ECLI:NL:GHDHA:2021:255

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
18 februari 2021
Zaaknummer
2200546019
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding en bevordering van moord op een politicus met terroristisch oogmerk

In deze zaak staat de verdachte terecht voor het voorbereiden en bevorderen van een terroristische aanslag op Geert Wilders, fractievoorzitter van de PVV, naar aanleiding van een aangekondigde cartoonwedstrijd over de profeet Mohammed. De verdachte, afkomstig uit Pakistan, heeft op Facebook een video geplaatst waarin hij oproept tot geweld tegen Wilders en anderen aanspoort om hem te helpen bij zijn missie. De verdachte is op 28 augustus 2018 aangehouden in Den Haag, kort na het plaatsen van de video. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan strafbare voorbereidings- en bevorderingshandelingen voor het plegen van moord met een terroristisch oogmerk, bedreiging met een terroristisch misdrijf en opruiing tot een terroristisch misdrijf. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar. Het hof oordeelt dat de verdachte met zijn handelen niet alleen een aanslag op Wilders als persoon wilde plegen, maar ook op de Nederlandse rechtsstaat en de democratie. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige feiten die angst en onveiligheid in de samenleving hebben veroorzaakt.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005460-19
Parketnummer: 09-767332-18
Datum uitspraak: 19 februari 2021
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 18 november 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboortestad] (Pakistan) op [geboortedag] 1992,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Vught, Terroristen Afdeling, te Vught.
Inhoudsopgave
I Inleiding
II Onderzoek van de zaak
III Procesgang
IV Tenlastelegging
V Vordering van de advocaat-generaal
VI Het vonnis waarvan beroep
VII Nadere (bewijs)overwegingen
-(Bewijs)overwegingen ten aanzien van feit 1: Strafbare voorbereidings- en bevorderingshandelingen voor het plegen van moord met een terroristische oogmerk
-(Bewijs)overwegingen ten aanzien van feit 2: Bedreiging met een terroristisch oogmerk
- Bespreking verweer ten aanzien van de feiten 2 en 3 met betrekking tot artikel 10 EVRM
VIII Bewezenverklaring
IX Bewijsvoering
X Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
XI Strafbaarheid van de verdachte
XII Strafmotivering
XIII Beslag
XIV Verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis
XV Toepasselijke wetsvoorschriften
XVI Beslissing
Inleiding
De verdachte in deze zaak staat terecht voor een drietal feiten:
1. Het voorbereiden en/of bevorderen van het plegen van een terroristische aanslag op Wilders (artikel 96, tweede lid Sr en artikel 289a Sr);
2. Bedreiging van Wilders met een terroristisch misdrijf (artikel 285, derde lid, Sr);
3. Opruiing en/of verspreiding van opruiende geschriften of afbeeldingen (artikelen 131 en 132 Sr).
De aanleiding voor de tegen de verdachte gerezen verdenkingen is de volgende geweest.
Cartoonwedstrijd
Op 17 mei 2018 heeft Geert Wilders (hierna: Wilders),
voorzitter van de Partij voor de Vrijheid (PVV) en namens deze politieke partij werkzaam als fractievoorzitter in de Tweede Kamer der Staten-Generaal, bekend gemaakt dat hij een cartoonwedstrijd met betrekking tot de profeet Mohammed wilde organiseren in de Tweede Kamer. Deze aangekondigde cartoonwedstrijd heeft veel aandacht getrokken, ook in het buitenland. In Pakistan heeft de aankondiging van de wedstrijd geleid tot protesten en demonstraties. Ook de Pakistaanse regering heeft haar ongenoegen uitgesproken over de cartoonwedstrijd. Gedurende de maand augustus 2018 zijn de demonstraties steeds groter geworden. Via diplomatieke kanalen is geprobeerd de cartoonwedstrijd tegen te houden. De toon van verschillende protesten werd daarbij dreigender. Zo werd door een Pakistaanse cricketspeler een prijs op het hoofd van Wilders gezet.
Melding van een video op Facebook
Op 27 augustus 2018 om 15:25 uur is op www.politie.nl een bericht in de Engelse taal geplaatst. In het bericht - verzonden vanuit het Verenigd Koninkrijk - stond dat op Facebook een video was aangetroffen van een persoon, genaamd [verdachte]. Deze man zou Nederland zijn binnengekomen met als doel Wilders te doden. Verder zou deze man andere mensen oproepen hem te helpen om zijn missie tot een succes te maken en spreekt hij over de voorbereidingen voor zijn taak zonder details te geven zodat zijn missie geheim blijft. De melder gaf te kennen dat hij deze informatie wilde delen omdat hij dit als goed burger wilde doen, zodat die informatie bij zou dragen aan het voorkomen van een mogelijke terroristische aanslag.
Aangifte Wilders
Wilders is op 28 augustus 2018 door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid in kennis gesteld van de video op Facebook. Op 28 augustus 2018 om 11:10 uur is de verdachte aangehouden op het Centraal Station in Den Haag.
Op 30 augustus 2018 heeft Wilders een verklaring doen uitgaan, waarin hij te kennen geeft dat hij de cartoonwedstrijd niet door kan laten gaan vanwege de dreigementen en het groter wordende gevaar voor hemzelf, en voor Nederland.
Op 4 september 2018 heeft Wilders aangifte van bedreiging gedaan naar aanleiding van de video op Facebook. [1]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het 1, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is in eerste aanleg een beslissing genomen omtrent het beslag, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
hij in de periode van 20 augustus 2018 tot en met 28 augustus 2018 te 's-Gravenhage en/of Amsterdam, althans in Nederland tezamen en in vereniging, althans alleen, met het oogmerk om ter voorbereiding en/of ter bevordering van de/het te plegen misdrijf(ven) omschreven in artikel 157 en/of 289(a) en/of 288a van het Wetboek van Strafrecht, te weten:
het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daar gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of moord en/of doodslag op G. Wilders (lid van de Tweede Kamer), althans de organisator van de cartoonwedstrijd, te begaan met een terroristisch oogmerk,
- een ander heeft trachten te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf aan zich of aan anderen heeft verschaft,
immers is/heeft hij, verdachte,
  • inlichtingen ingewonnen en/of verschaft over de cartoonwedstrijd en/of de organisator en/of
  • zich geïnformeerd en/of laten informeren omtrent de reis vanuit Italië en/of Frankrijk naar Nederland en/of (vervolgens)
  • een busticket gekocht voor zijn reis naar Nederland en/of hier gebruik van gemaakt en/of
  • vanuit Italië en/of Frankrijk met de bus vertrokken naar Amsterdam en/of
  • in Amsterdam verbleven en zich nader laten informeren over de (exacte) plaats van de cartoonwedstrijd en/of
  • één of meerdere keren van Amsterdam naar Den Haag en/of terug gereisd en/of
  • middels het posten van een video op internet om financiële hulp en/of onderdak voor zijn missie gevraagd om "die hond, die onbeschaafde naar de hel te sturen" en/of
  • spullen voor zijn missie aangeschaft en/of vervolgens verborgen en/of
  • inlichtingen ingewonnen en/of zich laten informeren over waar de cartoonwedstrijd werd gehouden en/of hoe de Tweede Kamer is ingedeeld en/of wie de voorzitter van de Tweede Kamer is en/of (vervolgens)
  • de route naar en/of omgeving van het Parlement heeft verkend en foto's van het binnenhof heeft gemaakt;
2.
