer verlaten als zijn missie geslaagd was, dat kon levend of dood. Uit de inhoud van de Facebookvideo en verschillende chatgesprekken is zonder meer af te leiden dat die missie inhield het vermoorden van de – in verdachtes ogen - belediger van de profeet Mohammed: Wilders.
Om zijn plan uit te kunnen voeren had de verdachte reeds enkele voorbereidingen getroffen. Hij is vanuit het buitenland naar Nederland gekomen en heeft ervoor gezorgd dat hij wist waar hij Wilders zou kunnen aantreffen: het Parlementsgebouw in Den Haag waar de verdachte, met rugzak, ook enige tijd is geweest. Hij heeft zich daartoe laten informeren in welke stad het Parlementsgebouw zich bevond. De verdachte heeft spullen aangeschaft om zijn missie te volbrengen: hij had gekocht wat hij nodig had; hij heeft nadrukkelijk gezegd dat zonder die spullen zijn missie niet compleet was. Gaandeweg komt de verdachte tot de conclusie dat hij niet langer kan rondlopen met die spullen. Voorts heeft de verdachte aan broeders in het geloof hulp gevraagd om zijn missie te laten slagen. Hij zocht iemand die alles kan opofferen voor de naam van de Profeet. De verzochte hulp bestond in elk geval uit het verstrekken van financiële middelen en het verschaffen van onderdak.
Op grond van vorenstaande, in onderlinge samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat de verdachte voorbereidings- en bevorderingshandelingen heeft verricht om zijn missie te laten slagen en dus Wilders te vermoorden Het hof leidt uit de combinatie en onderlinge samenhang van de door de verdachte verrichte handelingen, de inhoud van de videoboodschap, en de uitlatingen van de verdachte in chatgesprekken af dat de verdachte het oogmerk had op het voorbereiden en bevorderen van die moord op Wilders. Dat dergelijke handelingen onder omstandigheden ook als dagelijkse, niet criminele bezigheden kunnen worden beschouwd doet hier niet aan af.
Dat de verdachte enkel naar Nederland is gekomen om te demonstreren tegen de cartoonwedstrijd en dat zijn doel was de cartoonwedstrijd te stoppen acht het hof niet aannemelijk geworden. Het hof heeft daarbij betrokken dat de verdachte immers zelf in zijn Facebook-video van 27 augustus 2018 tot tweemaal toe zegt dat demonstreren juist geen nut heeft.
Het hof komt dan ook tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan strafbare voorbereidings- en bevorderingshandelingen voor het plegen van een moord op Wilders, zoals dat onder feit 1 is tenlastegelegd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, zelfs indien het hof de verweten gedragingen van de verdachte als strafbare voorbereidingshandelingen zou duiden, uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat de verdachte een terroristisch oogmerk had. De raadsman benadrukt dat het de verdachte ging om Wilders te stoppen in het kader van het organiseren van de cartoonwedstrijd en niet om (een deel van) de bevolking ernstige vrees aan te jagen of de Nederlandse overheid te dwingen met iets te stoppen.
Standpunt Openbaar Ministerie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal zich - overeenkomstig zijn schriftelijke requisitoir - op het standpunt gesteld dat de verdachte met het willen plegen van een aanslag op Wilders, met als reden dat Wilders met zijn cartoonwedstrijd de profeet Mohammed beledigde, een terroristisch oogmerk had, in die zin dat de verdachte het oogmerk had de fundamentele politieke economische of sociale structuren van een land ernstig te ontwrichten of te vernietigen. Anders dan de rechtbank en de officier van justitie is de advocaat-generaal van mening dat het oogmerk van de verdachte met zijn voorgenomen daad ook was gericht op (een deel van) de bevolking ernstige vrees aanjagen.
Artikel 83a Wetboek van Strafrecht bepaalt dat onder terroristisch oogmerk wordt verstaan:
het oogmerk om de bevolking of een deel der bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen, dan wel;
een overheid of internationale organisatie wederrechtelijke te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel;
de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.
Het hof heeft hiervoor reeds vastgesteld dat de verdachte het plan had opgevat Wilders te vermoorden, omdat naar mening van de verdachte Wilders de Profeet beledigde door het organiseren van een cartoonwedstrijd over de profeet Mohammed.
