ECLI:NL:GHDHA:2021:2499

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
200.296.259/01 en 200.296.257/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bewind en mentorschap met betrekking tot tijdige indiening en ontvankelijkheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake bewind en mentorschap. De appellante, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.Th.M. Demmer, was het niet eens met de eerdere beschikkingen van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, waarin zij als bewindvoerder en mentor was ontslagen. De appellante stelde dat zij pas op 9 maart 2021 op de hoogte was geraakt van de bestreden beschikkingen en dat de termijn voor het indienen van hoger beroep pas op dat moment begon te lopen. De verweerster, Stichting GGZ Rivierduinen, vertegenwoordigd door mr. E.M. Bakker, verweerde zich tegen de verzoeken van de appellante en vroeg het hof de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellante niet tijdig in hoger beroep is gekomen, aangezien de beroepstermijn eindigde op 24 mei 2021. Het hof oordeelde dat de appellante voldoende gelegenheid had om in hoger beroep te komen en dat er geen sprake was van een fout van de kantonrechter die haar tijdig indienen had belemmerd. Daarom verklaarde het hof de appellante niet-ontvankelijk in haar hoger beroep. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummers : 200.296.259/01 en 200.296.257/01
rekestnummers rechtbank : EJ VERZ 20-80849 en EJ VERZ 20-80-850
zaaknummers rechtbank : 8638176 en 8638183
beschikking van de meervoudige kamer van 8 december 2021
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: [naam appellante] ,
advocaat mr. M.Th.M. Demmer te Hengelo
tegen
Stichting GGZ Rivierduinen,
gevestigd te [plaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: GGZ,
advocaat mr. E.M. Bakker te Leiden.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1) [belanghebbende 1] ,
verblijvende te [plaats] ,
hierna te noemen: rechthebbende,
2) [belanghebbende 2] h.o.d.n. [naam bedrijf] ,
gevestigd te [plaats] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
3) [belanghebbende 3] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [naam belanghebbende 3] ,
4) [belanghebbende 4] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [naam belanghebbende 4] .

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 24 februari 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers (hierna: de bestreden beschikkingen).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
[naam appellante] is op 9 juni 2021 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikkingen.
2.2
GGZ heeft op 18 augustus 2021 een verweerschrift ingediend en op 2 november 2021 een aanvullend verweerschrift.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van [naam appellante] :
- op 22 oktober 2021 een faxbericht met als bijlage een journaalbericht van diezelfde datum met bijlage;
van de zijde van GGZ:
- op 1 november 2021 een e-mailbericht met bijlage;
van de zijde van de bewindvoerder:
- op 1 november 2021 een e-mailbericht met bijlage.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 3 november 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- [naam appellante] , bijgestaan door mr. Demmer;
- namens GGZ, [vertegenwoordigers van GGZ] , bijgestaan door mr. Bakker;
- [naam belanghebbende 3] ;
- [naam belanghebbende 4] .

3.De omvang van het geschil

3.1
Bij de bestreden beschikking met zaaknummer 8638176 heeft de kantonrechter [naam appellante] met ingang van 1 maart 2021 ontslagen als bewindvoerder over de goederen van rechthebbende en [belanghebbende 2] h.o.d.n. [naam bedrijf] benoemd tot opvolgend bewindvoerder. Bij de bestreden beschikking met zaaknummer 8638183 heeft de kantonrechter [naam appellante] met ingang van 1 maart 2021 ontslagen als mentor van rechthebbende en [belanghebbende 2] h.o.d.n. [naam bedrijf] benoemd tot opvolgend mentor.
3.2
[naam appellante] is het niet eens met deze beslissingen en verzoekt het hof de bestreden beschikkingen te vernietigen en opnieuw rechtdoende [naam belanghebbende 3] en [naam belanghebbende 4] tot bewindvoerders en mentoren te benoemen; kosten rechtens.
3.3
GGZ verweert zich hiertegen en verzoekt het hof de bestreden beschikkingen te bekrachtigen en de verzoeken van [naam appellante] af te wijzen, met veroordeling van [naam appellante] in de kosten van deze procedure, het salaris van de advocaat daaronder begrepen. GGZ heeft in haar aanvullend verweerschrift haar verzoek gewijzigd in die zin dat zij thans verzoekt ontslag te verlenen aan de huidige bewindvoerder en mentor en de heer [naam] tot opvolgend bewindvoerder en mentor te benoemen.