hij op of omstreeks 27 augustus 2018 te
's-Gravenhage, althans in Nederland, G. Wilders (lid van de Tweede Kamer), althans de organisator van de cartoonwedstrijd, heeft bedreigd met een terroristisch misdrijf, immers heeft verdachte opzettelijk een video op Facebook geplaatst waarin hij een oproep doet aan zijn Moslim broers om in naam van de Profeet alles op te offeren en/of hem, verdachte, te helpen en/of door in de video te zeggen dat de belediger van Mohamed zijn enige doelwit is en met Gods wil die persoon zal bereiken en naar de hel te sturen, althans woorden van gelijke dreigen aard en/of strekking;
3.
hij op of omstreeks 27 augustus 2018 te
's-Gravenhage, althans in Nederland, in het openbaar, mondeling en middels afbeelding(en), althans in een video, heeft opgeruid tot enig strafbaar feit, terwijl datgeen waartoe wordt opgeruid een terroristische misdrijf inhoudt, middels:
het maken van een video op Facebook waarin hij, verdachte, een oproep doet aan zijn Moslim broers om in naam van de Profeet alles op te offeren en/of hem, verdachte te helpen en/of door in deze video te zeggen dat de belediger van Mohamed zijn enige doelwit is en hij met Gods wil die persoon zal bereiken en/of als hij in leven zal blijven hij, verdachte zijn doel zal (blijven) bereiken:
en/of
hij op of omstreeks 27 augustus 2018 te
's-Gravenhage, althans in Nederland, een geschrift en/of afbeelding, althans in een video waarin tot een terroristisch misdrijf dan wel enig strafbaar feit en/of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag wordt opgeruid, heeft verspreid, openlijk tentoongesteld om te verspreiden en/of openlijk tentoon te stellen, in voorraad heeft gehad, terwijl hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat in het geschrift en/of afbeelding zodanige opruiing voorkomt, immers heeft verdachte:
een video op Facebook geplaatst waarin hij een oproep doet aan zijn Moslim broers om in naam van de Profeet alles op te offeren en/of hem, verdachte te helpen en/of door in deze video te zeggen dat de belediger van Mohamed zijn enige doelwit is en hij met Gods wil die persoon zal bereiken en/of zegt dat als hij in leven zal blijven hij verdachte zijn doel zal (blijven) bereiken en/of (daarbij) heeft verzocht deze videoproep te delen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Nadere bewijsoverwegingen
(Bewijs)overwegingen ten aanzien van feit 1:
Strafbare voorbereidings- en bevorderingshandelingen voor het plegen van moord met een terroristisch oogmerk
Strafbare voorbereidings- en bevorderingshandelingen
Standpunt verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich – aan de hand van zijn overgelegde pleitaantekeningen – op het standpunt gesteld, dat de verdachte naar aanleiding van berichtgeving over een cartoonwedstrijd naar Nederland is gekomen om tegen die cartoonwedstrijd te demonstreren en de organisator van de wedstrijd, Wilders, te laten stoppen met het organiseren ervan. De feitelijke handelingen die de verdachte heeft verricht zijn niet strafbaar, ook niet in samenhang met elkaar, en kunnen niet leiden tot een strafbaar feit in de zin van de tenlastelegging, te weten voorbereidingshandelingen in het kader van moord. De verdachte heeft verklaard dat hij enkel naar Nederland kwam om te protesteren tegen de door Wilders georganiseerde cartoonwedstrijd en hij in zijn op Facebook geplaatste video in dat kader om hulp vroeg.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 vrijspraak bepleit.
Standpunt Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig zijn overgelegde schriftelijke requisitoir – op het standpunt gesteld, dat uit het dossier onmiskenbaar volgt dat de verdachte één doel heeft gehad met zijn reis naar Nederland, namelijk om de belediger van de Profeet, Wilders te straffen en hem dus te vermoorden. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan (strafbare) voorbereidings- en bevorderingshandelingen voor het plegen van een moord op Wilders. Feit 1 kan aldus worden bewezenverklaard.
Juridisch kader
De in artikel 96, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) beschreven voorbereidings- en bevorderingshandelingen zijn strafbaar ongeacht het resultaat ervan. Vereist is dat de dader de gedraging onderneemt met het oogmerk het betreffende terroristische misdrijf voor te bereiden of te bevorderen. Voorwaardelijk opzet op de voorbereiding of bevordering van een terroristisch misdrijf volstaat niet.
Voor een bewezenverklaring van de in artikel 96, tweede lid, Sr bedoelde voorbereiding of bevordering van de in artikel 289a Sr omschreven misdrijven, is voldoende dat het oogmerk van de verdachte op het voorbereiden of bevorderen van die misdrijven is gericht, zonder dat een concretisering van het voor te bereiden of te bevorderen misdrijf naar tijdstip, plaats en wijze van uitvoering is vereist. Vereist is daarom slechts dat met voldoende bepaaldheid blijkt op welk in artikel 289a Sr omschreven misdrijf de nader aan artikel 96, tweede lid, Sr ontleende voorbereidings- of bevorderingshandelingen waren gericht. [2]
De verweten voorbereidings- en bevorderingshandelingen kunnen in onderlinge samenhang worden beschouwd. Ook indien op zichzelf staande handelingen geen strafbare voorbereiding opleveren, kan uit de combinatie van alle handelingen en het gedachtegoed van de verdachte tezamen het oogmerk van de verdachte op het voorbereiden van een misdrijf worden afgeleid.
