ECLI:NL:GHDHA:2021:2522

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
17 december 2021
Zaaknummer
2200345420
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweld tijdens rellen tegen coronamaatregelen in Den Haag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was betrokken bij openlijk geweld tijdens rellen op 21 juni 2020, die plaatsvonden op en rondom het Malieveld en het Centraal Station in Den Haag, als reactie op de coronamaatregelen. De verdachte werd beschuldigd van deelname aan een gewelddadige menigte die zich tegen de Mobiele Eenheid (ME) keerde. Het hof oordeelde dat de verdachte, samen met anderen, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen leden van de ME, door onder andere te schoppen, te slaan en stenen te gooien. De verdachte werd in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, en een taakstraf. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis wordt bevestigd, met uitzondering van de beslissingen op de vorderingen van benadeelde partijen. Het hof heeft de bewezenverklaring en kwalificatie van de feiten aangepast en de strafoplegging herzien. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar en een taakstraf van 180 uur. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan verschillende benadeelde partijen, waaronder leden van de ME die tijdens de rellen gewond zijn geraakt. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de maatschappelijke verontwaardiging over het geweld tegen de politie.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003454-20
Parketnummer: 09-190669-20
Datum uitspraak: 17 december 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 25 november 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland])
op [geboortedatum] 1986,
BRP-adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren. Voorts zijn in eerste aanleg beslissingen genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen, als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 juni 2020 te 's-Gravenhage op of aan de openbare weg, te weten de Rijnstraat (in het proces-verbaal genaamd PD01), in elk geval op of aan de openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen (te weten leden van de Mobiele Eenheid, althans politieagenten), welk geweld bestond uit het:
- op goed hoorbare wijze op dreigende wijze aftellen van 10 naar 0 en/of (vervolgens) in groepsverband/grote getale afstormen op een linie van de Mobiele Eenheid en/of
- vastgrijpen en/of vast blijven houden van een wapenstok van een lid van de Mobiele Eenheid en/of het rukken en/of trekken aan die wapenstok en/of
- het oprapen van die wapenstok en/of met die wapenstok met kracht slaan in de richting van het lichaam, althans het schild van een lid van de Mobiele Eenheid en/of
- ( met kracht) slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen en/of duwen tegen en/of in de richting van het hoofd en/of het lichaam van leden van de Mobiele Eenheid en/of
- ( met kracht en/of versnelde pas) trappen tegen de/het schild(en) van leden van de Mobiele Eenheid en/of
- op de grond duwen van een lid van de Mobiele Eenheid en/of het schoppen en/of trappen tegen het (gehelmde) hoofd van dat lid van de Mobiele Eenheid.
- het uit de straat trekken van een hoeveelheid stenen en/of (vervolgens) het in kleine/handzame stukken slaan/gooien van die stenen en/of
- gooien met (glazen) flesje(s) en/of blikje(s) en/of stenen en/of (ontstoken) vuurwerk en/of straatmeubilair in de richting van leden van de Mobiele Eenheid en/of
- vertonen van agressief gedrag door (met versnelde pas) de confrontatie te zoeken met politieagenten en/of op luide (agressieve) toon roepen van de woorden "Wij zijn Nederland" en/of "Politie, politie, hoeren van justitie!", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 21 juni 2020 te 's-Gravenhage op of aan de openbare weg, te weten de Bezuidenhoutseweg en/of de Koekamplaan (in het proces-verbaal genaamd PD03), in elk geval op of aan de openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen (te weten: leden van een aanhoudingseenheid van politie en/of leden van de Mobiele Eenheid) en/of goederen (te weten twee politiebussen), welk geweld bestond uit het
- aannemen van een dreigende houding en/of afrennen op één of meer leden van die aanhoudingseenheid en/of
- ontzetten, althans trachten te ontzetten van een door die aanhoudingseenheid aangehouden en/of vastgegrepen persoon en/of
- schoppen en/of trappen tegen en/of in de richting van één of meer leden van die aanhoudingseenheid en/of