De te beantwoorden vraag is of bij de verdachte sprake was van een
terroristischoogmerk.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof voorts vast dat de verdachte wist dat Wilders lid is van het Parlement en dat hij een politiek leider is. Zo heeft de verdachte, na het posten van zijn video op Facebook, in chatgesprekken over Wilders gezegd dat ‘hij geen klein/onbelangrijk persoon hier is’. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat Wilders een leider is en dat mensen hem (kunnen) volgen. Voorts blijkt dat de verdachte zijn daad wilde stellen op de plek waar de cartoonwedstrijd zou worden gehouden en dat hij wist dat dat in het Nederlandse Parlementsgebouw was. De verdachte bevond zich daar in de buurt en hoopte Wilders te ontmoeten. Het hof leidt hieruit af dat de verdachte Wilders beoogde te vermoorden in of nabij het Parlementsgebouw: het kloppende hart van de Nederlandse democratie.
Wilders, als parlementariër en fractievoorzitter van de PVV, wilde de cartoonwedstrijd organiseren ter ondersteuning van zijn politieke boodschap en in het kader van een maatschappelijk debat; hetgeen bij uitstek hoort bij een parlementaire democratie zoals Nederland die kent. Vrijheid van meningsuiting speelt daarin een grote rol, zeker als het de meningsuiting van een politicus betreft.
Voor de verdachte is er maar één straf voor de belediger van de profeet is en dat is de dood(straf). De verdachte beoogde hiermee deels vergelding en deels het stoppen van een politicus die de Profeet beledigde. Het hof leidt daaruit af dat de verdachte Wilders monddood wilde maken. Met een moordaanslag op hem zou de cartoonwedstrijd niet doorgaan, zou de verdachte een Nederlandse politicus elimineren uit het politieke en maatschappelijke debat en zou die politieke boodschap niet meer worden verkondigd.
Gelet op voorgaande zou de door de verdachte voorbereide moord een aanslag zijn op de rechtsstaat en een ontwrichting betekenen van de fundamentele politieke en constitutionele structuren, als bedoeld in artikel 83a Wetboek van Strafrecht en was het oogmerk van de verdachte daarop, blijkens zijn handelen en uitlatingen, ook gericht.
Als de verdachte in zijn opzet om Wilders te doden zou zijn geslaagd dan zou dat ontegenzeggelijk ernstige vrees teweeg hebben gebracht bij (een deel van) de bevolking van Nederland.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de verdachte moet hebben beseft dat door het doden van de politicus Wilders vanwege de organisatie van een cartoonwedstrijd zoals hiervoor uiteen gezet als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg met zich bracht dat het aanjagen van een dergelijke vrees het gevolg zou zijn.
Concluderend heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan voorbereiding en bevordering van het plegen van moord met een terroristisch oogmerk.
(Bewijs)overwegingen ten aanzien van feit 2: bedreiging met een terroristisch misdrijf
De verdediging heeft aangevoerd dat bij Wilders niet de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen, omdat de verdachte op het moment dat Wilders bekend raakte met die uitlatingen in alle beperkingen vast zat.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met een terroristisch misdrijf is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging, dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat het terroristisch misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden uitgevoerd en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
In zijn aangifte verklaart Wilders dat hij op 28 augustus 2018 door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid ervan in kennis is gesteld dat er op Facebook op 27 augustus 2018 een videoboodschap was geplaatst met bedreigingen die kennelijk aan hem gericht waren. Uit de aangifte volgt verder dat Wilders door de politie op de hoogte is gesteld van deze (inmiddels vertaalde) videoboodschap.
Wilders heeft verklaard dat hij sterk de indruk heeft dat de boodschap over hem gaat en dat hij vreest dat de persoon, die deze boodschap uit, hem daadwerkelijk van het leven zal beroven dan wel hem door (een) ander(en) zal laten ombrengen.
Het hof is van oordeel dat bij Wilders onder deze omstandigheden de redelijke vrees kon ontstaan dat de verdachte, al dan niet met hulp van anderen, hem van het leven zou gaan beroven. Dit zou - zoals hiervoor uiteen is gezet - een terroristisch misdrijf opleveren. Dat de verdachte op het moment dat Wilders van de video op de hoogte raakte door de politie was aangehouden en vast zat maakt dit niet anders. Immers, de omstandigheid dat de verdachte de bedreiging op het moment in kwestie niet tot uitvoering kan brengen behoeft niet in de weg te staan aan het opwekken van bedoelde vrees.Hierbij geldt dat de verdachte gelet op zijn woordkeuze er in zijn boodschap blijk van geeft dat hij vast voornemens is uit te voeren wat hij van plan is. Hij spreekt over ‘zijn enige doelwit’ en ‘onze vijand’, en dat hij niet zal proberen hem naar de hel te sturen, maar dat zal doen. Bovendien roept de verdachte anderen op hem te helpen, zodat ook de redelijke vrees gerechtvaardigd was dat het misdrijf met hulp van die andere(n) zou worden uitgevoerd. Uit de bewijsmiddelen volgt eveneens dat het opzet van de verdachte minst genomen in voorwaardelijke zin op het opwekken van die vrees bij Wilders gericht was.