Beoordeling door het hof
De tenlastelegging onder feit 1 is toegesneden op de strafbaarstelling van artikel 96, tweede lid, sr.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep stelt het hof in het kader van feit 1 de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte is op 25 augustus 2018 naar Nederland afgereisd, omdat hij had gehoord dat Tweede Kamerlid Wilders een cartoonwedstrijd wilde organiseren met als onderwerp de profeet Mohammed. Via sociale media en door gevoerde gesprekken in Nederland heeft de verdachte zich laten informeren over de cartoonwedstrijd en de exacte plek waar de wedstrijd zou worden gehouden, namelijk in het Nederlandse Parlementsgebouw te Den Haag.
Op het Centraal Station van Den Haag heeft de verdachte op 27 augustus 2018 een video van zichzelf opgenomen en om 10.16 uur via zijn Facebook-account online gezet. In de video zegt de verdachte onder andere het volgende:
‘(...) ik verzoek jullie, alle liefhebbers van de Profeet, dat jullie deze video een keer kijken (...) (...) dat ik in Nederland ben sinds drie vier dagen, in verband met het feit dat deze mensen hier met onze geliefde Profeet spot aan het drijven zijn. (...) Ik verzoek jullie om op Facebook geen vieze taal te gebruiken tegen hen of te demonstreren tegen hen; zulke dingen hebben geen nut. De uitkomsten hiervan zijn gewoon nul.
Ik verzoek jullie om dit te delen, ik heb jullie hulp heel hard nodig, broeders. (...) dat ik op zoek ben naar iemand, een persoon die alles kan opofferen voor de naam van de Profeet. (...)
Nu ben ik in Nederland; ik ben op vijf minuten afstand van de locatie, het parlementsgebouw, waar zij de tentoonstelling gaan houden. Als ik loop, ben ik in vijf minuten daar. Hier hebben zij veel veiligheidsmaatregelen genomen. (...)
Mijn vijand op dit moment, mijn doelwit is alleen die onbeschaafde. Ik wil hem bereiken. Als Allah het wil, dan zal ik hem bereiken. (...) Ik zal alleen terugkeren als ik geslaagd ben in mijn missie, waarvoor ik gekomen ben. (...)
Veel dingen, met wat mijn budget was, heb ik gekocht wat ik nodig had. (...) En op dit moment is mijn vijandschap, en wat het ook is, tegen die onbeschaafde, verder heb ik niets hier. (...) En ik verzoek diegenen die aan het demonstreren zijn, dat demonstreren geen nut heeft, als jullie aan het uitschelden zijn, dat heeft ook geen nut omdat zij dat toch niet kunnen begrijpen.
(...) En ik beloof jullie dat ik tot mijn laatste adem jullie niet zal teleurstellen. Zoals Allah het wil, zal ik die hond, die onbeschaafde naar de hel sturen. Dat is mijn poging, het is niet alleen een poging, ik zal het volbrengen als ik blijf leven. Tijdens mijn leven, zal ik deze missie niet verlaten. (...) Ik heb van alle soorten hulp nodig, ik zeg niet dit en dat, maar verschillende soorten hulp.’
In deze videoboodschap richt de verdachte zich tot zijn broeders in het geloof en vraagt hen om hulp, zegt hen dat demonstreren geen zin heeft en dat hij op zoek is naar een persoon die alles kan opofferen in de naam van de Profeet. Ook zegt de verdachte dat hij alleen zal terugkeren als zijn missie geslaagd is, dat hij heeft gekocht wat nodig is, dat hij ‘die hond, die onbeschaafde naar de hel zal sturen’ en dat hij op vijf minuten afstand van het Nederlandse Parlementsgebouw is.
De verdachte heeft verklaard dat hij met ‘die hond, die onbeschaafde’ Wilders bedoelde. Nadat de verdachte de video op Facebook heeft gezet, is hij naar het Nederlandse Parlementsgebouw gelopen en droeg hij een rugzak. Hij heeft het Binnenhof verkend en er foto’s van gemaakt. Via het Buitenhof is de verdachte weer terug naar het Centraal Station van Den Haag gelopen, waar hij – met rugzak - de trein naar Amsterdam Sloterdijk heeft genomen.
Na het online plaatsen van de video ontstaan in de uren daarna vele chatgesprekken op Whatsapp en Facebook tussen de verdachte en verschillende andere personen die kennelijk de video hebben gezien. Ook spreekt de verdachte spraakberichten in via WhatsApp. De chatberichten en spraakberichten houden onder meer het volgende in:
Chat 516 (whatsapp): 27 augustus 2018 met [betrokkene 1]
11:28:12 uur audiobericht [betrokkene 1]:
voordat u die verdoemde persoon gaat doden, moet u eerst alle data van uw mobiele telefoon blokkeren/verwijderen.
11:29:08 uur audiobericht_[betrokkene 1]:
Ten tweede, als u een ander soort steun nodig hebt. Ik heb geen middelen anders had ik u ook financieel geholpen. U kunt mij een procedure vertellen, hoe kan iets aan u geleverd worden.
11:33:36 uur verdachte:
Ik en alleen ik ... die persoon, wij zitten op een korte afstand. Met Gods wil, wanneer er ook... het gebouw, waar de tentoonstelling plaats zal vinden, ik blijf op een plek vijf a zes minuten afstand van daar. Met Gods wil, ik beloof jullie allemaal, hij zal alleen tot dat moment in leven zal blijven tot ik hem tegen ben gekomen. Wanneer ik hem tegen ben gekomen, dan zal ik alle belemmeringen van de wereld doorbreken. Alles wat tegen mijn missie zal komen, zal ik in brand steken ... zal vernietigen. Ik zal alles op de profeet (ere woorden) opofferen. (…)
Chat 517 (Facebook): 27 augustus 2018 met [betrokkene 2]
11:52:12 uur - 11:52:29 uur inkomend
Broer, u moet zich geen zorgen gaan maken. Allah zal u helpen. Met Gods wil. U moet hem onthoofden.
11:52:34 uur uitgaand
Dat zal ik doen/met Gods wil.
Chat 429: 27 augustus 2018 met [betrokkene 3] 13:14 uur:
de verdachte stuurt een audiobericht in een chat op Whatsapp, waarin hij zegt:
Op dit moment kan ik niet uitgebreid en in details met u spreken. Uw gebeden zijn met mij en ik zal de moslim bevolking niet teleurstellen. Net zolang ik adem blijf halen, zal ik niet terugkomen, net zolang tot ik in mijn missie geslaagd ben.
Chat 439: 27 augustus 2018 met [betrokkene 4]
10:53:36 uur audiobericht [betrokkene 4]:
Mijn broer, ik heb uw video volledig geluisterd. (...) U bent een gelukkige persoon. (...) Allah heeft u een kans gegeven.
