In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 november 2021 een beslissing genomen over een verzoek tot verschoning van de raadsheren in een strafzaak tegen de verdachte. De verdachte was eerder vrijgesproken door de rechtbank Rotterdam, maar het Openbaar Ministerie had hoger beroep ingesteld. De medeverdachte was wel veroordeeld en had een belastende verklaring afgelegd over de verdachte. De raadsheren die het verschoningsverzoek indienden, waren betrokken bij de eerdere veroordeling van de medeverdachte, wat vragen opriep over hun onpartijdigheid in de zaak van de verdachte.
De raadsheren hebben in hun verzoek aangegeven dat zij twijfelen aan hun eigen onpartijdigheid, gezien hun eerdere betrokkenheid bij de zaak van de medeverdachte. Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat, hoewel rechters in principe worden vermoed onpartijdig te zijn, er in dit geval sprake is van een uitzonderlijke omstandigheid die de onpartijdigheid in twijfel kan trekken. De verschoningskamer heeft geconcludeerd dat het in strijd zou zijn met de goede procesorde om rechters die twijfelen aan hun onpartijdigheid met de verdere behandeling van de zaak te belasten.
Daarom heeft het hof het verzoek om verschoning toegewezen, wat betekent dat de betrokken raadsheren zich niet verder met de zaak van de verdachte zullen bezighouden. Deze beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier en is op 16 november 2021 gepubliceerd.