6.[geïntimeerde 6] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna tezamen ook te noemen: geïntimeerden.
Het hof heeft in de hoofdzaak kennisgenomen van de volgende processtukken:
- de exploten van respectievelijk 3, 8 en 9 juli 2020 waarbij appellanten in hoger beroep zijn gekomen van een door de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen vonnis van 15 april 2020;
- de memorie van grieven met producties, ingediend ter rolzitting van 29 september 2020 waarbij appellanten vier grieven hebben aangevoerd;
- de memorie van antwoord tevens houdende vermeerdering van eis met producties, ingediend namens [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ter rolzitting van 16 maart 2021;
- de namens Modus Vivendi ingediende memorie van antwoord met een productie ter rolzitting van 13 april 2021;
- de antwoordakte wijziging van eis met producties die namens appellanten ter zitting van 14 oktober 2021 is ingediend.
Appellanten hebben de bij memorie van grieven ingestelde incidentele vorderingen ingetrokken.
Appellanten hebben verzocht een mondelinge behandeling te bepalen; deze is bepaald op 14 oktober 2021. Op deze zitting zijn verschenen:
- de appellanten, genoemd onder 2 tot en met 4, vergezeld van hun advocaat;
- [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] , vergezeld van hun advocaat;
- [geïntimeerde 3] ;
- Modus Vivendi, vergezeld van zijn advocaat.
De advocaat van appellanten en de advocaat van Modus Vivendi hebben pleitaantekeningen overgelegd en de advocaat van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] heeft een tekening, bevattende een schema van de familieverhoudingen, overgelegd.
[geïntimeerde 3] , [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 6] zijn niet in de procedure verschenen.
Beoordeling van het hoger beroep
Korte weergave van de zaak
1. Het gaat in deze zaak om het volgende. [geïntimeerde 1] is in algehele gemeenschap van goederen gehuwd geweest met [erflater] , hierna te noemen: erflater. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren, [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] . Dit huwelijk is op [datum 1] 1985 ontbonden door echtscheiding. Erflater is op [datum 2] 1996 overleden. Erflater is voor zijn huwelijk met [geïntimeerde 1] gehuwd geweest met [echtgenote 1] . Dit huwelijk is in 1971 ontbonden door echtscheiding en uit dit huwelijk zijn zes kinderen geboren. De acht kinderen van erflater zijn zijn erfgenamen. [geïntimeerde 6] is de kleindochter van erflater. Haar vader [betrokkene 1] , een zoon van [erflater] , is op [datum 3] 2014 overleden. Het huwelijk van [betrokkene 1] met de moeder van [geïntimeerde 6] , [appellant 2] , is op [datum 4] 2008 door echtscheiding ontbonden.
Van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van [geïntimeerde 1] en erflater maakte de woning aan de [adres] (hierna ook: de woning) deel uit, die door [geïntimeerde 1] tijdens het huwelijk met [erflater] was gekocht van haar ouders. Op 28 oktober 1986 heeft de advocaat van erflater schriftelijk aan de advocaat van [geïntimeerde 1] bericht dat erflater en [geïntimeerde 1] ter zake van de boedelscheiding tot een vergelijk zijn gekomen. Dit vergelijk hield onder meer in, dat [geïntimeerde 1] de woning zou verkrijgen tegen betaling van een bedrag van ƒ 15.000,- en dat [geïntimeerde 1] daar tegenover geen aanspraak zou maken op een door erflater te ontvangen nalatenschap.
[geïntimeerde 1] heeft deze woning op 12 december 2017 aan [geïntimeerde 2] verkocht. Toen [geïntimeerde 1] de woning aan [geïntimeerde 2] wilde leveren, is het de notaris gebleken dat mogelijk onduidelijk was of alleen [geïntimeerde 1] de eigenaar was, dan wel ook de erfgenamen van erflater. De woning was na de echtscheiding niet notarieel aan [geïntimeerde 1] geleverd. Wat partijen verdeeld houdt is de vraag of tussen erflater en [geïntimeerde 1] in verband met de ontbinding van hun huwelijk een boedelscheiding tot stand is gekomen waarbij de genoemde woning aan [geïntimeerde 1] is toegedeeld en daardoor (uitsluitend) haar eigendom is geworden.