11:04:03 uur audiobericht verdachte:
Met Gods wil, deze aanmoedigingen zullen mij naar mijn doel brengen: Ik zal proberen om de moslimbevolking niet teleur te stellen. Het is mogelijk...die persoon zou een goede geluk hebben, wiens handen deze klus zullen verrichten: (...) Ik ben op zoek naar iemand. Het is best mogelijk dat ik die persoon zal vinden en dat ik samen met hem mijn missie zal voltooien: Net zolang ik leef, mijn leven is nu alleen maar voor dit doel bestemd. Voor dit doel zal ik mijn hele leven beschikbaar stellen.
11:14:00 uur audiobericht verdachte:
Het doel van het uploaden van mijn video is dat ik een lieveling van Allah kan vinden die mij op allerlei manier wil helpen. Dat ik met hem samen mijn doel/missie kan voltooien. Mijn verzoek aan jullie is dat als Allah jullie genoeg geld hebt gegeven, dat heb ik van jullie werkelijk nodig. Als jullie een woonplek voor mij kunnen regelen, ik heb een probleem met het vinden van een woonplek. (...) Daarnaast heb ik bepaalde spullen meegenomen. Ik kan met die spullen niet rondlopen. Zonder die spullen zal mijn missie niet compleet zijn.
Chat 156: 27 augustus 2018 met [betrokkene 5] IMO
16:31:
U moet die schaamteloos man doden en daarna pas terugkomen. God zal u beschermen.
16:38:
Broer, ik wil ook heel graag dat ik die schaamteloos ga doden en daarna zal terugkomen.
Chat 431 (whatsapp): 28 augustus 2018 met [betrokkene 6]
10:47:47-10:50:34 uur [betrokkene 6]:
[verdachte] broer, ik heb uw video op facebook gezien. Vertelt u mij, wat voor een hulp hebt u nodig? Ik behoor tot Tehreek Labbaik. (...)
10:52:56 uur verdachte:
Ik heb financiële hulp heel hard nodig.’
10:53:39-10:56:01 uur [betrokkene 6]:
Dat zal met Gods wil lukken. Wat is uw doel? Wat
gaat u doen wanneer u daar bent? Vertel het maar of u de belediger wilt doden.
10:59:25-10:59:48 uur verdachte:
Broer, voor wat anders ben ik dan hier gekomen? Hij is geen kleine/onbelangrijke persoon hier.
Het hof stelt derhalve vast op grond van het voorgaande dat de verdachte naar Nederland is gekomen met een missie. Hij wilde Nederland pas weer verlaten als zijn missie geslaagd was, dat kon levend of dood. Uit de inhoud van de Facebookvideo en verschillende chatgesprekken is zonder meer af te leiden dat die missie inhield het vermoorden van de – in verdachtes ogen - belediger van de profeet Mohammed: Wilders.
Om zijn plan uit te kunnen voeren had de verdachte reeds enkele voorbereidingen getroffen. Hij is vanuit het buitenland naar Nederland gekomen en heeft ervoor gezorgd dat hij wist waar hij Wilders zou kunnen aantreffen: het Parlementsgebouw in Den Haag waar de verdachte, met rugzak, ook enige tijd is geweest. Hij heeft zich daartoe laten informeren in welke stad het Parlementsgebouw zich bevond. De verdachte heeft spullen aangeschaft om zijn missie te volbrengen: hij had gekocht wat hij nodig had; hij heeft nadrukkelijk gezegd dat zonder die spullen zijn missie niet compleet was. Gaandeweg komt de verdachte tot de conclusie dat hij niet langer kan rondlopen met die spullen. Voorts heeft de verdachte aan broeders in het geloof hulp gevraagd om zijn missie te laten slagen. Hij zocht iemand die alles kan opofferen voor de naam van de Profeet. De verzochte hulp bestond in elk geval uit het verstrekken van financiële middelen en het verschaffen van onderdak.
Op grond van vorenstaande, in onderlinge samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat de verdachte voorbereidings- en bevorderingshandelingen heeft verricht om zijn missie te laten slagen en dus Wilders te vermoorden Het hof leidt uit de combinatie en onderlinge samenhang van de door de verdachte verrichte handelingen, de inhoud van de videoboodschap, en de uitlatingen van de verdachte in chatgesprekken af dat de verdachte het oogmerk had op het voorbereiden en bevorderen van die moord op Wilders. Dat dergelijke handelingen onder omstandigheden ook als dagelijkse, niet criminele bezigheden kunnen worden beschouwd doet hier niet aan af.
Alternatief scenario
Dat de verdachte enkel naar Nederland is gekomen om te demonstreren tegen de cartoonwedstrijd en dat zijn doel was de cartoonwedstrijd te stoppen acht het hof niet aannemelijk geworden. Het hof heeft daarbij betrokken dat de verdachte immers zelf in zijn Facebook-video van 27 augustus 2018 tot tweemaal toe zegt dat demonstreren juist geen nut heeft.
Tussenconclusie
Het hof komt dan ook tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan strafbare voorbereidings- en bevorderingshandelingen voor het plegen van een moord op Wilders, zoals dat onder feit 1 is tenlastegelegd.
Terroristisch oogmerk
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, zelfs indien het hof de verweten gedragingen van de verdachte als strafbare voorbereidingshandelingen zou duiden, uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat de verdachte een terroristisch oogmerk had. De raadsman benadrukt dat het de verdachte ging om Wilders te stoppen in het kader van het organiseren van de cartoonwedstrijd en niet om (een deel van) de bevolking ernstige vrees aan te jagen of de Nederlandse overheid te dwingen met iets te stoppen.
Standpunt Openbaar Ministerie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal zich - overeenkomstig zijn schriftelijke requisitoir - op het standpunt gesteld dat de verdachte met het willen plegen van een aanslag op Wilders, met als reden dat Wilders met zijn cartoonwedstrijd de profeet Mohammed beledigde, een terroristisch oogmerk had, in die zin dat de verdachte het oogmerk had de fundamentele politieke economische of sociale structuren van een land ernstig te ontwrichten of te vernietigen. Anders dan de rechtbank en de officier van justitie is de advocaat-generaal van mening dat het oogmerk van de verdachte met zijn voorgenomen daad ook was gericht op (een deel van) de bevolking ernstige vrees aanjagen.
Juridisch kader
Artikel 83a Wetboek van Strafrecht bepaalt dat onder terroristisch oogmerk wordt verstaan:
het oogmerk om de bevolking of een deel der bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen, dan wel;
een overheid of internationale organisatie wederrechtelijke te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel;
de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.