Het hof verwerpt het verweer.
Bespreking verweer ten aanzien van de feiten 2 en 3 met betrekking tot artikel 10 EVRM
Verweer inzake artikel 10 EVRM
Namens de verdachte heeft de raadsman het verweer gevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem onder feit 2 en 3 tenlastegelegde. Hij beroept zich hierbij op de vrijheid van meningsuiting zoals neergelegd in artikel 10 EVRM.
Juridisch kader
Artikel 10 EVRM luidt in de Nederlandse vertaling voor zover van belang:
1. Een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen.
2. Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, kan zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen.
Artikel 17 EVRM luidt in de Nederlandse vertaling:
Geen der bepalingen van dit Verdrag mag worden uitgelegd als zou zij voor een Staat, een groep of een persoon een recht inhouden enige activiteit aan de dag te leggen of enige daad te verrichten met als doel de rechten of vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld teniet te doen of deze verdergaand te beperken dan bij dit Verdrag is voorzien.
Artikel 17 EVRM
Uitlatingen of andere informatieverstrekkingen gericht tegen de aan het EVRM ten grondslag liggende waarden kunnen, bij wijze van uitzondering en in extreme gevallen, de bescherming van artikel 10 EVRM ontberen op grond van artikel 17 EVRM.
Het beroep stuit naar het oordeel van het hof af op artikel 17 EVRM. In de onderhavige zaak is sprake van een hiervoor bedoeld ‘uitzonderlijk en extreem geval’, nu is komen vast te staan dat de verdachte de vrijheid van meningsuiting heeft ingezet voor een doel dat overduidelijk in strijd is met de geest van het EVRM. Hij heeft, ten diepste gekrenkt in zijn religieuze gevoelens, het slachtoffer – een Nederlandse parlementariër - bedreigd met de dood en voorts opgeroepen tot het medeplegen van, behulpzaam te zijn bij dan wel gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen met het oog op het doden van het slachtoffer waarbij hij heeft gehandeld met een terroristisch oogmerk. Dit optreden kan worden gekwalificeerd als te zijn gericht op de vernietiging van in het EVRM beschermde rechten en vrijheden, namelijk het recht op leven en de vrijheid van meningsuiting ex de artikelen 2 respectievelijk 10 EVRM. Daarom ontvalt aan hem al bij voorbaat de bescherming van artikel 10 EVRM op grond van het bepaalde in artikel 17 EVRM.
Artikel 10 EVRM
Het hof overweegt daarbij nog, dat ook een materiële toets op basis van artikel 10 EVRM niet tot een ander oordeel leidt. Volledigheidshalve zal het hof de daaromtrent gemaakte afwegingen hieronder weergeven.
Het hof stelt vast dat met de strafrechtelijke veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde een inbreuk wordt gemaakt op het recht van de verdachte op vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10, eerste lid, EVRM.
Het hof heeft dan ook te onderzoeken of die inbreuk een bij de wet voorziene, een gerechtvaardigd doel dienende en daartoe in een democratische samenleving noodzakelijke – beperking van genoemde vrijheid vormt (artikel 10, tweede lid, EVRM).
De strafbaarstellingen van bedreiging met een terroristisch oogmerk (artikel 285 Sr) en opruiing tot een terroristisch misdrijf dan en (openlijke tentoonstelling ter) verspreiding (artikel 131 en 132 Sr) zijn bij wet voorzien en dienen een gerechtvaardigd doel, te weten het voorkomen van andere strafbare feiten.
Vervolgens moet worden getoetst of in een concreet geval deze wettelijke inperking van de vrijheid van meningsuiting in een democratische samenleving noodzakelijk is.
