In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake bewind en mentorschap. De appellante, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.Th.M. Demmer, was het niet eens met de eerdere beschikkingen van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, waarin zij als bewindvoerder en mentor was ontslagen. De appellante stelde dat zij pas op 9 maart 2021 op de hoogte was geraakt van de bestreden beschikkingen en dat de termijn voor het indienen van hoger beroep pas op dat moment begon te lopen. De verweerster, Stichting GGZ Rivierduinen, vertegenwoordigd door mr. E.M. Bakker, verweerde zich tegen de verzoeken van de appellante en vroeg het hof de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.
Het hof heeft vastgesteld dat de appellante niet tijdig in hoger beroep is gekomen, aangezien de beroepstermijn eindigde op 24 mei 2021. Het hof oordeelde dat de appellante voldoende gelegenheid had om in hoger beroep te komen en dat er geen sprake was van een fout van de kantonrechter die haar tijdig indienen had belemmerd. Daarom verklaarde het hof de appellante niet-ontvankelijk in haar hoger beroep. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.