Beoordeling door het hof
Het hof heeft hiervoor reeds vastgesteld dat de verdachte het plan had opgevat Wilders te vermoorden, omdat naar mening van de verdachte Wilders de Profeet beledigde door het organiseren van een cartoonwedstrijd over de profeet Mohammed.
De te beantwoorden vraag is of bij de verdachte sprake was van een
terroristischoogmerk.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof voorts vast dat de verdachte wist dat Wilders lid is van het Parlement en dat hij een politiek leider is. Zo heeft de verdachte, na het posten van zijn video op Facebook, in chatgesprekken over Wilders gezegd dat ‘hij geen klein/onbelangrijk persoon hier is’. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat Wilders een leider is en dat mensen hem (kunnen) volgen. Voorts blijkt dat de verdachte zijn daad wilde stellen op de plek waar de cartoonwedstrijd zou worden gehouden en dat hij wist dat dat in het Nederlandse Parlementsgebouw was. De verdachte bevond zich daar in de buurt en hoopte Wilders te ontmoeten. Het hof leidt hieruit af dat de verdachte Wilders beoogde te vermoorden in of nabij het Parlementsgebouw: het kloppende hart van de Nederlandse democratie.
Wilders, als parlementariër en fractievoorzitter van de PVV, wilde de cartoonwedstrijd organiseren ter ondersteuning van zijn politieke boodschap en in het kader van een maatschappelijk debat; hetgeen bij uitstek hoort bij een parlementaire democratie zoals Nederland die kent. Vrijheid van meningsuiting speelt daarin een grote rol, zeker als het de meningsuiting van een politicus betreft.
Voor de verdachte is er maar één straf voor de belediger van de profeet is en dat is de dood(straf). De verdachte beoogde hiermee deels vergelding en deels het stoppen van een politicus die de Profeet beledigde. Het hof leidt daaruit af dat de verdachte Wilders monddood wilde maken. Met een moordaanslag op hem zou de cartoonwedstrijd niet doorgaan, zou de verdachte een Nederlandse politicus elimineren uit het politieke en maatschappelijke debat en zou die politieke boodschap niet meer worden verkondigd.
Gelet op voorgaande zou de door de verdachte voorbereide moord een aanslag zijn op de rechtsstaat en een ontwrichting betekenen van de fundamentele politieke en constitutionele structuren, als bedoeld in artikel 83a Wetboek van Strafrecht en was het oogmerk van de verdachte daarop, blijkens zijn handelen en uitlatingen, ook gericht.
Als de verdachte in zijn opzet om Wilders te doden zou zijn geslaagd dan zou dat ontegenzeggelijk ernstige vrees teweeg hebben gebracht bij (een deel van) de bevolking van Nederland.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de verdachte moet hebben beseft dat door het doden van de politicus Wilders vanwege de organisatie van een cartoonwedstrijd zoals hiervoor uiteen gezet als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg met zich bracht dat het aanjagen van een dergelijke vrees het gevolg zou zijn.
Conclusie
Concluderend heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan voorbereiding en bevordering van het plegen van moord met een terroristisch oogmerk.
(Bewijs)overwegingen ten aanzien van feit 2: bedreiging met een terroristisch misdrijf
Verweer
De verdediging heeft aangevoerd dat bij Wilders niet de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen, omdat de verdachte op het moment dat Wilders bekend raakte met die uitlatingen in alle beperkingen vast zat.
Juridisch kader
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met een terroristisch misdrijf is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging, dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat het terroristisch misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden uitgevoerd en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Beoordeling door het hof
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
In zijn aangifte verklaart Wilders dat hij op 28 augustus 2018 door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid ervan in kennis is gesteld dat er op Facebook op 27 augustus 2018 een videoboodschap was geplaatst met bedreigingen die kennelijk aan hem gericht waren. Uit de aangifte volgt verder dat Wilders door de politie op de hoogte is gesteld van deze (inmiddels vertaalde) videoboodschap.
Wilders heeft verklaard dat hij sterk de indruk heeft dat de boodschap over hem gaat en dat hij vreest dat de persoon, die deze boodschap uit, hem daadwerkelijk van het leven zal beroven dan wel hem door (een) ander(en) zal laten ombrengen.
Het hof is van oordeel dat bij Wilders onder deze omstandigheden de redelijke vrees kon ontstaan dat de verdachte, al dan niet met hulp van anderen, hem van het leven zou gaan beroven. Dit zou - zoals hiervoor uiteen is gezet - een terroristisch misdrijf opleveren. Dat de verdachte op het moment dat Wilders van de video op de hoogte raakte door de politie was aangehouden en vast zat maakt dit niet anders. Immers, de omstandigheid dat de verdachte de bedreiging op het moment in kwestie niet tot uitvoering kan brengen behoeft niet in de weg te staan aan het opwekken van bedoelde vrees. [3] Hierbij geldt dat de verdachte gelet op zijn woordkeuze er in zijn boodschap blijk van geeft dat hij vast voornemens is uit te voeren wat hij van plan is. Hij spreekt over ‘zijn enige doelwit’ en ‘onze vijand’, en dat hij niet zal proberen hem naar de hel te sturen, maar dat zal doen. Bovendien roept de verdachte anderen op hem te helpen, zodat ook de redelijke vrees gerechtvaardigd was dat het misdrijf met hulp van die andere(n) zou worden uitgevoerd. Uit de bewijsmiddelen volgt eveneens dat het opzet van de verdachte minst genomen in voorwaardelijke zin op het opwekken van die vrees bij Wilders gericht was.
Het hof verwerpt het verweer.
Bespreking verweer ten aanzien van de feiten 2 en 3 met betrekking tot artikel 10 EVRM
Verweer inzake artikel 10 EVRM
Namens de verdachte heeft de raadsman het verweer gevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem onder feit 2 en 3 tenlastegelegde. Hij beroept zich hierbij op de vrijheid van meningsuiting zoals neergelegd in artikel 10 EVRM.
Juridisch kader
Artikel 10 EVRM luidt in de Nederlandse vertaling voor zover van belang:
1. Een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen.
2. Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, kan zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen.
Artikel 17 EVRM luidt in de Nederlandse vertaling:
Geen der bepalingen van dit Verdrag mag worden uitgelegd als zou zij voor een Staat, een groep of een persoon een recht inhouden enige activiteit aan de dag te leggen of enige daad te verrichten met als doel de rechten of vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld teniet te doen of deze verdergaand te beperken dan bij dit Verdrag is voorzien.
