ECLI:NL:GHDHA:2021:2484

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
2200304320
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal met braak in vereniging met een ander

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in Polen en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 weken voor poging tot diefstal met braak. De tenlastelegging betrof een incident op 28 oktober 2020, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte probeerde koperkabels weg te nemen uit een leegstaand bedrijfspand in Den Haag. De verdachte heeft tijdens het proces verklaard dat hij in het pand was om te slapen en niet betrokken was bij de poging tot diefstal. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte samen het pand zijn binnengegaan en dat er voldoende bewijs was voor hun betrokkenheid bij de poging tot diefstal. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om het vonnis te bevestigen, ingewilligd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 weken. Het hof heeft ook de verbeurdverklaring van in beslag genomen voorwerpen gelast, die bij de verdachte zijn aangetroffen. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke misdrijven.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003043-20
Parketnummer: 09-270680-20
Datum uitspraak: 27 oktober 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 3 november 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] (Polen) op [datum],
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
laatst opgegeven adres: [adres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken, met aftrek van voorarrest. Voorts is omtrent de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen beslist als nader in het vonnis omschreven.
Daarnaast is de gevangenhouding van de verdachte bevolen.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 28 oktober 2020 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om kabels,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam B.V.] en/of
[naam bedrijf], weg te nemen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking, inklimming, een valse sleutel, insluiping, de schroeven uit de roldeur van de parkeergarage van het pand aan de [adres] heeft verwijderd en/of de roldeur van die parkeergarage heeft geopend en/of via die roldeur die parkeergarage heeft betreden en/of een electrokast heeft opengebroken en/of kabels heeft losgeknipt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven reeds omdat het hof komt tot een andere bewezenverklaring.
Bewijsoverweging
Standpunt verdachte en raadsman
De verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij de aangehouden medeverdachte kent, dat zij die avond bij dezelfde kennissen op bezoek waren geweest, dat hij in het pand op zoek naar een slaapplaats was en dat hij daar ook daadwerkelijk had liggen slapen. Hij had geen herrie gehoord. Hij was wakker gemaakt door de hond. De medeverdachte zag hij pas toen hij door de politie werd meegenomen, aldus de verdachte.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman, overeenkomstig de verklaring van de verdachte bij de politie, aangevoerd dat de verdachte het pand aan de [adres] binnen is gegaan om een slaapplek te zoeken om de nacht door te brengen. Niet de verdachte, maar (een) ander(en) heeft/hebben het tenlastegelegde gepleegd, terwijl de verdachte lag te slapen en hiervan niets merkte, aldus de raadsman.
De raadsman heeft voorts, onder overlegging van een verklaring van de huisarts van de verdachte – betoogd dat de verdachte een verwonding aan zijn linkerhand had, waardoor hij fysiek niet in staat was tot het tenlastegelegde. Ook heeft de raadsman foto’s overgelegd van ruimtes in het pand, waarin slaapplaatsen aanwezig zouden zijn. Deze foto’s zijn volgens de raadsman een aantal dagen na de zitting in eerste aanleg genomen.
Tot slot heeft de raadsman een anonieme verklaring – gedateerd 9 november 2020 – overgelegd, waarin is uiteengezet dat de garagedeur twee weken vóór de aanhouding van de verdachte is opengemaakt met de bedoeling het pand te kraken, dat er geen alarm was op de garagedeur en dat zich in het pand een kamer met een slaapplek bevond.
Feiten en omstandigheden
Op basis van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Naar aanleiding van een alarmmelding op 28 oktober 2020 om 2.06 uur met betrekking tot het pand van [naam B.V.] aan de [adres] te Den Haag kwam een beveiliger om 2.39 uur ter plaatse voor een controleronde. Al gauw hoorde de beveiliger meerdere geluiden, zoals harde klappen en alsof iemand bewoog. Hierop belde hij met de meldkamer, waarna twee politieambtenaren naar het pand werden gestuurd. De beveiliger zou voor het pand staan en stemmen in het pand horen. Om 2.53 uur kwamen de politieambtenaren ter plaatse. Zij betraden het pand en hoorden vanuit de kelder luide braak- en verbreekgeluiden, alsof er iemand met een hamer hard op een metalen voorwerp sloeg. Tevens hoorden zij dat er metalen voorwerpen op de grond vielen.
Een van hen zag daarop dat een man (hierna: de medeverdachte) met een volledig bezweet voorhoofd uit een roldeur naast het pand kwam lopen. Deze deur verschafte volgens de beveiliger toegang tot de ondergrondse parkeergarage van het pand. De medeverdachte verklaarde tegenover de politieambtenaren dat hij in de garage was, dat hij stress had en dat er nog iemand in de garage was.