[geïntimeerde 2] is de aan haar verkochte maar nog niet geleverde woning vanaf eind maart 2018 gaan verbouwen. Deze verbouwing is in april 2018 stilgelegd vanwege de discussie over de vraag of [geïntimeerde 1] de woning aan [geïntimeerde 2] kon leveren dan wel zij daarvoor de medewerking van de erfgenamen van erflater nodig had.
Appellanten en [geïntimeerde 6] hebben geïntimeerden in eerste aanleg gedagvaard en, onder meer en voor zover hier van belang, een verklaring voor recht gevorderd, dat het aandeel van [erflater] in de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap, waaronder de genoemde onroerende zaak, tot zijn nalatenschap behoort, alsmede de toedeling van deze onroerende zaak aan [geïntimeerde 1] onder de voorwaarde dat zij binnen drie maanden na het te wijzen vonnis aan de nalatenschap van [erflater] zal vergoeden een geldsom ter grootte van de helft van de tegen de huidige waarde getaxeerde onroerende zaak.
Het bestreden vonnis en de vorderingen van partijen
2. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank voor recht verklaard dat de woning aan de [adres] geheel in (juridische) eigendom toebehoort aan [geïntimeerde 1] . De rechtbank heeft appellanten en [geïntimeerde 6] , voor zover nodig, veroordeeld om alle benodigde medewerking aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] te verlenen om tot levering van de genoemde woning aan [geïntimeerde 2] te komen en op geen enkele wijze die levering te belemmeren (veroordeling onder 5.4 van het bestreden vonnis).
Verder heeft de rechtbank voor recht verklaard dat appellanten aansprakelijk zijn voor de schade die [geïntimeerde 2] heeft geleden als gevolg van het niet direct in juridische eigendom doen leveren van de woning aan haar. Appellanten zijn veroordeeld tot vergoeding aan [geïntimeerde 2] van alle door haar geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet (veroordeling onder 5.6 van het bestreden vonnis). Het vonnis is voor wat betreft de veroordelingen onder 5.4 en 5.6 uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.
3. Appellanten vorderen dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van appellanten alsnog zal toewijzen en de vorderingen van geïntimeerden (lees: [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ) alsnog zal afwijzen, met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van de procedure in beide instanties.
4. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] concluderen tot het niet-ontvankelijk verklaren van appellanten in hun hoger beroep dan wel tot afwijzing van hun vorderingen. Bij vermeerdering van eis vorderen zij primair, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om appellanten te veroordelen om aan [geïntimeerde 2] een bedrag van € 62.990,54 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2021 tot de dag der algehele voldoening, althans zodanig te oordelen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren. Subsidiair handhaven zij hun vordering tot schadevergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
5. Appellanten concluderen tot afwijzing van de vorderingen in reconventie en ook van de vorderingen in het hoger beroep van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] .
Is door erflater en [geïntimeerde 1] overeenstemming bereikt over de verdeling in 1986? Vordering tot het overleggen van stukken met betrekking tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap tussen erflater en [geïntimeerde 1]
6. In de eerste grief betogen appellanten dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit de brief van de advocaat van erflater van 28 oktober 1986 volgt dat op dat moment alleen de woning en de erfenis van de vader van erflater tot de te verdelen boedelbestanddelen behoorden en dat de eventuele andere boedelbestanddelen al waren verdeeld. In de verdeling moeten een stuk grond en saldi van de bankrekeningen van [geïntimeerde 1] en erflater worden betrokken. Daarover moeten [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] stukken overleggen waaruit de omvang van de boedel blijkt. Ten onrechte heeft de rechtbank ongemotiveerd de vordering van appellanten afgewezen om [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] op te dragen relevante en verificatoire stukken over te leggen. Verder is de rechtbank ten onrechte voorbijgegaan aan het verzoek om [geïntimeerde 1] in persoon als (partij)getuige te horen.