Beoordeling door het hof
Artikel 17 EVRM
Uitlatingen of andere informatieverstrekkingen gericht tegen de aan het EVRM ten grondslag liggende waarden kunnen, bij wijze van uitzondering en in extreme gevallen, de bescherming van artikel 10 EVRM ontberen op grond van artikel 17 EVRM.
Het beroep stuit naar het oordeel van het hof af op artikel 17 EVRM. In de onderhavige zaak is sprake van een hiervoor bedoeld ‘uitzonderlijk en extreem geval’, nu is komen vast te staan dat de verdachte de vrijheid van meningsuiting heeft ingezet voor een doel dat overduidelijk in strijd is met de geest van het EVRM. Hij heeft, ten diepste gekrenkt in zijn religieuze gevoelens, het slachtoffer – een Nederlandse parlementariër - bedreigd met de dood en voorts opgeroepen tot het medeplegen van, behulpzaam te zijn bij dan wel gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen met het oog op het doden van het slachtoffer waarbij hij heeft gehandeld met een terroristisch oogmerk. Dit optreden kan worden gekwalificeerd als te zijn gericht op de vernietiging van in het EVRM beschermde rechten en vrijheden, namelijk het recht op leven en de vrijheid van meningsuiting ex de artikelen 2 respectievelijk 10 EVRM. Daarom ontvalt aan hem al bij voorbaat de bescherming van artikel 10 EVRM op grond van het bepaalde in artikel 17 EVRM. [4]
Artikel 10 EVRM
Het hof overweegt daarbij nog, dat ook een materiële toets op basis van artikel 10 EVRM niet tot een ander oordeel leidt. Volledigheidshalve zal het hof de daaromtrent gemaakte afwegingen hieronder weergeven.
Het hof stelt vast dat met de strafrechtelijke veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde een inbreuk wordt gemaakt op het recht van de verdachte op vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10, eerste lid, EVRM.
Het hof heeft dan ook te onderzoeken of die inbreuk een bij de wet voorziene, een gerechtvaardigd doel dienende en daartoe in een democratische samenleving noodzakelijke – beperking van genoemde vrijheid vormt (artikel 10, tweede lid, EVRM).
De strafbaarstellingen van bedreiging met een terroristisch oogmerk (artikel 285 Sr) en opruiing tot een terroristisch misdrijf dan en (openlijke tentoonstelling ter) verspreiding (artikel 131 en 132 Sr) zijn bij wet voorzien en dienen een gerechtvaardigd doel, te weten het voorkomen van andere strafbare feiten.
Vervolgens moet worden getoetst of in een concreet geval deze wettelijke inperking van de vrijheid van meningsuiting in een democratische samenleving noodzakelijk is.
Uit de rechtspraak van het EHRM moet worden afgeleid dat ‘noodzakelijk’, inhoudt: een dringende maatschappelijke noodzaak (‘pressing social need’) waarbij aan de lidstaten een zekere vrijheid toekomt bij de waardering van die noodzaak. Bij die waardering moet een afweging worden gemaakt tussen het fundamentele belang van de vrijheid van meningsuiting (het individuele grondrecht) en het fundamentele belang van bescherming van de democratische (rechts-)staat (het algemene fundamentele maatschappelijke belang). Een aanvaardbare beperking van deze vrijheid dient in ieder geval te voldoen aan eisen van proportionaliteit.
Bij de beoordeling van deze noodzaak om in te grijpen in de vrijheid van meningsuiting zijn de bijzondere omstandigheden van het geval van belang. Bij die beoordeling kan gewicht worden toegekend aan de wisselwerking tussen de aard van de uitlating of informatie en het mogelijke effect dat die uitlating of informatie sorteert alsmede aan de context waarbinnen zo een uitlating is gedaan of informatie is verstrekt (vgl. EHRM (Grote Kamer), 15 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015: 1015JUD002751008, Perincek v. Switzerland, para 220). [5]
Het hof stelt vast dat de verdachte een video heeft opgenomen, deze op zijn openbare account op Facebook heeft geplaatst en daarin zijn broeders in het geloof heeft verzocht die video te delen. In zijn video zegt de verdachte dat hij een missie heeft vanwege de belediging van de profeet Mohammed. Hij zegt in de video dat de belediger van Mohammed zijn enige doelwit is en dat hij - als Allah het wil - die persoon zal bereiken en naar de hel zal sturen. Als Allah het wil, gaat het hem lukken en zolang als hij leeft, zal hij zich hiervoor inzetten. De verdachte geeft ook aan de hulp van zijn broeders in het geloof heel hard nodig te hebben en zegt daarbij op zoek te zijn naar iemand die alles kan opofferen in naam van de Profeet. De verdachte wist dat hij een groot bereik had met zijn Facebook-account.
Door zo te handelen hééft de verdachte het slachtoffer bedreigd met een terroristisch misdrijf en anderen aangespoord om hem te helpen bij de voorbereiding en/of het plegen van een terroristisch misdrijf en daarbij die opruiende video ter verspreiding tentoongesteld. Zoals hiervoor overwogen heeft de bedreiging van feit 2 Wilders bereikt en heeft hij daarvan aangifte gedaan. Met betrekking tot het onder feit 3 tenlastegelegde blijkt nadrukkelijk dat de video het gewenste effect heeft gesorteerd gelet op de instemmende reacties die de verdachte op Facebook opriep met de plaatsing van zijn video. Door het handelen van de verdachte liep in beginsel de Nederlandse democratische rechtsstaat gevaar.
In de afweging van het individuele recht op vrijheid van meningsuiting en het algemene belang van de bescherming van de democratische rechtsstaat ter beoordeling van de noodzakelijkheid van voornoemde wettelijke strafbaarstelling, dient in het onderhavige geval het recht op vrijheid van meningsuiting te wijken. Artikel 10, lid 2, EVRM biedt geen bescherming aan een verdachte die een ander bedreigt met een levensdelict met terroristisch oogmerk noch aan een verdachte die opruit tot een terroristisch misdrijf dan wel afbeeldingen die daartoe opruien openbaar tentoonstelt ter verspreiding. Er is sprake van een noodzakelijkheid de vrijheid van meningsuiting van de verdachte te beperken. Nederland heeft zich verplicht op internationaal niveau om terrorisme, behorend tot de categorie van meest ernstige misdrijven, te bestrijden mede gelet op het gevaar van ontwrichting van de fundamentele politieke en constitutionele structuren.
