ECLI:NL:GHDHA:2021:2517

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
22-002481-19PO
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij met overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 27 juni 2018. De betrokkene, geboren in 1959, was veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en kreeg een taakstraf van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van een jaar. Het Openbaar Ministerie had een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van € 28.101,96. De politierechter had dit bedrag vastgesteld, maar de betrokkene ging in hoger beroep.

Tijdens de behandeling in hoger beroep heeft het hof de vordering van het Openbaar Ministerie beoordeeld en vastgesteld dat het vonnis waarvan beroep niet in stand kon blijven. Het hof kwam tot een andere berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat werd geschat op € 14.201,03. Tevens werd vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat leidde tot een korting van 10% op de betalingsverplichting. Uiteindelijk werd de betrokkene verplicht tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 10.000,00.

Het hof heeft de beslissing genomen op basis van de bewijsvoering en de rapporten over de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij ook de investeringskosten van de betrokkene in aanmerking zijn genomen. De uitspraak benadrukt het belang van een redelijke termijn in strafzaken en de gevolgen van overschrijding daarvan voor de betalingsverplichting.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002481-19 PO
Parketnummer: 09-042096-18
Datum uitspraak: 16 november 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 27 juni 2018 in de ontnemingszaak tegen de betrokkene:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [datum] 1959,
BRP-adres: [adres[.
Procesgang
Bij arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van dit gerechtshof van 16 november 2021 is de betrokkene, voor zover hier van belang, onder meer ter zake van het in zijn strafzaak onder 1 bewezenverklaarde, gekwalificeerd als:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis, alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van een jaar.
De in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie houdt in dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 28.101,96, ter ontneming van het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De politierechter in de rechtbank Den Haag heeft bij vonnis van 27 juni 2018 het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vastgesteld op € 28.101,96 en ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 28.101,96.
Namens de betrokkene is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de betrokkene naar voren is gebracht.
Vordering van het Openbaar Ministerie
De oorspronkelijke vordering van het openbaar ministerie houdt in dat het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat, zal worden vastgesteld op € 28.101,96 en dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd – althans zo begrijpt het hof de vordering en de toelichting daarop - dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat het bedrag waarop het gezamenlijke wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 28.101,96 en dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag ter hoogte van
€ 14.050,98.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere berekening en een ander ontnemingsbedrag komt.
Bewijsvoering
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist, in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
Vaststelling van de het wederrechtelijk verkregen voordeel

Uitgangspunten

Op basis van het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex art 36e 2e lid Sr (hierna: het ontnemingsrapport) en het rapport Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie van april 2005 en de update van dat rapport van het Functioneel Parket Afpakken van 1 juni 2016 (hierna: BOOM-rapport) gaat het hof uit van de volgende uitgangspunten.
Opbrengsten
Op 24 februari 2017 is in de toenmalige woning van de betrokkene, gelegen aan de [adres] in [plaats], een hennepkwekerij aangetroffen. Volgens het ontnemingsrapport en de verklaring van de betrokkene ter terechtzitting in hoger beroep heeft op deze locatie één geslaagde oogst plaatsgevonden. Het hof zal derhalve uitgaan van één geslaagde oogst.
Nu er geen hennepplanten zijn aangetroffen, zal het hof bij de berekening op basis van het ontnemingsrapport en de standaardberekeningen en normen van het BOOM-rapport uitgaan van 15 hennepplanten per vierkante meter, een opbrengst van 28,2 gram per hennepplant en een minimale verkoopprijs van € 4.070,00 per kilogram hennep. Volgens het ontnemingsrapport was kweekruimte 1 12 vierkante meter groot en kweekruimte 2 6 vierkante meter groot. Het hof volgt het ontnemingsrapport en gaat bij de berekening van het wederrechtelijk voordeel uit van 270 planten. Dat is in het voordeel van de verdachte, gelet op diens eigen verklaring tegenover de politie.
Kosten
Op basis van het ontnemingsrapport stelt het hof vast dat de betrokkene de gemaakte elektriciteitskosten voor de hennepplantage aan Westland Infra heeft voldaan. Deze kosten zullen per kweekruimte op het wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering worden gebracht naar ratio van de grootte van de ruimte.
Uit het BOOM-rapport volgt dat de inkoopprijs van de stekken € 3,81 per stek bedraagt en de overige variabele kosten € 3,88 per stek bedragen.