4.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

4.1
Zoals ter zitting met partijen is besproken zal het hof allereerst moeten beoordelen of het hoger beroep door [naam appellante] tijdig is ingesteld. Bij deze beoordeling neemt het hof artikel 806 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) tot uitgangspunt. Dit artikel luidt als volgt:
1. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid van artikel 358 kan van een beschikking
hoger beroep worden ingesteld:
a) door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of
verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b) door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat
de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.
2. Op de procedure in hoger beroep zijn de artikelen 799 tot en met 805, eerste lid, van
overeenkomstige toepassing.
4.2
[naam appellante] voert aan dat zij pas op 9 maart 2021 bekend is geworden met de bestreden beschikkingen en het gegeven dat er een zitting bij de kantonrechter was geweest. Op die dag heeft zij een brief, gedateerd 8 maart 2021, met de bestreden beschikkingen ontvangen van de kantonrechter. Deze brief is verzonden naar het juiste adres. Het adres dat in de bestreden beschikkingen is vermeld betreft het oude – en bovendien incorrecte – adres van [naam appellante] ; een eventuele oproep voor de zitting kan haar dus niet hebben bereikt. De termijn voor hoger beroep loopt volgens [naam appellante] dan ook pas vanaf 9 maart 2021. Ter zitting heeft mr. Demmer nog naar voren gebracht dat het niet mogelijk was om het hoger beroep vóór 24 mei 2021 in te dienen. Zij heeft op 30 april 2021 en nogmaals op 18 mei 2021 stukken bij de kantonrechter opgevraagd, maar heeft het dossier pas ná 24 mei 2021 ontvangen van de kantonrechter. Omdat in de verzoekschriftprocedure niet de mogelijkheid bestaat om een pro forma beroepschrift – zonder gronden – in te dienen, kon het hoger beroep volgens haar niet vóór 24 mei 2021 worden ingediend.
4.3
GGZ refereert zich aan het oordeel van het hof met betrekking tot de ontvankelijkheid van het hoger beroep.
4.4
Het hof stelt vast dat [naam appellante] , zoals zij heeft verklaard, op 9 maart 2021 bekend is geworden met de bestreden beschikkingen nadat zij deze van de kantonrechter heeft ontvangen. Op grond van artikel 806 lid 1 onder a Rv begon de beroepstermijn voor haar te lopen na de dag van de uitspraak en eindigde deze op 24 mei 2021. Een uitzondering hierop is slechts gerechtvaardigd indien [naam appellante] ten gevolge van een fout van de kantonrechter niet tijdig wist en redelijkerwijs ook niet kon weten dat de rechter een beschikking had gegeven en de beschikking als gevolg van een niet aan haar toe te rekenen fout pas na afloop van de beroepstermijn aan haar is toegezonden of verstrekt. Deze situatie doet zich in dit geval niet voor. De periode tussen 9 maart 2021 – de datum waarop [naam appellante] bekend werd met de bestreden beschikkingen – en 24 mei 2021 – de datum waarop de appeltermijn afliep – bood [naam appellante] voldoende gelegenheid in hoger beroep te komen. Dat de kantonrechter niet op eerste verzoek de stukken aan mr. Demmer heeft toegezonden leidt niet tot een ander oordeel. Het hof merkt op dat mr. Demmer de stukken eerder had kunnen opvragen of ervoor had kunnen kiezen om een beroepschrift – vooralsnog – zonder – uitgewerkte – grieven in te dienen.
4.5
De slotsom is dat [naam appellante] het hoger beroep niet binnen de daarvoor geldende beroepstermijn heeft ingesteld. Het hof zal [naam appellante] dan ook niet-ontvankelijk verklaren in haar hoger beroep.
Proceskosten
4.6
Het hof compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende in het hoger beroep:
verklaart [naam appellante] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F. Ibili, C.M. Warnaar en L.C.A. Verstappen, bijgestaan door mr. N. Metalsi als griffier en is op 8 december 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.