Kort daarna werd de parkeergarage met een surveillancehond doorzocht. Er werd door deze hond een geurspoor opgepikt, dat naar een opengebroken elektrakast leidde. Op deze plek werden diverse rollen koper en gereedschappen, waaronder een hamer, een betonschaar, schroevendraaiers en kniptangen, aangetroffen. De gereedschappen waren volgens de aangever (op foto’s) niet van (het hof begrijpt:) [naam bedrijf] of [naam B.V.] De afgeknipte kabels had de aangever wel eerder in de meterkast van het pand bevestigd gezien. De in het pand aangetroffen betonschaar en tassen had aangever niet eerder gezien.
Met de hond werd verder gezocht naar een mogelijke tweede verdachte. De hond liep toen naar een hok met een toegangsdeur, waarachter de verdachte werd aangetroffen.
De medeverdachte heeft verklaard dat hij samen met de verdachte het pand is ingegaan, dat ze een rondje hebben gelopen en dat ze het aangetroffen gereedschap hebben gezien. De herrie die de politieambtenaren hadden gehoord werd veroorzaakt doordat hij een deur aan het openbreken was. Daar was hij bezweet van. Hij hoorde stemmen en dacht dat die van de politie moesten zijn. Hij ging toen naar buiten. Hij wist niet wat de verdachte deed toen hij naar buiten ging. Hij dacht dat de verdachte zichzelf aan het verstoppen was, aldus de medeverdachte.
Uit het dossier blijkt niet dat buiten de verdachte en de medeverdachte nog andere personen werden aangetroffen in/nabij het pand.
Overweging
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof redengevend voor de betrokkenheid van de verdachte (en de medeverdachte) bij de tenlastegelegde poging tot diefstal met braak. Dat de verdachte een verwonding aan zijn hand had doet daaraan niet af, nu de verdachte desondanks, in ieder geval met zijn andere hand, in staat moet zijn geweest een actieve bijdrage te leveren aan het tenlastegelegde. Ook de aanwezigheid van slaapplaatsen in het pand doet aan dit oordeel niet af, reeds omdat de eventuele aanwezigheid daarvan niet in de weg staat aan het door de verdachte (samen met zijn medeverdachte) plegen van het tenlastegelegde feit. Het hof acht – ook indien wordt uitgegaan van de aanwezigheid van de slaapplekken – de lezing van de verdachte die hiervoor kort is weergegeven niet aannemelijk. Ten overvloede merkt het hof nog op dat niet kan worden vastgesteld dat de situatie op de door de raadsman overgelegde foto’s overeenkomt met de situatie ten tijde van de aanhouding van de verdachte.
De verdachte heeft tegenover de redengevende feiten en omstandigheden geen aannemelijke, de redengevendheid ontzenuwende, verklaring gegeven. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de beveiliger die als eerste ter plaatse was kennelijk aan de meldkamer heeft doorgegeven dat hij stemmen hoorde, hetgeen duidt op de aanwezigheid van meerdere (wakkere) personen in het pand die met elkaar in gesprek waren. Nu alleen de verdachte en de medeverdachte in/nabij het pand zijn aangetroffen, moet de verdachte een van die personen zijn geweest. Voorts komt de lezing van de verdachte niet overeen met hetgeen de medeverdachte heeft verklaard, waarbij het hof in het bijzonder wijst op de verklaring van de medeverdachte voor zover die inhoudt dat deze samen met de verdachte het pand heeft betreden.
Het hof komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde tezamen en in vereniging met zijn medeverdachte heeft begaan.
Van enige contra-indicatie voor het aannemen van medeplegen door de verdachte is het hof niet gebleken.
Gelet op het voorgaande komt het hof tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde poging tot diefstal in vereniging met braak.
Het hof verwerpt het verweer.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep voorwaardelijk, voor het geval het hof tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde komt, verzocht de verbalisanten [verbalisant1] en [verbalisant2] als getuige te horen over het door hen opgemaakte proces-verbaal van aanhouding van de verdachte (pagina 22 van het dossier). Daartoe heeft de raadsman aangevoerd, dat bedoeld proces-verbaal niet op waarheidsvinding is gebaseerd. De verdachte betwist dat hij bezweet was en in het proces-verbaal is niet vermeld of de verbalisanten hebben gezien dat er een slaapplek in het pand was en dat de verdachte een wond aan zijn hand had. De verdediging wil de verbalisanten daarover ondervragen.
