ECLI:NL:GHDHA:2021:2534

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
BK-21/00234
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2016

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 maart 2021, waarin de rechtbank de aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016 heeft gehandhaafd. De inspecteur van de Belastingdienst had een voorlopige aanslag opgelegd, maar na ontvangst van renseignementen heeft hij de definitieve aanslag vastgesteld op een hoger bedrag dan door belanghebbende was aangegeven. Belanghebbende had in haar aangifte een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.200 opgegeven, met een ingehouden loonheffing van € 15.656. De inspecteur stelde echter vast dat belanghebbende € 1.319 meer inkomen had genoten dan in de aangifte was vermeld, en verlaagde het bedrag aan ingehouden loonheffing met € 934. Dit leidde tot een te betalen bedrag van € 1.584 aan IB/PVV en € 117 aan belastingrente, wat samen een totaal van € 1.701 opleverde. De rechtbank oordeelde dat de aanslag naar het juiste bedrag was vastgesteld en dat er geen privacyschending had plaatsgevonden door het overleggen van de aangifte aan de rechtbank. Het hof bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de bestreden uitspraak onjuist was. De inspecteur had de renseignementen op een geoorloofde manier gebruikt en de privacy van belanghebbende was niet geschonden. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-21/00234

Uitspraak van 28 oktober 2021

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst Den Haag, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 4 maart 2021, nummer SGR 20/3737.

Procesverloop

1.1.
Belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een bedrag van € 1.584 en bij beschikking € 117 aan belastingrente.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is een griffierecht voldaan van € 48. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en de Inspecteur opgedragen belanghebbende het voldane griffierecht van € 48 te vergoeden.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake daarvan is € 134 aan griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft het Hof op 10 september 2021 een pleitnota ontvangen van belanghebbende.
1.6.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 16 september 2021. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2016 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.200. In haar aangifte heeft belanghebbende een bedrag van € 15.656 (= € 7.828 + € 7.828) aan ingehouden loonheffing vermeld. Het ene bedrag van € 7.828 betreft door [A B.V.] over belanghebbendes van [A B.V.] afkomstig fiscaal jaarloon van € 21.600 ingehouden loonheffing. Het andere bedrag van € 7.828 betreft door [B B.V.] over belanghebbendes van [B B.V.] afkomstig fiscaal jaarloon van € 21.600 ingehouden loonheffing.
2.2.
Met dagtekening 20 oktober 2017 heeft de Inspecteur een voorlopige aanslag opgelegd conform de ingediende aangifte. Dit heeft geresulteerd in een terug te ontvangen bedrag van € 2.694 (= € 2.829 (belasting) -/- € 135 (belastingrente)).
2.3.
Met dagtekening 7 februari 2019 heeft de Inspecteur belanghebbende een voornemen tot afwijking van de aangifte gezonden. Volgens door de Inspecteur ontvangen renseignementen (verzamelrenseignement) heeft belanghebbende € 1.319 meer inkomen genoten dan in de aangifte IB/PVV 2016 is vermeld. Daarnaast heeft de Inspecteur meegedeeld voornemens te zijn het bedrag aan te verrekenen loonheffing te verlagen met € 934, omdat de ingehouden loonheffing volgens het verzamelrenseignement niet € 15.656, maar € 14.722 (= € 7.828 + € 6.406 + € 488) bedraagt. Het bedrag van € 7.828 betreft volgens het verzamelrenseignement van de Inspecteur door [A B.V.] over belanghebbendes van [A B.V.] afkomstig fiscaal jaarloon van € 21.600 ingehouden loonheffing. Het tweede bedrag van € 6.406 betreft volgens het verzamelrenseignement van de Inspecteur door [B B.V.] over belanghebbendes van [B B.V.] afkomstig fiscaal jaarloon van € 21.600 ingehouden loonheffing. Het derde bedrag van € 488 betreft volgens het verzamelrenseignement van de Inspecteur door [C B.V.] over belanghebbendes van [C B.V.] afkomstig fiscaal jaarloon van € 1.319 ingehouden loonheffing.
2.4.
Met dagtekening 29 maart 2019 is de definitieve aanslag IB/PVV 2016 (de aanslag) vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.519, zijnde het door belanghebbende aangegeven loon van € 43.200 (€ 21.600 + € 21.600), verhoogd met het bedrag van € 1.319 aan meer inkomsten. Daarbij is het bedrag van € 14.722 aan ingehouden loonheffing verrekend. Het te betalen bedrag aan IB/PVV bedraagt € 1.584. De belastingrente bedraagt € 117. Tezamen is het te betalen bedrag van de aanslag € 1.701 (= € 1.584 + € 117).