- het uit de straat trekken van een hoeveelheid (bak)stenen en/of (vervolgens) het in kleine/handzame stukken slaan/gooien van die stenen en/of
- gooien van (bak)stenen en/of blikjes en/of flessen en/of straatmeubilair, althans harde voorwerpen, en/of (ontstoken) vuurwerk tegen en/of in de richting van leden van die aanhoudingseenheid en/of die Mobiele Eenheid en/of die politiebussen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd met uitzondering van de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen. De advocaat-generaal heeft in plaats daarvan gevorderd dat naast de gehandhaafde vorderingen van benadeelde partijen [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5], ook als gehandhaafd dienen te worden beschouwd de vorderingen van benadeelde partijen [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6]. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vorderingen van de voornoemde benadeelde partijen allen volledig dienen te worden toegewezen, behalve voor wat betreft [slachtoffer 6]. Ten aanzien van [slachtoffer 6] heeft de advocaat-generaal gevorderd dat deze niet-ontvankelijk zal worden verklaard, nu de vordering van de benadeelde partij op andere voertuigen betrekking lijkt te hebben dan de voertuigen die betrokken zijn bij het in onderhavige zaak tenlastegelegde.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven reeds omdat het hof komt tot een enigszins andere bewezenverklaring en kwalificatie. Ook zal het hof de bewijsvoering aanpassen en andere beslissingen nemen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen en de strafoplegging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks21 juni 2020 te 's-Gravenhage op of aan de openbare weg, te weten de Rijnstraat (in het proces-verbaal genaamd PD01),
in elk geval op of aan de openbare weg,openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen (te weten leden van de Mobiele Eenheid
, althans politieagenten), welk geweld bestond uit het:
- op goed hoorbare wijze op dreigende wijze aftellen van 10 naar 0 en
/of (vervolgens
)in groepsverband
/grote getaleafstormen op een linie van de Mobiele Eenheid en
/of
- vastgrijpen en
/ofvast blijven houden van een wapenstok van een lid van de Mobiele Eenheid en
/ofhet rukken en
/oftrekken aan die wapenstok en
/of
- het oprapen van die wapenstok en
/ofmet die wapenstok met kracht slaan in de richting van het lichaam
, althans het schildvan een lid van de Mobiele Eenheid en
/of
-
(met kracht
)slaan en
/ofstompen en
/ofschoppen en
/oftrappen en
/ofduwen tegen en
/ofin de richting van het hoofd en
/ofhet lichaam van leden van de Mobiele Eenheid en
/of
-
(met kracht
en/of versnelde pas)trappen tegen
de/het schild
(en)van leden van de Mobiele Eenheid en
/of
- op de grond duwen van een lid van de Mobiele Eenheid en
/ofhet
schoppen en/oftrappen tegen het (gehelmde) hoofd van dat lid van de Mobiele Eenheid
.en
- het uit de straat trekken van een hoeveelheid stenen
en/of (vervolgens) het in kleine/handzame stukken slaan/gooien van die stenenen
/of
- gooien met
(glazen
)flesje
(s
)en
/ofblikje
(s
)en
/ofstenen en
/of(ontstoken) vuurwerk
en/of straatmeubilairin de richting van leden van de Mobiele Eenheid en
/of
- vertonen van agressief gedrag door
(met versnelde pas
)de confrontatie te zoeken met politieagenten
en/of op luide (agressieve) toon roepen van de woorden "Wij zijn Nederland" en/of "Politie, politie, hoeren van justitie!", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
2.
hij op
of omstreeks21 juni 2020 te 's-Gravenhage op of aan de openbare weg, te weten de Bezuidenhoutseweg en
/ofde Koekamp
laan(in het proces-verbaal genaamd PD03),
in elk geval op of aan de openbare weg,openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen (te weten: leden van een aanhoudingseenheid van
depolitie en
/ofleden van de Mobiele Eenheid) en
/ofgoederen (te weten twee politiebussen), welk geweld bestond uit het
- aannemen van een dreigende houding en
/ofafrennen op één of meer leden van die aanhoudingseenheid en
/of
- ontzetten, althans trachten te ontzetten van een door die aanhoudingseenheid aangehouden en
/ofvastgegrepen persoon en
/of
- schoppen en
/oftrappen tegen en
/ofin de richting van één of meer leden van die aanhoudingseenheid en
/of
- het uit de straat trekken van een hoeveelheid (bak)stenen en
/of (vervolgens
)het in kleine/handzame stukken slaan/gooien van die stenen en
/of
- gooien van (bak)stenen en
