ECLI:NL:GHDHA:2021:2511

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
2200375317
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verschoningsverzoek in strafzaak met eerdere veroordeling medeverdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 november 2021 een beslissing genomen over een verzoek tot verschoning van de raadsheren in een strafzaak tegen de verdachte. De verdachte was eerder vrijgesproken door de rechtbank Rotterdam, maar het Openbaar Ministerie had hoger beroep ingesteld. De medeverdachte was wel veroordeeld en had een belastende verklaring afgelegd over de verdachte. De raadsheren die het verschoningsverzoek indienden, waren betrokken bij de eerdere veroordeling van de medeverdachte, wat vragen opriep over hun onpartijdigheid in de zaak van de verdachte.

De raadsheren hebben in hun verzoek aangegeven dat zij twijfelen aan hun eigen onpartijdigheid, gezien hun eerdere betrokkenheid bij de zaak van de medeverdachte. Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat, hoewel rechters in principe worden vermoed onpartijdig te zijn, er in dit geval sprake is van een uitzonderlijke omstandigheid die de onpartijdigheid in twijfel kan trekken. De verschoningskamer heeft geconcludeerd dat het in strijd zou zijn met de goede procesorde om rechters die twijfelen aan hun onpartijdigheid met de verdere behandeling van de zaak te belasten.

Daarom heeft het hof het verzoek om verschoning toegewezen, wat betekent dat de betrokken raadsheren zich niet verder met de zaak van de verdachte zullen bezighouden. Deze beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier en is op 16 november 2021 gepubliceerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Rolnummer hoofdzaak: 22-003753-17
Zaaknummer verschoning: AV 001283-21
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken van 16 november 2021
inzake het schriftelijk verzoek om verschoning, als bedoeld in artikel 517 van het Wetboek van Strafvordering van

mrs. R.M. Bouritius, L.A. Pit en T.J. Sleeswijk Visser

raadsheren in dit gerechtshof
hierna: de raadsheren,
als voorzitter en leden van de meervoudige strafkamer belast met de behandeling van de zaak met rolnummer 22-003753-17,
van

[verdachte],

advocaat [naam] [plaats]

De procedure

1. Aan de [verdachte] is -kort weergegeven- ten laste gelegd 1) afpersing, samen met een ander of anderen en 2) een poging tot afpersing, samen met een ander of anderen. Aan medeverdachte [naam], zijn dezelfde feiten ten laste gelegd.
2. [ [verdachte] is door de rechtbank Rotterdam op 16 augustus 2017 van de hem tenlastegelegde feiten vrijgesproken. Het Openbaar Ministerie heeft van deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
3. [ [medeverdachte] is door de rechtbank Rotterdam op 16 augustus 2017 voor het plegen van de hem ten laste gelegde feiten veroordeeld. [medeverdachte] heeft van deze uitspraak hoger beroep ingesteld .
4. De raadsheren hebben de zaken van beide verdachten in hoger beroep ter terechtzitting van 31 januari 2019 behandeld.
5. [ [medeverdachte] heeft toen in zijn eigen zaak een bekennende verklaring afgelegd. [medeverdachte] heeft eveneens verklaard over de betrokkenheid van [verdachte] bij de strafbare feiten.
6. Ter terechtzitting van 31 januari 2019 is de zaak van [verdachte] aangehouden voor onbepaalde tijd en verwezen naar de raadsheer-commissaris voor het horen van [medeverdachte] als getuige.
7. [ [medeverdachte] is op [datum] in de zaak met het rolnummer 22-003666-17 door een meervoudige kamer van dit gerechtshof, waarvan de raadsheren deel uitmaakten, veroordeeld ter zake van afpersing, gepleegd door twee of meer anderen en poging tot afpersing, gepleegd door twee of meer anderen. Deze veroordeling is inmiddels onherroepelijk.
7. [ Op 18 november 2021 staat de verdere behandeling van de zaak inzake [verdachte] gepland, waarbij de zaak, overeenkomstig het verzoek in het proces-verbaal van de zitting van 31 januari 2019, is aangebracht bij een kamer van het hof waarvan de raadsheren deel uit maken.
9. Bij verzoekschrift van 26 oktober 2021 hebben de raadsheren verzocht zich te mogen verschonen in de strafzaak inzake [verdachte] met rolnummer 22-003753-17. Een kopie van het verzoekschrift is aan deze beslissing gehecht.
10. Het verschoningsverzoek is buiten zitting inhoudelijk behandeld.
Het verschoningsverzoek
11. Het verschoningsverzoek is – samengevat – gebaseerd op het feit dat de meervoudige kamer voor strafzaken, waarvan de raadsheren deel uitmaakten, op 14 februari 2019 arrest tegen medeverdachte [naam] heeft gewezen en hem heeft veroordeeld, voor het medeplegen van afpersing en het medeplegen van een poging tot afpersing. Hierdoor zou de vraag kunnen rijzen of het hof in deze samenstelling bij de berechting van [verdachte] over de noodzakelijke onpartijdigheid beschikt.

Beoordeling van het verschoningsverzoek

12. In artikel 517 in verbinding met artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, elk van de rechters die een zaak behandelt kan verzoeken zich te mogen verschonen. Er dient naar aanleiding van het ingediende verschoningsverzoek te worden beoordeeld of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
12. Bij beoordeling van een verschoningsverzoek dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor verschoning, althans dat bij de verdachte bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
12. Het enkele feit dat dezelfde raadsheren een beslissing hebben genomen in een strafzaak van een medeverdachte levert op zichzelf nog geen “uitzonderlijke omstandigheid” op voor een objectief gerechtvaardigde twijfel aan de onpartijdigheid.
12. Uit de omstandigheid dat de raadsheren kenbaar hebben gemaakt dat er twijfel zou kunnen rijzen over de rechterlijke onpartijdigheid leidt de verschoningskamer evenwel af dat zij zich kennelijk niet vrij voelen om deze strafzaak tegen de [verdachte] verder te behandelen. De verschoningskamer acht het in strijd met een goede (straf‑)procesorde om een rechter, die zelf kennelijk vindt dat hij een zaak niet geheel zonder vooringenomenheid kan berechten en die mede om die reden zijn verschoning heeft verzocht, met de verdere behandeling van de zaak te belasten. Dit leidt in het onderhavige geval tot de conclusie dat er een gerechtvaardigde grond is voor het verschoningsverzoek en dit dan ook zal worden toegewezen.
12. Het verzoek om verschoning in de zaak met rolnummer 22-003753-17 zal daarom worden toegewezen.

Beslissing

Het hof:
  • wijst het door mrs. R.M. Bouritius, L.A. Pit en T.J. Sleeswijk Visser gedane verzoek om verschoning toe;
  • bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan (de raadsman van) verdachte, het openbaar ministerie en de raadsheren die om de verschoning hebben verzocht.
Deze beslissing is gegeven op 16 november 2021 door mrs. E.C. van Veen, C.A. Joustra en J.W. van den Hurk in aanwezigheid van de griffier T. van Limbergen.