7. Het hof zal deze grief passeren. In de brief van de advocaat van erflater van 28 oktober 1986 is te lezen dat erflater en [geïntimeerde 1] ter zake van de boedelscheiding tot een vergelijk zijn gekomen. In die brief wordt de overeenstemming tussen erflater en [geïntimeerde 1] weergegeven met betrekking tot de echtelijke woning, het bedrag dat [geïntimeerde 1] daarvoor aan erflater zal betalen en over de toedeling van de erfenis van de vader van erflater aan erflater, op welk erfdeel [geïntimeerde 1] geen aanspraak zal maken. Vermeld wordt dat erflater en [geïntimeerde 1] niets meer van elkaar te vorderen hebben en dat zij elkaar finale kwijting verlenen. Op grond van dit laatste moet worden aangenomen dat zij daarmee over alle bestanddelen van de huwelijksgoederengemeenschap afspraken hebben gemaakt, met inbegrip van financiële afspraken. Dat er andere bestanddelen zouden zijn die nog niet zijn verdeeld staat geenszins vast. Appellanten specificeren in het geheel niet welk stuk grond het zou betreffen en welke bankrekeningen nog zouden moeten worden verdeeld en voldoen daarmee niet aan hun stelplicht. De vordering tot het overleggen van stukken moet daarom worden afgewezen.
8. Het hof gaat ook voorbij aan het onderdeel van de grief waarin wordt aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan het verzoek om [geïntimeerde 1] te doen horen. De rechtbank was daartoe geenszins gehouden. In eerste aanleg is door appellanten slechts een algemeen bewijsaanbod gedaan dat niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. De advocaat van appellanten heeft ter comparitie van partijen enkel gesteld dat [geïntimeerde 1] “mogelijk” kan worden opgeroepen voor een getuigenverhoor. Het hof maakt daaruit niet op dat appellanten in eerste aanleg bewijs hebben aangeboden in de zin van het doen horen van [geïntimeerde 1] als getuige. Ook in hoger beroep is geen bewijsaanbod gedaan zodat het hof niet, voor zover al rechtens relevant, alsnog zal overgaan tot het doen horen van [geïntimeerde 1] .
Heeft de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van erflater en [geïntimeerde 1] plaatsgevonden?
9. In de tweede grief voeren appellanten aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de verdeling tussen [geïntimeerde 1] en erflater heeft plaatsgevonden, omdat – kort gezegd – er geen sprake is geweest van toedeling. De overeenkomst
tot(cursivering hof) verdeling staat vast maar de overeenkomst
van(cursivering hof) verdeling niet, aldus appellanten.
10. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden – die het hof na een eigen afweging overneemt – tot het oordeel is gekomen dat er overeenstemming was over de verdeling en dat die wilsovereenstemming voldoende was om te concluderen dat de ontbonden gemeenschap van goederen die tussen erflater en [geïntimeerde 1] heeft bestaan, in 1986 is verdeeld. Verdeling van een gemeenschap geschiedt immers bij een meervoudige rechtshandeling die tot stand komt door aanbod en aanvaarding daarvan. Uit de brief van 28 oktober 1986 volgt dat hiervan sprake is geweest. Het hof legt de woorden: “indien de echtelijke woning aan haar wordt toegescheiden” uit zoals de rechtbank dat heeft gedaan, te weten als: “ingeval”.
Anders dan appellanten menen, is het niet noodzakelijk dat vervolgens nog een overeenkomst is vereist om een toedeling tot stand te brengen. Evenals de obligatoire overeenkomst om op een bepaalde wijze te verdelen is ook de zakenrechtelijke toedeling vormvrij. Dat [geïntimeerde 1] en erflater niet de gang naar de notaris hebben gemaakt om de toedeling notarieel te laten vastleggen wil dus niet zeggen dat geen toedeling heeft plaatsgevonden. Deze notariële vastlegging was in situaties als deze onder het in deze toepasselijke oude recht van voor 1 januari 1992 niet vereist. De toedeling van de woning aan [geïntimeerde 1] kan in de gedragingen van de deelgenoten besloten hebben gelegen en hoeft dus niet te blijken uit een overeenkomst van toedeling. Terecht heeft de rechtbank kunnen afleiden uit de gedragingen van de deelgenoten [geïntimeerde 1] en erflater dat de woning aan [geïntimeerde 1] was toegedeeld: noch [geïntimeerde 1] noch erflater heeft na de brief van 28 oktober 1986 om een verdeling gevraagd, [geïntimeerde 1] heeft geen aanspraak gemaakt op de nalatenschap van de vader van erflater, die blijkens de brief van 28 oktober 1986 ook deel uitmaakte van de bereikte overeenstemming en sinds 1986 heeft iedereen zich gedragen alsof de woning alleen aan [geïntimeerde 1] toebehoorde. De tweede grief wordt daarom gepasseerd.