/ofblikjes en
/offlessen en
/ofstraatmeubilair
, althans harde voorwerpen,en
/of(ontstoken) vuurwerk tegen en
/ofin de richting van leden van die aanhoudingseenheid en
/ofdie Mobiele Eenheid en
/ofdie politiebussen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en tegen goederen.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op 21 juni 2020 vond op het Malieveld te Den Haag een protestactie plaats tegen het beleid dat de overheid voerde ter bestrijding van het Covid-19-virus. Nederland was op dat moment, net als de rest van de wereld, in de greep van dat virus. De gevolgen van het Covid-19 virus waren en zijn groot en voelbaar in de hele samenleving, met name in de zorgsector maar ook in vele andere onderdelen van de samenleving. De ernst van het virus en de noodzaak ziekenhuizen te ontlasten, hebben geleid tot beleid van de overheid dat ingrijpend is en de persoonlijke levenssfeer van burgers in zeer sterke mate kan raken. Niet iedereen was en is het eens met het gevoerde beleid. Gevoelens van onvrede worden op verschillende wijzen geuit. Daarvoor is ook ruimte, binnen de daarvoor geldende regels. In Den Haag was op 21 juni 2020 een demonstratie toegestaan tot 13:30 uur. Een grote groep personen trok omstreeks 13:30 uur van het Malieveld naar het Centraal Station/Rijnstraat te Den Haag. Om te voorkomen dat de groep zich zou verplaatsen richting het centrum van Den Haag werden door de ME bruggen afgesloten en doorgangen richting het centrum van de stad versperd. Toen de groep ter hoogte van het Centraal Station in de Rijnstraat stuitte op een linie ME’ers, keerde de groep zich tegen hen. Deze plek is in het proces-verbaal van politie PD01 genoemd. Vervolgens heeft de groep zich verplaatst naar andere plekken rond de Koekamp en de Bezuidenhoutseweg, die PD03 wordt genoemd. Op deze plekken is er steeds sprake van een grote groep geweldplegers die gezamenlijk optrekt, op de Rijnstraat zelfs door af te tellen van 10 naar 0 om vervolgens gezamenlijk op de ME linie af te rennen.
Tegen ter plaatse aanwezige ME’ers en andere politieagenten, alsmede tegen politievoertuigen is op genoemde plaatsen veel geweld uitgeoefend. Zo zijn agenten geslagen, geschopt en bekogeld met onder meer stenen en vuurwerk. Ook politievoertuigen hebben het flink moeten ontgelden. Dergelijk handelen gaat de perken van wat toelaatbaar is ver te buiten en heeft in geen enkel opzicht iets te doen met het recht op demonstratie. Het is niet anders te duiden dan als relschopperij.
Betrokken politieagenten hebben het gebezigde geweld als zeer buitensporig en bedreigend ervaren. Zij zagen zich, bij het uitoefenen van hun publieke taak tot handhaving van de openbare orde, geconfronteerd met een grote opgefokte mensenmassa en zijn ernstig in het nauw gedreven. Dergelijke beangstigende ervaringen laten ook bij politiemensen hun sporen na.
De maatschappelijke verontwaardiging over deze gebeurtenissen is groot.
De verdachte heeft op meerdere plaatsen een actieve bijdrage geleverd aan het tegen de politie gerichte geweld. Tijdens de ongeregeldheden heeft de verdachte een ME’er een harde trap gegeven op het schild en is hij samen met anderen op een aanhoudingseenheid afgerend, die een aanhouding probeerde te verrichten. Door zijn handelen heeft hij bijgedragen aan de geweldsspiraal gericht tegen de ME’ers en hun voertuigen de daarmee gepaard gaande verstoring van de openbare orde.
Op grond van de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) wordt als uitgangspunt voor openlijke geweldpleging tegen personen een taakstraf voor de duur van 120 uren gehanteerd, welk uitgangspunt bij geweld tegen de politie kan worden verdubbeld. Het hof is van oordeel dat dit oriëntatiepunt in de hiervoor geschetste, bijzondere, omstandigheden geen recht doet aan de ernst van hetgeen heeft plaatsgevonden. Daarbij heeft het hof ook gekeken naar de straffen die zijn opgelegd in zaken waarin het ging om – kort gezegd – soortgelijk Covid-19 gerelateerd geweld.
De aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten is dusdanig dat een forse straf ter vergelding passend en geboden is. Het hof vindt het bovendien vanuit het oogpunt van (speciale en generale) preventie van belang dat een krachtig signaal wordt gegeven dat het op deze wijze uiten van onvrede over het door de overheid gevoerde beleid ter bestrijding van het Covid-19 virus, volstrekt ontoelaatbaar is. Gelet hierop is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is.