Uit de rechtspraak van het EHRM moet worden afgeleid dat ‘noodzakelijk’, inhoudt: een dringende maatschappelijke noodzaak (‘pressing social need’) waarbij aan de lidstaten een zekere vrijheid toekomt bij de waardering van die noodzaak. Bij die waardering moet een afweging worden gemaakt tussen het fundamentele belang van de vrijheid van meningsuiting (het individuele grondrecht) en het fundamentele belang van bescherming van de democratische (rechts-)staat (het algemene fundamentele maatschappelijke belang). Een aanvaardbare beperking van deze vrijheid dient in ieder geval te voldoen aan eisen van proportionaliteit.
Bij de beoordeling van deze noodzaak om in te grijpen in de vrijheid van meningsuiting zijn de bijzondere omstandigheden van het geval van belang. Bij die beoordeling kan gewicht worden toegekend aan de wisselwerking tussen de aard van de uitlating of informatie en het mogelijke effect dat die uitlating of informatie sorteert alsmede aan de context waarbinnen zo een uitlating is gedaan of informatie is verstrekt (vgl. EHRM (Grote Kamer), 15 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015: 1015JUD002751008, Perincek v. Switzerland, para 220).
Het hof stelt vast dat de verdachte een video heeft opgenomen, deze op zijn openbare account op Facebook heeft geplaatst en daarin zijn broeders in het geloof heeft verzocht die video te delen. In zijn video zegt de verdachte dat hij een missie heeft vanwege de belediging van de profeet Mohammed. Hij zegt in de video dat de belediger van Mohammed zijn enige doelwit is en dat hij - als Allah het wil - die persoon zal bereiken en naar de hel zal sturen. Als Allah het wil, gaat het hem lukken en zolang als hij leeft, zal hij zich hiervoor inzetten. De verdachte geeft ook aan de hulp van zijn broeders in het geloof heel hard nodig te hebben en zegt daarbij op zoek te zijn naar iemand die alles kan opofferen in naam van de Profeet. De verdachte wist dat hij een groot bereik had met zijn Facebook-account.
Door zo te handelen hééft de verdachte het slachtoffer bedreigd met een terroristisch misdrijf en anderen aangespoord om hem te helpen bij de voorbereiding en/of het plegen van een terroristisch misdrijf en daarbij die opruiende video ter verspreiding tentoongesteld. Zoals hiervoor overwogen heeft de bedreiging van feit 2 Wilders bereikt en heeft hij daarvan aangifte gedaan. Met betrekking tot het onder feit 3 tenlastegelegde blijkt nadrukkelijk dat de video het gewenste effect heeft gesorteerd gelet op de instemmende reacties die de verdachte op Facebook opriep met de plaatsing van zijn video. Door het handelen van de verdachte liep in beginsel de Nederlandse democratische rechtsstaat gevaar.
In de afweging van het individuele recht op vrijheid van meningsuiting en het algemene belang van de bescherming van de democratische rechtsstaat ter beoordeling van de noodzakelijkheid van voornoemde wettelijke strafbaarstelling, dient in het onderhavige geval het recht op vrijheid van meningsuiting te wijken. Artikel 10, lid 2, EVRM biedt geen bescherming aan een verdachte die een ander bedreigt met een levensdelict met terroristisch oogmerk noch aan een verdachte die opruit tot een terroristisch misdrijf dan wel afbeeldingen die daartoe opruien openbaar tentoonstelt ter verspreiding. Er is sprake van een noodzakelijkheid de vrijheid van meningsuiting van de verdachte te beperken. Nederland heeft zich verplicht op internationaal niveau om terrorisme, behorend tot de categorie van meest ernstige misdrijven, te bestrijden mede gelet op het gevaar van ontwrichting van de fundamentele politieke en constitutionele structuren.
De slotsom is dat de artikelen 285, 131 en 132 Sr moeten worden beschouwd als in het kader van het EVRM toegestane, wettelijke inperkingen van de vrijheid van meningsuiting die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat met de bewezenverklaring van de aan de verdachte tenlastegelegde feiten onder feit 2 en 3 de inbreuk op het recht van de verdachte op zijn vrijheid van meningsuiting niet in strijd is met het bepaalde in artikel 10 EVRM. Een veroordeling voor het bewezen verklaarde handelen is naar het oordeel van het hof derhalve niet in strijd met voornoemde verdragsbepaling.
Het hof verwerpt het beroep.
Het hof acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich met zijn video in het openbaar mondeling en bij afbeelding schuldig heeft gemaakt aan strafbare bedreiging en opruiing en openbare tentoonstelling ter verspreiding van een opruiende video door het op zijn openbare account op Facebook te plaatsten en het verzoeken deze te delen.