Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 28 december 2021
[appellant] ,
Waar deze zaak over gaat
Feiten en procesverloop in eerste aanleg
“vreemd vermogen kort”. De overige posten zijn op nul gesteld.
art. 2:248 lid 2 BW, althans art. 2:248 lid 1 BW (kennelijk onbehoorlijk bestuur dat een belangrijke oorzaak van het faillissement is), subsidiair op art. 2:9 BW (toerekenbaar tekortschieten in een behoorlijke taakvervulling waarvan de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt is te maken) en meer subsidiair op art. 6:162 BW (onrechtmatig handelen jegens de gezamenlijke crediteuren).
Cap City Cars onbehoorlijk heeft vervuld en dat deze onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement van
Cap City Cars, alsmede dat [appellant] jegens de boedel aansprakelijk is voor het bedrag van de schulden van Cap City Cars, voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan;
Procesverloop in hoger beroep
Beoordeling van het hoger beroep
grieven 1 tot en met 6betoogt [appellant] dat van zijn kant geen sprake is van onbehoorlijke taakvervulling, zoals door de rechtbank is geoordeeld. Het gaat daarbij om het niet voldoen aan zijn verplichtingen op grond van art. 2:10 BW. In ieder geval is er volgens [appellant] sprake van een onbelangrijk verzuim. Het bewijsvermoeden van art. 2:248 lid 2 BW is daarom niet van toepassing, aldus nog steeds [appellant] .
te allen tijde[cursivering rb] de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend. Dat betekent dat het gedurende (een kleine) drie maanden niet voeren van een administratie in beginsel in strijd is met artikel 2:10 lid 1 BW. De stelling dat dat in het onderhavige geval anders was omdat de onderneming stil lag moet worden verworpen, reeds omdat het standpunt van [appellant] (opgenomen in de pleitnotities van mr. Renzen) dat er in genoemde periode geen “boekhoudkundige feiten meer [zijn] voorgevallen” wordt ontkracht door de verklaring van [appellant] ter comparitie dat de op de overdrachtsbalans opgenomen crediteuren nog voor de levering van de aandelen zijn afgelost.
“ [betrokkene 1] is daar aansprakelijk voor”, en trekt daaruit de conclusie dat het te laat deponeren niet relevant is en verder dat het een onbelangrijk verzuim betreft (pleitnotities mr. Van den Berg sub 3.1). Het hof verwerpt dit betoog omdat de tijdige deponering van de jaarrekening 2012 de verantwoordelijkheid was van [appellant] . Door [appellant] is niet weersproken dat deponering op 17 oktober 2014 te laat was. Op dat moment was [appellant] nog bestuurder van de vennootschap en is dit verzuim – er is te laat gedeponeerd – hem dus aan te rekenen. Door de curator is onweersproken gesteld dat dit verzuim binnen de driejaarstermijn van art. 2:248 lid 6 BW valt, dat wil zeggen dat de onbehoorlijke taakvervulling zich binnen drie jaar voor het faillissement heeft voorgedaan.
grieven 7 tot en met 9betoogt [appellant] dat het bewijsvermoeden van art. 2:248 lid 2 BW is weerlegd. Daarover is geoordeeld in de rechtsoverwegingen 4.11 tot en met 4.13 van het bestreden vonnis.
[betrokkene 1] heeft gelegen dat Cap City Cars is gefailleerd, kan op basis van hetgeen [appellant] aanvoert niet worden vastgesteld. .
[betrokkene 1] goede intenties had. Er werd een reële prijs betaald. Verder voert [appellant] aan dat hij vele jaren op een correcte wijze zijn onderneming heeft gedreven. De gezamenlijke schuldeisers zijn door [appellant] op geen enkele wijze gedupeerd, aldus nog steeds [appellant] .
Met de grieven 10 tot en met 12betoogt [appellant] dat hij de beslagkosten, proceskosten, nakosten en rente niet verschuldigd is. Gezien het oordeel over de aansprakelijkheid van [appellant] falen deze grieven. Niet is toegelicht waarom deze kosten en rente niet verschuldigd zouden zijn. Het vorenstaande geldt ook voor grief 14, die tegen het dictum is gericht.
rief 13betoogt [appellant] dat het arrest niet uitvoerbaar bij voorraad moet worden verklaard, omdat hij zo nodig cassatieberoep wil instellen. Dit is voor het hof geen grond het arrest niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Deze grief faalt.
grief 14keert [appellant] zich tegen het dictum van het bestreden vonnis. Deze veeggrief faalt. Bij de stand van zaken in dit geding behoeft deze veeggrief geen verdere behandeling.
Beslissing
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 760,-- aan griffierecht en € 3.342,-- aan salaris advocaat (3 punten, tarief II);
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.