Het hof ziet echter in de door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden aanleiding om de op te leggen gevangenisstraf in een voorwaardelijke vorm op te leggen en daarnaast een forse taakstraf op te leggen. De verdachte heeft inzicht getoond in het verwerpelijke van zijn handelen en spijt betuigd. Hij heeft een baan, maar kan momenteel door een sportblessure aan zijn hand niet werken. Mede door een eventuele detentie in het vooruitzicht en een reorganisatie binnen het bedrijf waar hij werkt, is hij bang zijn baan te verliezen. Het hof acht het niet wenselijk dat de verdachte opnieuw gedetineerd raakt. Wel vindt het hof het van groot belang dat de verdachte ervan wordt weerhouden in de toekomst opnieuw op een vergelijkbare wijze zijn onvrede over het overheidsbeleid te uiten dan wel anderszins strafbare feiten te plegen.
Het hof houdt rekening met het feit dat de verdachte 14 dagen in voorlopige hechtenis heeft gezeten.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 november 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet recentelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf alsmede een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 1]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 1.000,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde.
Uit het Verzoek tot Schadevergoeding blijkt dat [slachtoffer 1] stelt immateriële schade te hebben geleden van € 1.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente wegens lichamelijk letsel te weten forse hoofdpijn gedurende een aantal weken sinds het openlijk geweldsincident – mogelijk (aldus zijn fysiotherapeut) als gevolg van een verschoven nekwervel - waardoor hij werd beperkt in zijn dagelijkse bezigheden (zowel werk als privé).
Uit de aangifte van [slachtoffer 1] blijkt dat hij als lid van de ME is opgetreden op PD01. De verdachte is gelet op de veroordeling voor feit 1 op grond van artikel 6:166 BW hoofdelijk aansprakelijk voor de door [slachtoffer 1] geleden schade. Genoemd artikel bepaalt immers dat indien één van de tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend.
De gestelde schade valt als een rechtstreeks gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde aan te merken welke schade naar het oordeel van het hof naar billijkheid kan worden vastgesteld op € 750,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 750,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de – hoofdelijke - verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1].
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 2]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 2] zich tijdig als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 bewezenverklaarde, tot een bedrag van € 235,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
Het hof heeft geconstateerd dat de rechtbank ten onrechte geen beslissing heeft genomen over deze vordering. Nu deze vordering tijdig was ingediend en ook wordt gehandhaafd in hoger beroep, zal het hof hierover een beslissing nemen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde.
Uit de onderbouwing van de vordering blijkt dat [slachtoffer 2] stelt immateriële schade te hebben geleden van € 235,00 te vermeerderen met de wettelijke rente wegens lichamelijk letsel te weten pijn en een bewegingsbeperking gedurende een week aan zijn duim, opgelopen tijdens het openlijk geweld.
Uit de aangifte van [slachtoffer 2] blijkt dat hij als lid van de ME is opgetreden op PD01. De verdachte is gelet op de veroordeling voor feit 1 op grond van artikel 6:166 BW hoofdelijk aansprakelijk voor de door [slachtoffer 2] geleden schade. Genoemd artikel bepaalt immers dat indien één van de tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend.
De gestelde schade valt als een rechtstreeks gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde aan te merken en de ter zake gevorderde vergoeding van € 235,00 komt het
hof billijk voor, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 235,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de – hoofdelijke - verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2].
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 3]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 3] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 750,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Uit de toelichting op de vordering blijkt dat [slachtoffer 3] stelt immateriële schade te hebben geleden van € 750,00 te vermeerderen met de wettelijke rente wegens lichamelijk letsel te weten stijfheid en een stekende pijn aan het borstbeen waar hij 3 weken last van heeft ondervonden en waardoor hij in die periode niet kon sporten of zich anderszins lichamelijk kon inspannen, ook kon hij als gevolg van de pijn minder goed slapen.
Uit de aangifte van [slachtoffer 3] blijkt dat hij als lid van de ME is opgetreden op PD03. De verdachte is gelet op de veroordeling voor feit 2 op grond van artikel 6:166 BW hoofdelijk aansprakelijk voor de door [slachtoffer 3] geleden schade. Genoemd artikel bepaalt immers dat indien één van de tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend.
De gestelde schade valt als een rechtstreeks gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde aan te merken en de ter zake gevorderde vergoeding van € 750,00 komt het
hof billijk voor, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffers 3]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 750,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de - hoofdelijke - verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3].
Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 4] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 350,00.
