ECLI:NL:GHDHA:2021:2485

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
2200234320
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor wederspannigheid en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1997, was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken voor het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en verzet tegen een ambtenaar. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en een gevangenisstraf van twee weken, waarvan één week voorwaardelijk, en een taakstraf van 50 uren. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan wederspannigheid, waarbij de verdachte een politieambtenaar letsel toebracht door te blijven rennen tijdens zijn aanhouding. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een gevangenisstraf van 15 dagen op, waarvan 14 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 50 uren. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 1.500,00 aan de benadeelde partij, een politieambtenaar, ter vergoeding van immateriële schade.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002343-20
Parketnummer: 10-114797-18
Datum uitspraak: 27 oktober 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 8 september 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [datum] 1997,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken, met een proeftijd van twee jaren. Voorts is omtrent de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] beslist als nader in het vonnis omschreven, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 juni 2018 te Numansdorp, gemeente Cromstrijen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 13 juni 2018 te Numansdorp, gemeente Cromstrijen, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [slachtoffer] (brigadier bij politie eenheid Rotterdam), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter aanhouding van verdachte op heterdaad bestond, door
-zich met kracht in tegengestelde richting te bewegen en/of
-voornoemde [slachtoffer] mee te sleuren, terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een scheur in de pees van de schouder bij die voornoemde [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, waarvan één week voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 50 uren subsidiair 25 dagen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks13 juni 2018 te Numansdorp, gemeente Cromstrijen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6,5 gram
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op
of omstreeks13 juni 2018 te Numansdorp, gemeente Cromstrijen, zich met geweld
en/of bedreiging met geweld,heeft verzet tegen een ambtenaar, [slachtoffer] (brigadier bij politie eenheid Rotterdam), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter aanhouding van verdachte op heterdaad
bestond, door
-zich met kracht in tegengestelde richting te bewegen en
/of
-voornoemde [slachtoffer] mee te sleuren, terwijl dit misdrijf en
/of
de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een scheur in de pees van de schouder bij die voornoemde [slachtoffer] ten gevolge
hebbengehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Het hof merkt de onder 2 genoemde achternaam ‘[slachtoffer]’ in dit verband aan als een kennelijke schrijffout. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Op basis van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 13 juni 2018 werd bij gelegenheid van de paardenmarkt te Numansdorp door politieambtenaren in burger geconstateerd dat de verdachte in het openbaar (vermoedelijk) cocaïne gebruikte en dat hij hen daarna “packs” (vermoedelijk cocaïne) aanbood. Daarop gaven zij - ter controle van de verdachte, die inmiddels zijn weg had vervolgd - hun bevindingen en het signalement van de verdachte door aan andere in de buurt aanwezige politie-eenheden.
Leden van de bereden brigade van de politie die de verdachte naar aanleiding daarvan herkenden, spraken hem aan en sommeerden hem te stoppen. Ondanks het meerdere malen aanroepen liep de verdachte in versnelde pas van hen weg en hield hij zich enige tijd op achter de marktkramen, waar de bereden brigade niet kon komen. De in burger geklede politieambtenaar [slachtoffer] had op dat moment al gehoord dat de verdachte moest worden aangehouden. Bij [slachtoffer] stond zijn collega [verbalisant]. Deze riep tegen de verdachte, toen deze nog een paar meter van haar verwijderd was: “Politie, staan blijven.”
Toen de verdachte [slachtoffer] en [verbalisant], al rennend, passeerde, sommeerde [slachtoffer], zijn politielegitimatie zichtbaar boven zijn kleding dragend, de verdachte te stoppen. Ter aanhouding pakte hij de verdachte, toen deze hem passeerde, eerst met zijn rechterhand en, al meerennend met de verdachte, ook met zijn linkerhand beet. [verbalisant] pakte de verdachte daarna eveneens beet bij zijn jas, toen de verdachte zich van haar en [slachtoffer] wilde afdraaien. Hierbij heeft zij geroepen dat de verdachte was aangehouden. Omdat de verdachte niet stopte, maar bleef doorrennen is [slachtoffer] over een afstand van enkele meters door de verdachte meegesleurd. De verdachte is vervolgens aangehouden.
Direct na de aanhouding bemerkte [slachtoffer] dat hij last had van zijn rechterschouder, terwijl hij vóór de aanhouding van de verdachte geen blessure had. In het ziekenhuis werd een dag later vastgesteld dat een pees in zijn rechterschouder over de gehele breedte was ingescheurd.
Uit de voorgaande feiten en omstandigheden leidt het hof af dat voorafgaande aan het moment dat de verdachte was vastgepakt aan hem is medegedeeld dat hij moest blijven staan en dat deze mededeling en het vastpakken werden gedaan ter aanhouding van de verdachte. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte door geen gevolg te geven aan die mededeling, maar juist in tegengestelde richting door te rennen terwijl hij werd vastgepakt en vervolgens door te rennen nadat hem te kennen was gegeven dat hij was aangehouden, zich schuldig gemaakt aan verzet bij zijn aanhouding, zoals onder feit 2 is bewezen verklaard.
Nu verbalisant [slachtoffer] direct na de aanhouding de pijn aan zijn rechterschouder opmerkte, terwijl van enige klachten hieraan voorafgaande geen sprake was, is het hof van oordeel dat het niet anders kan dat deze pijn en het nadien geconstateerde letsel zijn veroorzaakt door het hierboven beschreven handelen van de verdachte.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
Wederspannigheid, terwijl het misdrijf en de daarmee gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne.
Zoals algemeen bekend is, kan het gebruik van deze harddrug een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid vormen en leidt het in een voornaam deel van de gevallen tot verslaving aan het gebruik daarvan. Bovendien leert de ervaring dat een groot deel van de in de samenleving voorkomende criminaliteit direct of indirect zijn oorsprong in het gebruik van harddrugs vindt.
Daarnaast heeft de verdachte zich zodanig verzet bij zijn aanhouding dat hij een politieambtenaar die hem wilde aanhouden letsel heeft toegebracht waarvan deze veel pijn heeft ondervonden.
Het handelen van de verdachte getuigt van een gebrek aan respect voor het gezag van opsporingsambtenaren, die met de uitoefening van hun taak het publieke belang dienen en hun taak onbelemmerd moeten kunnen uitvoeren.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
29 september 2021, waaruit blijkt dat de verdachte (in Nederland) niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een misdrijf.
Het hof is - alles afwegende – van oordeel dat in beginsel een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, alsmede een onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Nu het bewezenverklaarde feit een misdrijf oplevert waarop artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, zal het hof een gedeelte van de gevangenisstraf onvoorwaardelijk opleggen. Een groot deel daarvan zal het hof voorwaardelijk opleggen om de verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 tenlastegelegde, en wel tot een bedrag van € 2.000,00, als voorschot.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.500,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en vermeerderd met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Het hof verstaat de vordering tot vergoeding van geleden immateriële schade aldus dat deze strekt tot vergoeding van een gedeelte van de schade die de benadeelde partij rechtstreeks heeft geleden door het onder 2 bewezen verklaarde.
Het hof acht – gelet op de onderbouwing van de vordering en mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ter nadere motivering van de bewezenverklaring - aannemelijk geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezenverklaarde.
De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 1.500,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 1.500,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 180 en 181 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
14 (veertien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen.Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
13 juni 2018.
Dit arrest is gewezen door mr. M.J. de Haan-Boerdijk,
mr. B.P. de Boer en mr. E.J. van As, in bijzijn van de griffier mr. M.C. Bongaerts.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 oktober 2021.