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“5. In geschil is of de aanslag naar het juiste bedrag is vastgesteld.
6. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het niet kan kloppen dat over een bedrag van € 1.319 aan abusievelijk niet aangegeven inkomen een bedrag van € 1.584 aan belasting moet worden betaald.
7. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres € 1.319 méér inkomen heeft genoten dan in de aangifte is vermeld. Evenmin is in geschil dat het bedrag aan ingehouden loonheffingen € 934 lager is dan het bedrag dat in de aangifte is opgenomen en waarmee bij het opleggen van de voorlopige aanslag rekening is gehouden.
8. De rechtbank overweegt dat het op grond van de aanslag te betalen bedrag, anders dan eiseres veronderstelt, niet uitsluitend betrekking heeft op de ‘extra’ inkomsten van € 1.319, maar dat verreweg het grootste deel daarvan ziet op de correctie van de ingehouden loonheffing ten bedrage van € 934. Dit bedrag is bij het vaststellen van de voorlopige aanslag ten onrechte op de verschuldigde belasting in mindering gebracht. Ter verduidelijking wordt opgemerkt dat, indien in de aangifte het juiste bedrag aan ingehouden loonheffing zou zijn vermeld, eiseres bij de voorlopige aanslag niet € 2.694, maar slechts € 1.760 (€ 2.694 minus € 934) zou hebben terugontvangen.
De over de extra inkomsten van € 1.319 verschuldigde belasting bedraagt € 533 (40,4% van € 1.319). De wijziging van het inkomen heeft echter ook tot gevolg dat de algemene heffingskorting en arbeidskorting wijzigen. Verweerder heeft dit door middel van de berekening op pagina 5 van het verweerschrift inzichtelijk gemaakt. Uit deze berekening, waarbij de rechtbank zich aansluit, volgt dat over de extra inkomsten van € 1.319 een bedrag een bedrag van € 650 (€ 533 plus € 117) verschuldigd is.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de aanslag op het juiste bedrag is vastgesteld.
9. De rechtbank volgt eiseres niet in haar klacht dat verweerder, met het overleggen van de aangifte IB/PVV 2016 aan de rechtbank, haar privacy heeft geschonden. De aangifte behoort immers tot de gedingstukken en verweerder is ingevolge artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht gehouden deze aan de rechtbank over te leggen.
10. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. Evenmin is gebleken dat deze rente naar een onjuist bedrag of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht is berekend.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
12. Wel stelt de rechtbank vast dat verweerder eiseres niet eerder dan in het verweerschrift duidelijk heeft uitgelegd dat het grootste deel van het te betalen bedrag betrekking heeft op de correctie van het bedrag aan ingehouden loonheffing en niet op de belasting over de ‘extra’ inkomsten van € 1.319. Indien verweerder dit, zoals had gemoeten, reeds in de bezwaarfase zou hebben gedaan, zou eiseres zich wellicht niet genoodzaakt hebben gezien beroep in te stellen. In verband daarmee heeft verweerder ter zitting verklaard bereid te zijn het griffierecht aan eiseres te vergoeden.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is net als bij de Rechtbank in geschil of de aanslag naar het juiste bedrag is vastgesteld, of met het overleggen van de aangifte IB/PVV 2016 aan de Rechtbank de privacy van belanghebbende is geschonden, en voorts of gegevens van de door de Inspecteur ontvangen renseignementen mogen worden gebruikt bij de aanslagregeling.
4.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de aanslag niet naar het juiste bedrag is vastgesteld, dat met het overleggen van de aangifte IB/PVV 2016 aan de Rechtbank haar privacy is geschonden, en dat de gegevens van de door de Inspecteur ontvangen renseignementen niet mogen worden gebruikt bij de aanslagregeling.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling

5.1.
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende met hetgeen zij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat de bestreden uitspraak onjuist is.
Renseignementen
5.2.
Wat betreft de renseignementen (bijlage 12 bij het verweerschrift van de Inspecteur voor de Rechtbank) heeft belanghebbende, naar het Hof begrijpt, gesteld dat de Inspecteur de loon- en loonheffingsgegevens die de renseignementen bevatten en afkomstig zijn van het UWV, niet mag gebruiken, maar niet aannemelijk gemaakt dat de informatie van de renseignementen niet klopt. Dit leidt het Hof tot het oordeel dat het verzamelrenseignement geoorloofd als bewijs kan worden gebruikt voor de vaststelling van de verschuldigde belasting. Het verzamelrenseignement bevat gegevens van derden, in casu UWV, die gebruikt worden als informatie voor de vergelijking met, en de controle van de aangiftegegevens. Het Hof acht de op het verzamelrenseignement voorkomende naam van belanghebbende “ [belanghebbende] ” in combinatie met namen van de inhoudingsplichtigen voldoende om te oordelen dat de Inspecteur in redelijkheid ervan heeft kunnen uitgaan dat de informatie belanghebbende betreft. Belanghebbende heeft bovendien erkend dat ze voor de verstrekkers van de gerenseigneerde gegevens heeft gewerkt. Gebruik van gerenseigneerde informatie is niet strijdig met enig beginsel van internationaal recht, niet met de artikelen 6 of 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en evenmin met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. De gegevens zijn door de Inspecteur niet op een wijze verkregen die zozeer indruist tegen wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik van die gegevens in deze procedure ontoelaatbaar moet worden geacht.
Privacyschending
5.3.
De Rechtbank heeft op goede gronden en naar juistheid belanghebbende niet gevolgd in haar klacht dat de Inspecteur, met het overleggen van de aangifte IB/PVV 2016 aan de Rechtbank, haar privacy heeft geschonden. De aangifte behoort immers tot de gedingstukken en de Inspecteur is volgens artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gehouden deze als tot de tot het geding behorende documenten aan de rechter te overleggen. Artikel 67, lid 2, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) geeft hiervoor een uitzonderingsgrond op de algemene geheimhoudingsplicht in het eerste lid van dat artikel. Bovendien zijn zowel de Inspecteur als de belastingrechter (de Rechtbank en het Hof) verplicht de gegevens van belanghebbende geheim te houden. Deze gegevens worden niet openbaar gemaakt of aan anderen verstrekt.
Hoe over € 1.319 een bedrag van € 1.701 verschuldigd is
5.4.
Naar belanghebbende heeft uiteengezet is het haar “volkomen onduidelijk” hoe over een bedrag van € 1.319 aan abusievelijk niet aangegeven inkomen een extra bedrag van € 1.701 (= € 1.584 + € 117) aan IB/PVV en belastingrente verschuldigd kan zijn. Het betreft hier echter niet één, zoals belanghebbende zich met haar vraagstelling voorstelt, maar twee correcties. De Inspecteur heeft op goede gronden en naar juistheid de aangifte IB/PVV 2016 van belanghebbende op de volgende twee punten gecorrigeerd:
het gerenseigneerde bedrag van € 1.319 van werkgever [C B.V.] is als meer inkomsten uit dienstbetrekking in aanmerking genomen dan belanghebbende in haar aangifte IB/PVV 2016 had vermeld, en
het door belanghebbende aangegeven onjuiste bedrag van € 15.656 (= € 7.828 + € 7.828) aan loonheffing over haar inkomen uit haar dienstbetrekking met [A B.V.] (€ 21.600) en uit haar dienstbetrekking met [B B.V.] (eveneens € 21.600) is verlaagd naar € 14.234 (= € 7.828 + € 6.406) op basis van het gerenseigneerde bedrag van € 6.406 aan ingehouden loonheffing door [B B.V.]