11. Het hof gaat voorbij aan de stelling van appellanten, dat [geïntimeerde 1] een bewijs van de betaling van ƒ 15.000,- zou moeten overleggen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het voor de eigendomsvraag niet relevant is of tussen erflater en [geïntimeerde 1] financieel is afgerekend, omdat wilsovereenstemming tussen erflater en [geïntimeerde 1] over de verdeling volstaat. Dit oordeel van de rechtbank is naar het oordeel van het hof juist. Het hof verwijst daarvoor naar wat hiervoor is overwogen.
Een vordering tot het veroordelen van [geïntimeerde 1] tot het (alsnog) betalen van een bedrag van ƒ 15.000,- is niet ingesteld en is dus geen onderdeel van het onderhavige geschil tussen partijen.
12. Ten overvloede overweegt het hof daarover als volgt. De rechtbank heeft overwogen dat de conclusie gerechtvaardigd lijkt dat het bedrag van ƒ 15.000,- is betaald, nu niet is gesteld of anderszins is gebleken dat erflater na de datum van de brief van 28 oktober 1986 op enig moment betaling van dit bedrag van [geïntimeerde 1] heeft gevorderd. [geïntimeerde 1] beroept zich in dit verband bovendien op de door haar op 15 juli 2019 ten overstaan van de notaris afgelegde beëdigde verklaring waarin – onder meer – is opgenomen dat het bedrag van ƒ 15.000,- door haar aan erflater is betaald. Het hof sluit zich aan bij deze overwegingen van de rechtbank.
Levering van de woning aan [geïntimeerde 2]
13. Bij de derde grief hebben appellanten geen belang, nu inmiddels de woning aan [geïntimeerde 2] is geleverd. Het hof komt dan ook niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van deze grief.
Slotsom met betrekking tot de in eerste aanleg door appellanten en [geïntimeerde 6] ingestelde vorderingen met betrekking tot de woning/de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van erflater en [geïntimeerde 1]
14. Zoals hiervoor weergegeven vorderen appellanten in hoger beroep om de in eerste aanleg ingestelde vorderingen alsnog toe te wijzen. Nu het hof van oordeel is dat de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap tussen erflater en [geïntimeerde 1] in 1986 heeft plaatsgevonden, heeft dit tot gevolg dat het hof het bestreden vonnis in zoverre zal bekrachtigen.
De vorderingen tot schadevergoeding van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2]
15. In de vierde grief voeren appellanten aan dat de rechtbank ten onrechte voor recht heeft verklaard dat [appellanten] (hoofdelijk) aansprakelijk zijn voor door [geïntimeerde 2] geleden schade als gevolg van het niet meewerken aan de levering van de woning en hen ten onrechte heeft veroordeeld om deze schade (hoofdelijk) te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
16. Het hof is van oordeel dat deze grief slaagt en legt uit waarom.
17. Op 16 maart 2018 heeft de door [geïntimeerde 1] aangezochte notaris zich op haar verzoek gewend tot de erfgenamen van erflater met een uiteenzetting over de stand van zaken met betrekking tot de woning en een aantal opties voorgelegd om tot een oplossing te komen. De notaris was er kennelijk niet van overtuigd dat [geïntimeerde 1] alleen eigenaar was van de woning en heeft de erfgenamen van erflater aangeschreven. De notaris heeft daarbij aangegeven dat de casus complex is en aan appellanten in overweging gegeven om met een eigen advocaat of notaris te overleggen over de vraag of [geïntimeerde 1] al dan niet de enige eigenaar is van de woning en dat hij de uitkomst niet kan voorspellen. Dat appellanten zich niet aanstonds op het standpunt hebben gesteld dat de woning aan [geïntimeerde 1] toebehoorde is dan ook voorstelbaar.
