Rolnummer: 22-000299-21
Parketnummer: 10-741008-20
Datum uitspraak: 27 oktober 2021
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 29 januari 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum] 1980,
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden als nader in het vonnis omschreven. Voorts is omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen beslist als nader in het vonnis omschreven, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2019 tot en met 19 mei 2019 te Rotterdam, met iemand die de leeftijd van twaalfjaren maar nog niet die van zestien had bereikt, te weten met [slachtoffer1] (geboren op [datum] 2003), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het
- brengen en/of houden van zijn geslachtsdeel in de vagina en/of de mond van die [slachtoffer1] en/of
- het betasten van de borsten en/of de vagina van die [slachtoffer1] en/of
- het likken van de vagina van die [slachtoffer1];
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2019 tot en met 19 mei 2019 te Rotterdam, met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien had bereikt, te weten met [slachtoffer2] (geboren op [datum] 2003), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het brengen en/of houden van zijn geslachtsdeel in de vagina van die [slachtoffer2].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en onder de bijzondere voorwaarden van -kort gezegd- een meldplicht bij de reclassering, een behandelverplichting en een contactverbod met betrekking tot de slachtoffers.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven reeds omdat het hof tot een iets andere bewezenverklaring komt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
één of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 1 maart 2019 tot en met 19 mei 2019 te Rotterdam, met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien had bereikt, te weten met [slachtoffer1] (geboren op [datum] 2003), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd die
bestonden uit ofmede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het
- brengen en
/ofhouden van zijn geslachtsdeel in de vagina en/of de mond van die [slachtoffer1] en/of
- het betasten van de borsten en/of de vagina van die [slachtoffer1] en/of
- het likken van de vagina van die [slachtoffer1];
2.
hij op
één of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 1 maart 2019 tot en met 19 mei 2019 te Rotterdam, met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien had bereikt, te weten met [slachtoffer2] (geboren op [datum] 2003), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit
of mede bestonden uithet seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het brengen en
/ofhouden van zijn geslachtsdeel in de vagina van die [slachtoffer2].
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft gedurende de bewezenverklaarde periode ontuchtige handelingen gepleegd met twee meisjes, die ten tijde van het bewezenverklaarde 15 jaar oud waren. De seksuele handelingen hebben (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam. De verdachte, die ten tijde van de seksuele handelingen met deze meisjes zelf 38 jaar oud was, maar zich jonger voordeed, heeft de leeftijd van de meisjes niet gecontroleerd en geen rekening gehouden met de jonge leeftijd van de meisjes. Hij heeft met zijn handelen hun fysieke en psychische welzijn ondergeschikt gemaakt aan de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften.
De verdachte heeft met zijn handelwijze een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke en emotionele integriteit van de slachtoffers en hun ongestoorde (seksuele) ontwikkeling.
Met de rechtbank neemt het hof daarbij in aanmerking dat vijftienjarigen nog volop in ontwikkeling zijn, ook op seksueel gebied, waarbij zij in het algemeen nog niet of in onvoldoende mate in staat worden geacht om zelf hun seksuele integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Om deze ontwikkeling normaal te laten verlopen, moeten minderjarigen beschermd worden tegen seksueel contact met volwassenen, ook wanneer de seksuele handelingen met wederzijdse
instemming worden verricht.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
29 september 2021, waaruit blijkt dat de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het bewezenverklaarde niet onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten en ook niet eerder met justitie in aanraking is geweest voor soortgelijke delicten.
Bij het bepalen van de straf houdt het hof er in het voordeel van de verdachte rekening mee dat de verdachte na zijn aanhouding van meet af aan openheid van zaken heeft gegeven en er blijk van heeft gegeven verantwoordelijkheid te nemen voor zijn gedragingen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij (nogmaals) benadrukt dat hij de schuld volledig bij zichzelf legt en heeft hij spijt getoond. De verdachte is daarbij - ook voor wat betreft het besef van het kwalijke van zijn handelen - oprecht overgekomen op het hof.
Bovendien heeft het hof bij de strafmaat meegewogen dat de verdachte zijn leven een wending ten goede heeft gegeven. Zo heeft hij inmiddels een baan, zorgt hij voor een jong gezin en is hij zijn schulden aan het aflossen. Het hof acht het niet raadzaam deze positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte te doorkruisen door het opleggen van een –op zichzelf bij de feiten passende- onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan de periode die door de verdachte in voorarrest is doorgebracht.
Tot slot heeft het hof oog gehad voor de gevolgen die de veroordeling van de verdachte naar verwachting zal hebben voor de mogelijkheden om zijn huidige werkzaamheden voort te zetten en om nieuw of ander soortgelijk werk te vinden.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd voor de duur van de periode die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Het hof acht voorts een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden teneinde de ernst van het bewezenverklaarde te benadrukken en om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom schuldig te maken aan strafbare feiten. Daarnaast zal het hof aan de verdachte een taakstraf van aanzienlijke duur opleggen, zoals hierna vermeld.
Gelet op hetgeen naar voren is gekomen ter terechtzitting in hoger beroep acht het hof het, anders dan de advocaat-generaal, thans niet meer opportuun om aan het voorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf de door de reclassering in het advies van 28 april 2020 weergegeven bijzondere voorwaarden te verbinden.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer1]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van de door haar geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van
€ 3.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Voorts heeft zij vergoeding van door haar moeder geleden affectieschade gevorderd, tot een bedrag van
€ 2.000,00, met wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 2.000,00.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot het door de rechtbank toegewezen bedrag, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte niet betwist.
Het hof acht aannemelijk geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde. De vordering ter zake van de door [slachtoffer1] geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te weten € 2.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 2.000,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer1].
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer2]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van de door haar geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van € 3.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 2000,00.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot het in hoger beroep aan de orde zijnde bedrag, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte niet betwist.
Het hof acht aannemelijk geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te weten € 2.000,00 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 2.000,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer2].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63 en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
194 (honderdvierennegentig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
180 (honderdtachtig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer1], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 30 (dertig) dagen.Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
19 mei 2019.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer2], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 30 (dertig) dagen.Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
19 mei 2019.