Met inachtneming van het bij het bedrag van € 1.319 aan meer inkomsten behorende bedrag van € 488 aan loonheffing, heeft de Inspecteur het bedrag aan te verrekenen loonheffing met € 934 (= € 15.656 -/- € 14.722) van € 15.656 (foutief aangegeven bedrag aan loonheffing) verlaagd naar € 14.722 (= € 7.828 + € 6.406 + € 488). Het bedrag van € 14.722 betreft de som van de gerenseigneerde bedragen aan ingehouden loonheffing van € 7.828 ( [A B.V.] ), € 6.406 ( [B B.V.] ) en € 488 ( [C B.V.] ).
Belanghebbende heeft haar aangifte IB/PVV 2016 gedaan als volgt:
Aangifte 2016 door belanghebbended.d. 31 augustus 2017
Loonheffing
Loon/Inkomen
Inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking
[A B.V.]
€ 7.828
€ 21.600
[B B.V.]
€ 7.828
€ 21.600
Totaal ingehouden loonheffing
€ 15.656
Totaal loon / inkomen
€ 43.200
Schijventarief IB/PVV:
Schijf 1: 36,55% van € 19.922
€ 7.281
Schijf 2: 40,4% van € 13.793 (= € 33.715 -/- € 19.922)
€ 5.571
Schijf 3: 40,4% van € 10.804 (= € 43.200 -/- € 33.715)
€ 3.831
Schijventarief gespecificeerd:
Loonbelasting / inkomstenbelasting
€ 7.193
Premie volksverzekeringen
+ € 9.490
€ 16.683
Saldo verschuldigde IB/PVV volgens schijventarief
€ 16.683
Heffingskortingen:
AF:Algemene heffingskorting
€ 1.120
AF:Arbeidskorting
€ 2.736
AF:Totaal heffingskortingen
€ 3.856
-/- € 3.856
Saldo verschuldigde IB/PVV na aftrek heffingskortingen
€ 12.827
Ingehouden loonheffingen
€ 15.656
Voorheffingen
-/- € 15.656
Totaal verschuldigde IB/PVV na verrekening voorheffingen
-/- € 2.829
Terug te ontvangen
€ 2.829
De gecorrigeerde aangifte IB/PVV 2016, waarin rekening is gehouden met het loon van € 1.319 van werkgever [C B.V.] en het daarbij behorende bedrag van € 488 aan loonheffing en waarin voorts de ingehouden loonheffing door [B B.V.] is gecorrigeerd van € 7.828 naar € 6.406, luidt dan als volgt:
Gecorrigeerde aangifte 2016
Loonheffing
Loon/Inkomen
Inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking
[A B.V.]
€ 7.828
€ 21.600
[B B.V.]
€ 6.406
€ 21.600
[C B.V.]
€ 488
€ 1.319
Totaal ingehouden loonheffing
€ 14.722
Totaal loon / inkomen
€ 44.519
Schijventarief IB/PVV:
Schijf 1: 36,55% van € 19.922
€ 7.281
Schijf 2: 40,4% van € 13.793 (= € 33.715 -/- € 19.922)
€ 5.571
Schijf 3: 40,4% van € 10.804 (= € 44.519 -/- € 33.716)
€ 4.364
Schijventarief gespecificeerd:
Loonbelasting / inkomstenbelasting
€ 7.726
Premie volksverzekeringen
€ 9.490
€ 17.216
Saldo verschuldigde IB/PVV volgens schijventarief
€ 17.216
Heffingskortingen:
AF:Algemene heffingskorting
€ 1.056
AF:Arbeidskorting
€ 2.683
AF:Totaal heffingskortingen
€ 3.739
-/- € 3.739
Saldo verschuldigde IB/PVV na aftrek heffingskortingen
€ 13.477
Ingehouden loonheffing
€ 14.722
Voorheffingen
-/- € 14.722
Totaal verschuldigd IB/PVV na verrekening voorheffingen
-/- € 1.245
Terug te ontvangen
€ 1.245
Het verschil tussen de door de Inspecteur ter gelegenheid van de aanslagregeling gecorrigeerde aangifte en de door belanghebbende zelf gedane aangifte is dat de door de Inspecteur gecorrigeerde aangifte € 1.584 (= € 2.829 / € 1.245) minder teruggaaf toont. Daardoor is belanghebbende € 1.584 meer IB/PVV verschuldigd, tezamen met de verschuldigde belastingrente € 1.701 (= € 1.584 + € 117).
5.5.
Belanghebbende heeft geen bezwaren aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Evenmin is gebleken dat deze rente naar een onjuist bedrag of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht is berekend.
5.6.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten in hoger beroep.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door W.M.G. Visser, A. van Dongen en A. Vroon, in tegenwoordigheid van de griffier W. de Gelder. De beslissing is op 28 oktober 2021 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.