De slotsom is dat de artikelen 285, 131 en 132 Sr moeten worden beschouwd als in het kader van het EVRM toegestane, wettelijke inperkingen van de vrijheid van meningsuiting die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat met de bewezenverklaring van de aan de verdachte tenlastegelegde feiten onder feit 2 en 3 de inbreuk op het recht van de verdachte op zijn vrijheid van meningsuiting niet in strijd is met het bepaalde in artikel 10 EVRM. Een veroordeling voor het bewezen verklaarde handelen is naar het oordeel van het hof derhalve niet in strijd met voornoemde verdragsbepaling.
Het hof verwerpt het beroep.
Het hof acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich met zijn video in het openbaar mondeling en bij afbeelding schuldig heeft gemaakt aan strafbare bedreiging en opruiing en openbare tentoonstelling ter verspreiding van een opruiende video door het op zijn openbare account op Facebook te plaatsten en het verzoeken deze te delen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 2
5augustus 2018 tot en met 28 augustus 2018 in Nederland met het oogmerk om ter voorbereiding en/of ter bevordering van het te plegen misdrijf omschreven in artikel 289a van het Wetboek van Strafrecht, te weten:
moord op G. Wilders (lid van de Tweede Kamer), te begaan met een terroristisch oogmerk,
- een ander heeft trachten te bewegen om het misdrijf mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en
- gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van het misdrijf aan zich heeft verschaft,
immers is/heeft hij, verdachte,
  • inlichtingen ingewonnen over de cartoonwedstrijd en de organisator en
  • met de bus
  • in Amsterdam verbleven en zich nader laten informeren over de exacte plaats van de cartoonwedstrijd en
  • van Amsterdam naar Den Haag gereisd en
  • middels het posten van een video op internet om financiële hulp en onderdak voor zijn missie gevraagd om "die hond, die onbeschaafde naar de hel te sturen" en
  • spullen voor zijn missie aangeschaft en
  • inlichtingen ingewonnen en zich laten informeren over waar de cartoonwedstrijd werd gehouden en hoe de Tweede Kamer is ingedeeld en wie de voorzitter van de Tweede Kamer is en vervolgens
  • de route naar en
2.
hij op 27 augustus 2018 te ’s-Gravenhage G. Wilders (lid van de Tweede Kamer) heeft bedreigd met een terroristisch misdrijf, immers heeft verdachte opzettelijk een video op Facebook geplaatst waarin hij een oproep doet aan zijn Moslim broers om in naam van de Profeet alles op te offeren en hem, verdachte, te helpen en door in de video te zeggen dat de belediger van Moham
med zijn enige doelwit is en met Gods wil die persoon zal bereiken en naar de hel te sturen;
3.
hij op 27 augustus 2018 te ’s-Gravenhage in het openbaar, mondeling en middels afbeelding in een video, heeft opgeruid tot enig strafbaar feit, terwijl datgeen waartoe wordt opgeruid een terroristische misdrijf inhoudt, middels:
het maken van een video op Facebook waarin hij, verdachte, een oproep doet aan zijn Moslim broers om in naam van de Profeet alles op te offeren en hem, verdachte te helpen en door in deze video te zeggen dat de belediger van Moham
med zijn enige doelwit is en hij met Gods wil die persoon zal bereiken en als hij in leven zal blijven hij, verdachte zijn doel zal (blijven) bereiken:
en
hij op 27 augustus 2018 te 's-Gravenhage een afbeelding, een video waarin tot een terroristisch misdrijf wordt opgeruid, heeft verspreid
enopenlijk tentoongesteld om te verspreiden, terwijl hij wist dat in
deafbeelding zodanige opruiing voorkomt, immers heeft verdachte:
een video op Facebook geplaatst waarin hij een oproep doet aan zijn Moslim broers om in naam van de Profeet alles op te offeren en hem, verdachte te helpen en door in deze video te zeggen dat de belediger van Moham
med zijn enige doelwit is en hij met Gods wil die persoon zal bereiken en zegt dat als hij in leven zal blijven hij verdachte zijn doel zal (blijven) bereiken en (daarbij) heeft verzocht deze videoproep te delen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen en bewijsoverweging zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring, welke bewijsmiddelen zijn opgenomen in de aan dit arrest gehechte bijlage.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
met het oogmerk om moord, te begaan met een terroristisch oogmerk, voor te bereiden en/of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om het misdrijf mede te plegen, daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en zich gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf te verschaffen;
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met een terroristisch misdrijf;
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van:
in het openbaar mondeling en bij afbeelding tot enig strafbaar feit opruien, terwijl het strafbare feit waartoe wordt opgeruid een terroristisch misdrijf inhoudt;
en
een afbeelding waarin tot enig strafbaar feit wordt opgeruid, verspreiden en openlijk tentoonstellen om verspreid te worden, terwijl hij weet dat daarin zodanige opruiing voorkomt, terwijl het strafbare feit waartoe wordt opgeruid een terroristisch misdrijf inhoudt.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de voorbereiding en bevordering van het plegen van een terroristische moordaanslag op Tweede Kamer lid en fractievoorzitter van de PVV Wilders. De verdachte is naar Nederland gereisd, nadat hij had gehoord dat Wilders een cartoonwedstrijd wilde organiseren met als onderwerp de profeet Mohammed. De verdachte heeft vervolgens een video van zichzelf opgenomen en via zijn Facebook-account online geplaatst. In de video spreekt de verdachte tot zijn broeders in het geloof en vraagt hij om hulp om zijn missie te laten slagen. De belediger van de Profeet ‘die hond, die onbeschaafde’ moest ‘naar de hel’ worden gestuurd. In de video heeft de verdachte Wilders ook bedreigd met een terroristisch misdrijf. De verdachte had onder meer reeds spullen voor zijn missie aangeschaft en de plek en de omgeving van het Parlement verkend. De verdachte wilde Wilders doden in of nabij het Parlementsgebouw alwaar de cartoonwedstrijd zou worden gehouden en op die manier Wilders en de cartoonwedstrijd stoppen.
Wilders is parlementariër en neemt als Nederlands volksvertegenwoordiger deel aan het voeren van het maatschappelijke en politieke debat. Het organiseren van een cartoonwedstrijd als voornoemd mag en kan leiden tot discussie, debat, protest en demonstratie, maar mag nooit leiden tot geweld. Het plan van de verdachte om om die reden Wilders te vermoorden is daarom niet alleen een aanslag op Wilders als persoon, maar ook een aanslag op de Nederlandse rechtstaat. Een aanslag die de verdachte wilde plegen in of nabij het Parlementsgebouw: het kloppende hart van de Nederlandse democratie. Het zou een ernstige ontwrichting van de Nederlandse maatschappij en het politieke landschap teweeg hebben gebracht. Het hof merkt dit als een strafverzwarende omstandigheid aan.