18. Het hof is van oordeel dat het het goed recht is van de erfgenamen dat zij eerst hun juridische positie wensten te bepalen. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] waren er mee bekend dat aan de levering van de woning aan [geïntimeerde 2] haken en ogen kleefden. Over de vraag of de verdeling nu wel of niet al voltooid was waren de meningen verdeeld, waarbij appellanten ook nog een juridisch advies in de procedure in hoger beroep hebben overgelegd dat hun zienswijze ondersteunt. Niet gezegd kan daarom worden dat appellanten zonder enige grond hun standpunt hebben ingenomen. Het hof is dan ook van oordeel dat appellanten niet onrechtmatig hebben gehandeld jegens [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] .
19. Dat [geïntimeerde 2] schade heeft geleden door het niet tijdig kunnen uitvoeren van de schenking waardoor extra schenkbelasting is verschuldigd, is niet aan appellanten te wijten, gelet op wat hiervoor is overwogen.
20. Na de brief van de notaris aan de erfgenamen is [geïntimeerde 2] toch begonnen met de verbouwing van de woning, namelijk op 26 maart 2018. Het is dan ook voor eigen rekening en risico van [geïntimeerde 2] wanneer door het vervolgens moeten stilleggen van de verbouwing schade aan de woning is ontstaan.
21. Ook is anderszins niet gebleken van een nadien onrechtmatig handelen van appellanten waardoor de gestelde schade is ontstaan. Uit de correspondentie tussen de raadslieden volgt dat partijen hebben onderhandeld over de wijze waarop een levering van de woning aan [geïntimeerde 2] toch zou kunnen plaatsvinden, ondanks dat over de eigendomskwestie nog een juridische procedure tussen partijen liep. Daarbij speelt mee dat ook door de notaris die de akte van levering heeft gepasseerd, verschillende opties met betrekking tot de in de akte van levering op te nemen titel van eigendomsoverdracht zijn voorgesteld om de akte te passeren. Dat de levering lang op zich heeft laten wachten is gelet hierop niet onbegrijpelijk. Het hof is echter van oordeel dat dit niet te wijten is aan een van partijen.
22. Daarom is niet komen vast te staan dat appellanten en [geïntimeerde 6] jegens [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] onrechtmatig hebben gehandeld. Dit betekent dat zij niet schadeplichtig zijn jegens [geïntimeerde 2] . Aan het bewijsaanbod van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] met betrekking tot de door hen geleden schade gaat het hof daarom voorbij.
23. Dit betekent dat het hof de vordering tot schadevergoeding, zoals bij wijze van eisvermeerdering door hen in hoger beroep als primaire vordering is ingesteld, zal afwijzen. Subsidiair hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hun vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure gehandhaafd. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen voor zover daarbij de rechtbank voor recht heeft verklaard dat appellanten aansprakelijk zijn voor de door [geïntimeerde 2] geleden schade, voortvloeiend uit het niet direct in juridische eigendom doen leveren van de woning aan [geïntimeerde 2] en voor zover appellanten hoofdelijk zijn veroordeeld tot vergoeding aan [geïntimeerde 2] van alle door haar geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
24. Het hof zal ook in hoger beroep de proceskosten tussen partijen compenseren. Het hof acht geen grond aanwezig om een van partijen in de kosten in eerste aanleg te veroordelen. In het hoger beroep zijn partijen ieder deels in het ongelijk gesteld. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben gevorderd appellanten te veroordelen in de proceskosten in het incident. Het hof is van oordeel dat daarvoor onvoldoende gronden aanwezig zijn. Partijen hebben in het incident overeenstemming bereikt. Tot slot is het hof van oordeel dat de familierechtelijke relatie tussen partijen aan een proceskostenveroordeling in de weg staat.
vernietigt het bestreden vonnis, voor zover daarbij voor recht is verklaard dat appellanten aansprakelijk zijn voor de schade die [geïntimeerde 2] heeft geleden als gevolg van het niet direct doen leveren van de woning aan haar en voor zover appellanten hoofdelijk zijn veroordeeld tot vergoeding van alle door [geïntimeerde 2] geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hiertoe alsnog af;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
compenseert de proceskosten tussen partijen in zowel de hoofdzaak als in het incident aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.A. Mink, F. Ibili en A.R.J. Mulder en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 december 2021, in aanwezigheid van de griffier.