ECLI:NL:GHDHA:2021:2482

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
2200103121
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met letsel door extreem snelheidsovertreding in tunnel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1995, was betrokken bij een verkeersongeval op 22 december 2018 te Alblasserdam, waarbij hij met een snelheid van naar schatting 200 km/u door een tunnel reed. Dit leidde tot een aanrijding met een andere auto, waarbij de inzittenden letsel opliepen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 160 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden. In hoger beroep heeft het hof de bewezenverklaring van de rechtbank herzien en de verdachte opnieuw schuldig bevonden aan het primair tenlastegelegde, namelijk het veroorzaken van een verkeersongeval door zeer onvoorzichtig en onachtzaam rijgedrag. Het hof heeft de strafmaat verhoogd, rekening houdend met de ernst van de overtreding en de recidive van de verdachte op het gebied van verkeersovertredingen. De verdachte heeft in eerste aanleg ontkend te hard te hebben gereden, maar het hof heeft geconcludeerd dat zijn rijgedrag een ernstige bedreiging voor de verkeersveiligheid vormde. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 160 uur en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden. Het hof heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn behoefte aan een rijbewijs voor werk, afgewogen tegen de verkeersveiligheid.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001031-21
Parketnummer: 10-002282-19
Datum uitspraak: 27 oktober 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 1 april 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [datum] 1995,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerwet 1994.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 22 december 2018 te Alblasserdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A15,
welk rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-met een zeer hoge snelheid, in ieder geval met een veel hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 100 km/u, heeft gereden en/of
-(aldus rijdende) een vóór hem (langzamer) rijdende personenauto heeft moeten ontwijken om een aanrijding te voorkomen en/of naar rechts heeft gestuurd en/of
-(vervolgens) op de meest rechter rijstrook in botsing of aanraking is gekomen met een aldaar rijdende personenauto,
waarbij
- de bestuurder van die andere (laatstgenoemde) personenauto, genaamd [slachtoffer1], zwaar lichamelijk letsel (te weten een botbreuk van het neusbeen) of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, en
-een inzittende van die (laatstgenoemde) personenauto, genaamd [slachtoffer2], zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
zulks terwijl het verkeersongeval werd veroorzaakt of mede werd veroorzaakt doordat hij, verdachte, de krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 december 2018 te Alblasserdam als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A15, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
- met een zeer hoge snelheid, in ieder geval met een veel hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 100 km/u, heeft gereden en/of
-(aldus rijdende) een vóór hem (langzamer) rijdende personenauto heeft moeten ontwijken om een aanrijding te voorkomen en/of naar rechts heeft gestuurd en/of
-(vervolgens) op de meest rechter rijstrook in botsing of aanraking is gekomen met een aldaar rijdende personenauto.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks22 december 2018 te Alblasserdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer
, althans aanmerkelijk,onvoorzichtig en
/of onoplettend en/ofonachtzaam en
/ofmet aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A15,
welk rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-met een zeer hoge snelheid, in ieder geval met een veel hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 100 km/u, heeft gereden en
/of
-(aldus rijdende) een vóór hem (langzamer) rijdende personenauto heeft moeten ontwijken om een aanrijding te voorkomen en
/ofnaar rechts heeft gestuurd en
/of
-(vervolgens) op de meest rechter rijstrook in botsing
of aanrakingis gekomen met een aldaar rijdende personenauto,
waarbij
- de bestuurder van die andere (laatstgenoemde) personenauto, genaamd [slachtoffer1],
zwaar lichamelijk letsel (te weten een botbreuk van het neusbeen) ofzodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, en
-een inzittende van die (laatstgenoemde) personenauto, genaamd [slachtoffer2], zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
zulks terwijl het verkeersongeval werd veroorzaakt of mede werd veroorzaakt doordat hij, verdachte, de krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat,
terwijl het feit is veroorzaakt doordat de schuldige een krachtens deze wet voorgeschreven maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op buitengewoon onvoorzichtige wijze een auto bestuurd en een verkeersongeval veroorzaakt. Hij is met een veel hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan, volgens diverse getuigen rond de 200 km per uur, een tunnel ingereden, waardoor hij niet kon anticiperen op een auto die vóór de verdachte met een normale snelheid de linker rijstrook opreed om in te halen. Door de abrupte uitwijkmanoeuvre die de verdachte hierdoor moest maken, heeft hij met die veel te hoge snelheid de auto van de slachtoffers aangereden, waardoor deze auto tegen de zijwand van de tunnelbuis werd gedrukt. Als gevolg van de aanrijding hebben de inzittenden van die auto zodanig letsel opgelopen dat zij gedurende geruime tijd niet hun normale bezigheden konden uitoefenen.
Door op de bewezenverklaarde wijze deel te nemen aan het verkeer heeft de verdachte er blijk van gegeven zich niet te bekommeren om de verkeersveiligheid van andere verkeersdeelnemers.
Dat door het rijgedrag van de verdachte niet nog ernstiger letsel is veroorzaakt en dat niet nog meer slachtoffers zijn gemaakt mag een wonder heten, maar is geenszins toe te schrijven aan het handelen van de verdachte.
De verdachte heeft in eerste aanleg ontkend dat hij te hard heeft gereden. Het ongeval is volgens hem ontstaan doordat er een auto plotseling van de middenbaan naar de linkerbaan ging. Ter terechtzitting in hoger beroep is de verdachte niet verschenen. Zijn raadsvrouw heeft namens hem excuses aan de slachtoffers overgebracht en naar voren gebracht dat de verdachte het kwalijke van zijn handelen heeft ingezien. Het hof heeft zich echter door de afwezigheid van de verdachte er niet zelf van kunnen overtuigen dat de verdachte thans wel de volledige verantwoordelijkheid voor zijn handelen neemt en dat zijn spijt oprecht is.
Bij de bepaling van een passende strafmaat heeft het hof acht geslagen op de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. Wanneer bij overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 sprake is van een ernstige mate van schuld geldt als uitgangspunt een taakstraf voor de duur van 120 uren, alsmede een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden.
Het hof acht, gelet op al hetgeen is overwogen en het zeer gevaarzettende karakter van het bewezenverklaarde een hogere straf en een rijontzegging van langere duur gerechtvaardigd, ondanks dat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank en ondanks de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Bij het bepalen van de straf houdt het hof in strafverzwarende zin in het bijzonder rekening met de omstandigheid dat de verdachte de geldende maximumsnelheid in zeer ernstige mate -en in een tunnel – heeft overschreden.
Voorts heeft het hof in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 december 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van verkeersovertredingen, waaronder overschrijding van de maximumsnelheid. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat namens de verdachte is verklaard dat enkele van de verkeersovertredingen zijn begaan door chauffeurs die voor de verdachte werkten. Niet ontkend is echter dat de verdachte zelf ook eerder verkeersovertredingen heeft begaan.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf een passende en geboden reactie vormt.
Daarnaast acht het hof, mede gelet op de recidive op het gebied van verkeersovertredingen, uit het oogpunt van de verkeersveiligheid, het opleggen van een rijontzegging van na te melden duur een passende en geboden reactie. Naar het oordeel van het hof dient het persoonlijke belang van de verdachte bij het behoud van zijn rijbevoegdheid, zoals ter terechtzitting kenbaar gemaakt, te wijken voor het belang van de verkeersveiligheid dat met een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van de verdachte wordt gediend.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. M.J. de Haan-Boerdijk,
mr. B.P. de Boer en mr. E.J. van As, in bijzijn van de griffier mr. M.C. Bongaerts.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 oktober 2021.