In deze zaak gaat het om de vraag of de hypotheekrenteaftrek van belanghebbende, een ambtenaar die uitgezonden was naar het buitenland, terecht is gecorrigeerd door de Inspecteur. Belanghebbende had in 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen, waarbij de hypotheekrenteaftrek werd gecorrigeerd omdat haar zoon, die in 2016 terugkeerde naar Nederland, op het adres van de woning was ingeschreven. Het Gerechtshof Den Haag oordeelt dat de woonplaatsfictie van artikel 2.2, lid 2, Wet IB 2001 niet betekent dat belanghebbende haar hoofdverblijf in de woning heeft behouden. De zoon wordt vanaf zijn terugkeer als derde aangemerkt, waardoor de woning niet meer als eigen woning kan worden aangemerkt in de zin van artikel 3.111, lid 1, Wet IB 2001. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank, die eerder het beroep van belanghebbende ongegrond had verklaard. Belanghebbende kan geen beroep doen op het beleid van de Staatssecretaris van Financiën, omdat haar zoon bij aanvang van de uitzending naar het buitenland is meeverhuisd. De stelling dat de zoon als kraakwacht in de woning verbleef, wordt ook verworpen, omdat belanghebbende niet heeft aangetoond dat dit het geval was. De uitspraak van het Hof is op 3 februari 2021 gedaan.