Bovengenoemde in combinatie met de bewezenverklaarde bedreiging moet zeer beangstigend voor Wilders zijn geweest en bovendien in de samenleving in het algemeen angst en onveiligheid teweeg hebben gebracht.
Tevens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan opruiing van een terroristisch misdrijf, door in zijn op Facebook openbaar geplaatste video broeders in het geloof op te roepen hem te helpen bij het plegen van de aanslag en ook op te roepen deze video te delen en daarmee de opruiende video te verspreiden. De verdachte wist dat hij op sociale media een groot bereik had. Dat aan de oproepen gehoor is gegeven blijkt wel uit de vele reacties die de verdachte heeft ontvangen naar aanleiding van zijn video. De video is door 153.000 mensen bekeken en door 14.000 personen gedeeld, 1.100 keer voorzien van commentaar en 31.000 keer
geliked. De video heeft dus een enorm bereik en effect gehad. Dit onderstreept het gevaar zettende karakter van zijn handelen.
Justitiële Documentatie
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
7 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Herhalingsgevaar
Het hof heeft acht geslagen op het triple onderzoek Pro Justitia, opgemaakt betreffende de verdachte van 5 juni 2019, waaruit onder meer het volgende blijkt.
De deskundigen concluderen dat er bij de verdachte risicofactoren aanwezig zijn voor gewelddadig extremisme.
Tegen de psycholoog heeft de verdachte gezegd dat hij een missie heeft in zijn leven en mensen als Wilders, mensen die de Profeet beledigen, moet stoppen. De verdachte heeft voorts gezegd dat in de Koran staat dat je geen mensen mag doden, maar dat er uitzonderingen zijn. De verdachte heeft hierbij uitgelegd dat mensen die de Profeet beledigen in Pakistan de doodstraf krijgen van de Staat. In Nederland liet de Staat het na om de doodstraf te geven aan Wilders, dus is het de plicht als moslim om over te gaan tot actie. Dit kon met woorden of met daden. De verdachte gaf aan dat als woorden geen zin hebben, je over mag gaan op daden. Op de vraag van de psycholoog hoe deze uitlatingen zich verhouden met het niet mogen doden, heeft de verdachte gezegd dat hij daarover goed heeft nagedacht, en dat hij veel mensen erg gelukkig zou maken als hij Wilders zou doden, waarbij hij refereerde aan de politieke sentimenten in Pakistan, zijn land van herkomst. Tevens heeft de verdachte verteld dat het werd gezien als een goede daad en hij er zijn leven voor zou willen geven.
Voorts neemt het hof in het kader van herhalingsgevaar in overweging de getapte telefoongesprekken die de verdachte in de gevangenis heeft gevoerd met zijn moeder. Uit die gesprekken blijkt dat de verdachte reeds op de hoogte was dat de cartoonwedstrijd niet door ging, maar maakte hij meerdere malen kenbaar dat Allah hem zal laten slagen in zijn doel waarvoor hij naar hier is gekomen. Ook zegt hij dat hij niet naar Pakistan zal komen, als hij zijn doel niet heeft bereikt en dat zijn missie zal slagen.
Met de rechtbank concludeert het hof dat verdachtes missie, het doden van de belediger van de Profeet, Wilders, (nog) niet is volbracht.
Gelet op het hiervoor overwogene ziet het hof een reëel gevaar dat de verdachte alsnog uitvoering wil geven aan die missie.
Conclusie
Het hof is van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur een passende en geboden reactie vormt. Het hof heeft daarbij ook acht geslagen op een uitspraak van dit gerechtshof van 15 april 2019 waar het hof een verdachte veroordeeld heeft tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren voor onder meer het voorbereiden van het plegen van een aanslag in Nederland. [6]
Gelet op al het voorgaande en alles afwegende is het hof van oordeel dat – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal – een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is.
Beslag
Verbeurdverklaring
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals deze zijn vermeld op de beslaglijst, te weten de OV-chipkaarten en de telefoon, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu deze voorwerpen aan de verdachte toebehoren en nu het voorwerpen zijn met behulp waarvan het onder 1 bewezenverklaarde is begaan.
Het hof zal daarom deze voorwerpen – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - verbeurdverklaren.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Onttrekking aan het verkeer
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals deze vermeld zijn op de beslaglijst, te weten de valse identiteitskaarten, zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu deze bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte onder 1 begane misdrijf werden aangetroffen, deze voorwerpen aan de verdachte toebehoren en deze kunnen dienen tot het begaan of voorbereiden van soortgelijke misdrijven, terwijl dit van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Het hof zal daarom deze valse identiteitskaarten – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal – onttrekken aan het verkeer.
Volledigheidshalve overweegt het hof dat blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 29 oktober 2019 (p. 26), de verdachte afstand heeft gedaan van de voorwerpen waarvan het Openbaar Ministerie onttrekking aan het verkeer vordert.
Teruggave aan de verdachte
Het hof zal ten aanzien van de overige op de beslaglijst vermeldde, nog niet teruggegeven, voorwerpen, te weten een pet, simkaarten, een ticket, bonnen, verzorgingsartikelen, een pasfoto, geld en een visitekaartje, de teruggave aan de verdachte gelasten.
Verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman verzocht het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte bij eindarrest op te heffen, primair gelet op de bepleite vrijspraak en subsidiair omdat, bij een bewezenverklaring van één of meer feiten, de op te leggen straf niet langer zou moeten zijn dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof overweegt en beslist hieromtrent als volgt.
Het hof wijst het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte af, nu, gelet op de bewezenverklaarde feiten, de ernstige bezwaren thans nog steeds aanwezig zijn, evenals de gronden, die ten grondslag liggen aan het bevel tot voorlopige hechtenis, en gelet op de duur van de op te leggen straf, waardoor een situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zich in dezen niet voordoet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 36b, 36d, 55, 57, 83a, 96, 131, 132, 285, 289 en 289a van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- OV-chipkaarten en telefoon.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- valse identiteitskaarten.
Gelast de
teruggave aan de verdachtevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- pet, simkaarten, ticket, bonnen, verzorgingsartikelen, pasfoto, geld en visitekaartje.
Het hof
wijst afhet verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mr. M.I. Veldt-Foglia,
mr. Th.W.H.E. Schmitz en mr. L.C. van Walree,
in bijzijn van de griffier mr. L.B. Schut.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 februari 2021.

Voetnoten

1.Map 1, Proces-verbaal Zaaksdossier “Zomereinde”, p. 8.
3.HR 11 november 2008, NJ 2008/598.
5.ECLI:NL:HR:2017:220, r.o. 3.5.