Opbrengst beide kweekruimtes

Op basis van bovenstaande uitgangspunten komt het hof tot de volgende berekening van de opbrengsten van de hennepkwekerij.
Opbrengsten kweekruimte 1
  • 12 m2 x 15 planten x 28,2 gram = 5,076 kilogram
  • 5,076 kilogram x € 4.070,00 = € 20.659,32
  • Totaal opbrengsten kweekruimte 1: € 20.659,32
Kosten kweekruimte 1
  • 180 hennepplanten x € 3,81 inkoopprijs = € 685,80
  • 180 hennepplanten x € 3,88 variabele kosten =
€ 698,40
  • 2/3e van de € 510,64 elektriciteitskosten = € 340,42
  • Totaal kosten kweekruimte 1: € 1.724,62
Opbrengsten kweekruimte 2
  • 6 m2 x 15 planten x 28,2 gram = 2,538 kilogram
  • 2,538 kilogram x € 4.070,00 = € 10.329,66
  • Totaal opbrengsten kweekruimte 2: € 10.329,66
Kosten kweekruimte 2
  • 90 hennepplanten x 3,81 inkoopprijs = € 342,90
  • 90 hennepplanten x 3,88 variabele kosten = € 349,20
  • 1/3e van de € 510,64 elektriciteitskosten = € 170,21
  • Totaal kosten kweekruimte 2: € 862,31
Totale opbrengst beide kweekruimtes: € 20.659,32 - € 1.724,62 + € 10.329,66 - € 862,31 =
€ 28.402,05
Nu, zoals hierna wordt overwogen, het hof de betrokkene volgt waar het de investeringskosten betreft, worden de in het ontnemingsrapport opgenomen afschrijvingskosten van in totaal € 300,00 in de berekening niet in mindering gebracht.

Verdeling van de opbrengst

De betrokkene heeft met een ander van een strafbaar feit geprofiteerd. Aan het dossier en het verhandelde ter terechtzitting valt echter geen indicatie te ontlenen voor de verdeling van de opbrengst.
De betrokkene heeft geen inzicht gegeven in wie de andere persoon is met wie hij de opbrengsten zou delen, en evenmin hoe de opbrengsten tussen hem en de ander concreet verdeeld zouden worden. Het hof zal daarom het totale wederrechtelijk verkregen voordeel pondspondsgewijs toerekenen. Het hof schat het aandeel van de betrokkene in de opbrengst derhalve op de helft van € 28.402,05, te weten
€ 14.201,03.

Investeringskosten van de betrokkene

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de betrokkene verklaard dat hij geld heeft geïnvesteerd in het opzetten van de hennepkwekerij. Die investering zou volgens de betrokkene enkele duizenden euro’s groot zijn. Het hof ziet in de verklaring van de betrokkene aanleiding om de investeringskosten van de betrokkene te schatten en mee te wegen in de berekening van het wederrechtelijk vergreken voordeel. Nu het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel pondspondsgewijs heeft toegerekend, zal het ook de investeringskosten pondspondsgewijs toerekenen.
Op basis van het BOOM-rapport (blz. 18, tabel 5) gaat het hof uit van een investering van € 3.000,00 per kweekruimte van ten hoogste 199 planten. Voor beide kweekruimtes hanteert het hof derhalve een totaal investeringsbedrag van 2 x € 3.000,00 = € 6.000,00. Het aandeel van de verdachte in de investeringskosten schat het hof gelet op het bovenstaande derhalve op de helft van € 6000,00, te weten
€ 3000,00.
Gelet op bovenstaande stelt het hof het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 14.201,02 - € 3.000,00 =
€ 11.201,03.
Overschrijding redelijke termijn
Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden ten aanzien van de inzendtermijn in hoger beroep is overschreden.
Als uitgangspunt heeft immers – met betrekking tot onderhavige zaak - te gelden dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn indien de stukken van het geding meer dan acht maanden na het instellen van het hoger beroep ter griffie van de appelrechter zijn binnengekomen. Namens de betrokkene is op 3 juni 2019 tijdig hoger beroep ingesteld tegen het ontnemingsvonnis waarvan beroep van 27 juni 2018. Het dossier is op 7 september 2020 bij het hof binnengekomen. De inzendtermijn van 8 maanden na het instellen van het hoger beroep is derhalve met ruim 7 maanden overschreden. Voorts constateert het hof dat de behandeling van de zaak in hoger beroep niet binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep is afgerond met een eindarrest.
Het hof is, gelet op genoemd procesverloop, van oordeel dat de behandeling van de zaak in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden. Het hof zal derhalve de betalingsverplichting matigen met 10%.
Vaststelling van de betalingsverplichting
Het hof zal de betrokkene – na korting in verband met de overschrijding van de redelijke termijn en na afronding in het voordeel van de betrokkene – verplichten tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 10.000,-.
Toepasselijk wettelijk voorschrift
Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 11.201,03 (elfduizend tweehonderdéén euro en drie cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 200 dagen.
Dit arrest is gewezen door mr. A.M.P. Gaakeer, mr. L.A. Pit en mr. M.A.C.L.M. Bonn, in bijzijn van de griffier mr. P.M. Smit.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 november 2021.
Mr. M.A.C.L.M. Bonn is buiten staat dit arrest te ondertekenen.