Voor zover het de verdediging erom gaat de verbalisanten te horen over het (niet) waarnemen van een slaapplek en/of het (niet) zien van de verwonding aan de hand van de verdachte geldt dat het hof daarin geen noodzaak ziet tot het horen van de verbalisanten aangezien de aanwezigheid van een slaapplek in het pand en/of een verwonding aan de hand van de verdachte (zoals eerder overwogen) niet onverenigbaar zijn met het door de verdachte (samen met zijn medeverdachte) plegen van de ten laste gelegde poging tot diefstal, noch in de weg staan aan het aannemen van wettig en overtuigend bewijs voor het tenlastegelegde.
Ten aanzien van het andere onderwerp waarover de verdediging de verbalisanten wil horen overweegt het hof het volgende. Het hof stelt vast dat de rechtbank het door de raadsman bedoelde proces-verbaal voor het bewijs heeft gebruikt, met inbegrip van de door de raadsman betwiste waarneming dat de verdachte bezweet was. Het hof zal het laatstgenoemde onderdeel van het proces-verbaal echter niet voor het bewijs gebruiken. Het hof heeft voorts, in het licht van de overige bewijsmiddelen, geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van hetgeen is gerelateerd in het wel voor het bewijs gebruikte deel van dat proces-verbaal. Dat daarin geen melding wordt gemaakt van een slaapplek die volgens de raadsman in het pand aanwezig was en van een wond aan de hand van de verdachte, doet daaraan niet af. Daarom ziet het hof ook in zoverre geen noodzaak de verbalisanten te horen als getuige.
Gelet op het voorgaande is de mede op het proces-verbaal van aanhouding gebaseerde bewezenverklaring naar het oordeel van het hof in overeenstemming met het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces en de daaraan verbonden notie van ‘the overall fairness of the trial’. De procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces, waarbij niet alleen de inhoud van de bewijsmiddelen van belang is, maar ook dat de verdediging de gelegenheid heeft gehad tot (verdere) betwisting van de inhoud van het proces-verbaal van aanhouding en van de overige voor het bewijs gebezigde bewijsmiddelen en de verdachte en zijn raadsman de gelegenheid hebben gehad daartegen in te brengen wat door hen daartoe dienstig werd geacht.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks28 oktober 2020 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,a
lthans alleen,ter uitvoering van het door verdachte en
/ofzijn mededader
(s)voorgenomen misdrijf om kabels,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)toebeho
or
ende
, te wetenaan [naam B.V.] en/of
[naam bedriijf], weg te nemen
met het oogmerk om
diehetzich wederrechtelijk toe te eigenen
en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffenen
/of dat/die weg te nemen
goed/goederen onder
zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak
, verbreking, inklimming, een valse sleutel, insluiping, de schroeven uit de roldeur van de parkeergarage van het pand aan de [adres] heeft verwijderd en/of de roldeur van die parkeergarage heeft geopend en/of via die roldeur die parkeergarage heeft betreden en/ofeen ele
cktr
oakast heeft opengebroken en
/ofkabels heeft losgeknipt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf en bijkomende straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met een ander getracht in een leegstaand bedrijfspand koperkabels weg te nemen na het openbreken van een elektrakast en het losknippen van die koperkabels. Met deze handelwijze heeft de verdachte financiële schade, alsmede overlast veroorzaakt voor de eigenaar van het pand. De verdachte heeft aldus blijk gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 september 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof stelt overigens ook vast dat artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, nu aan de verdachte in de vijf jaar voorafgaand aan het
bewezenverklaarde wegens een soortgelijk misdrijf al een taakstraf is opgelegd, welke is uitgevoerd.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Daarnaast zal het hof een bijkomende straf, als hieronder weergegeven, opleggen.
Beslag
Ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zoals deze vermeld zijn onder 1 tot en met 5 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, zal het hof de verbeurdverklaring gelasten. Gelet op de omstandigheid dat deze voorwerpen bij de verdachte zijn aangetroffen en de aangever hieromtrent heeft verklaard dat deze niet van hem en/of de eigenaar van het pand zijn, gaat het hof er vanuit dat deze voorwerpen de verdachte en de medeverdachte toebehoren en dat met behulp hiervan het bewezenverklaarde is begaan of voorbereid.
Het hof heeft hierbij, voor zover mogelijk, rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1 tot en met 5 op de beslaglijst, te weten:
1) 3x handschoenen
2) lx multitool
3) Hoofdzaklamp
4) Lampje
5) Spanningsmeter.
Dit arrest is gewezen door mr. M.J. de Haan-Boerdijk,
mr. B.P. de Boer en mr. E.J. van As, in bijzijn van de griffier mr. M.C. Bongaerts.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 oktober 2021.