[Slachtoffer 4] is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De vordering is niet of niet op juiste eenduidige wijze gehandhaafd, naar het zich laat aanzien mede door onduidelijke en of te late communicatie vanuit het Openbaar Ministerie. Nu de behandeling van de door dit slachtoffer als benadeelde partij ingediende vordering in hoger beroep strandt op formele gronden zal het hof, gelet op de beschreven gang van zaken, (ambtshalve) beoordelen of de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Indien dat het geval is zal een schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
Uit het Verzoek tot Schadevergoeding blijkt dat [slachtoffer 4] stelt immateriële schade te hebben geleden van € 350,00 te vermeerderen met de wettelijke rente wegens lichamelijk letsel te weten een bult/zwelling aan de zijkant van zijn knie waar hij 2-3 weken pijn aan heeft ondervonden en waardoor hij ongeveer 3 weken niet kon sporten, ook kon hij als gevolg van de pijn de eerste week minder goed slapen.
Uit de aangifte van [slachtoffer 4] blijkt dat hij als lid van de ME is opgetreden op PD03. De verdachte is gelet op de veroordeling voor feit 2 op grond van artikel 6:166 BW hoofdelijk aansprakelijk voor de door [slachtoffer 4] geleden schade. Genoemd artikel bepaalt immers dat indien één van de tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend.
De gestelde schade valt als een rechtstreeks gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde aan te merken en de ter zake gevorderde vergoeding van € 350,00 komt het
hof billijk voor. Het hof zal aan de verdachte de – hoofdelijke - verplichting opleggen dat bedrag vermeerderd met de wettelijke rente aan de
Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4].
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 5]
Uit de toelichting op de vordering blijkt dat [slachtoffer 5] stelt immateriële schade te hebben geleden van € 235,00 te vermeerderen met de wettelijke rente. Uit de aangifte van [slachtoffer 5] blijkt dat hij als lid van de ME is opgetreden op PD01. In de onderbouwing van de schadepost staat vermeld dat [slachtoffer 5] direct na het bewezen verklaarde trots was op het optreden van de politie, maar dat deze trots plaats maakte voor onbegrip en boosheid op het moment dat de (sociale) media verslag deed over de rellen. Deze verslaggeving heeft ervoor gezorgd dat zijn motivatie voor het werken bij de politie gedurende ongeveer een week was afgenomen.
Door deze motivering kan het hof niet vaststellen of de gestelde schade rechtstreeks is ontstaan door het gebruikte openlijk geweld of dat deze daarna is ontstaan door de verslaggeving op social media.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande bepaalt het hof dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 6]
Deze benadeelde partij heeft in eerste aanleg tijdig een vordering tot schadevergoeding ingediend. Het hof heeft geconstateerd dat de rechtbank ten onrechte geen beslissing heeft genomen over deze vordering.
Het hof constateert dat de vordering niet volgens de wettelijk voorgeschreven wijze is gehandhaafd.
De vordering is in hoger beroep daarom niet aan de orde.
Dat de vordering niet in hoger beroep is gehandhaafd, lijkt mede het gevolg te kunnen zijn van onduidelijke en of te late communicatie vanuit het Openbaar Ministerie. Nu de behandeling van de door dit slachtoffer als benadeelde partij ingediende vordering in hoger beroep strandt op formele gronden zal het hof, gelet op de beschreven gang van zaken, (ambtshalve) beoordelen of de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de gestelde schade ziet op voertuigen op andere PD’s (te weten PD02 en PD04) dan die aan de orde zijn bij de in onderhavige zaak bewezenverklaarde feiten. Er wordt daarom geen aanleiding gezien om een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de – hoofdelijke - verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere in zoverre vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 21 juni 2020.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 235,00 (tweehonderdvijfendertig euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de – hoofdelijke -verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 235,00 (tweehonderdvijfendertig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 4 (vier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere in zoverre vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 21 juni 2020.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de – hoofdelijke - verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere in zoverre vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 21 juni 2020.

Schadevergoedingsmaatregel [slachtoffer 4]

Legt aan de verdachte de – hoofdelijke - verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 4], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 350,00 (driehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 7 (zeven) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan de betalingsverplichting hebben voldaan, deze in zoverre vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 21 juni 2020.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door mr. T.B. Trotman,
mr. M. Koole en mr. J.A.W. van 't Westeinde,
in bijzijn van de griffier mr. M. Rouw.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 december 2021.