Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“
Beoordeling van het geschil
Mocht verweerder navorderen?
15. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) mag verweerder, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte tot een te laag bedrag is vastgesteld, de te weinig geheven belasting navorderen. Op grond van het derde lid van datzelfde artikel vervalt deze bevoegdheid vijf jaren nadat de belastingschuld is ontstaan.
16. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aangifte van [A] , waarin hij voor € 4.925 aan specifieke zorgkosten voor extra huishoudelijke hulp in aftrek bracht voor eiseres aangifte over 2015 een nieuw feit oplevert, nu [A] deze extra huishoudelijke hulp met schriftelijke bescheiden waaruit eiseres’ naam bleek trachtte aannemelijk te maken (onder 5). Dat [A] zijn aangifte heeft herzien nadat verweerder bij eiseres een navorderingsonderzoek was gestart, staat volgens verweerder niet in de weg aan de bevoegdheid tot naheffen en doet hem vermoeden dat eiseres en [A] in het zicht van een navorderingsaanslag gepoogd hebben de feiten naar hun hand te zetten.
Eiseres is van mening dat verweerder deze stukken niet mocht gebruiken, nu [A] zijn aangifte later heeft gewijzigd en geen specifieke zorgkosten voor extra huishoudelijke hulp meer in aftrek bracht.
17. Voor zover eiseres van mening is dat geen sprake is van een nieuw feit, overweegt de rechtbank dat de door [A] in eerste instantie ingediende aangifte IB/PVV 2015 voldoende reden was voor verweerder om tot navordering te besluiten. Uit die aangifte van [A] volgde immers dat eiseres een bedrag van € 4.925 buiten haar aangifte IB/PVV 2015 had gelaten. Dat [A] zijn eigen aangifte later wijzigde, maakt niet dat de bij de oorspronkelijke aangifte overgelegde bescheiden, waaronder het overzicht waaruit overboekingen van [A] aan eiseres ter hoogte van € 4.925 blijken, daarmee door verweerder buiten toepassing dienen te worden gelaten bij de vraag of sprake is van een nieuw feit. Overigens ziet de rechtbank geen aanknopingspunt voor het oordeel van eiseres dat zonder instemming van [A] , de door hem bij zijn in eerste instantie ingediende aangifte overgelegde bescheiden niet zouden mogen worden gebruikt door verweerder. Voor zover eiseres zich beroept op het ontbreken van nieuw feit, is het beroep ongegrond.
Is sprake van resultaat uit overige werkzaamheden?
18. Op grond van artikel 3.90 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB) is het gezamenlijke bedrag van het resultaat uit een of meer werkzaamheden die geen belastbare winst of belastbaar loon genereren, belast als resultaat uit overige werkzaamheden.
19. Eiseres stelt dat zij [A] weliswaar heeft geholpen in zijn huishouding, maar dat die hulp niet tegen betaling is verricht. [A] heeft haar uit dankbaarheid een schenking gedaan en tevens de door haar gemaakte kosten willen vergoeden. Eiseres geeft voorts aan dat [A] zijn aangifte, waarin hij een bedrag van € 4.925 voor gezinshulp in aftrek bracht, later heeft ingetrokken, waardoor verweerder dat bedrag niet als betaling - en daarmee als bewijs - voor door eiseres verrichte extra huishoudelijke hulp mag kwalificeren.
Verweerder is van mening dat het voornoemde bedrag door [A] aan eiseres is betaald voor door haar verstrekte huishoudelijke hulp.
20. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden, omdat eiseres inkomsten heeft gegenereerd met het verrichten van huishoudelijke hulp bij [A] . Dit volgt niet alleen uit het feit dat [A] in zijn oorspronkelijke aangifte IB/PVV 2015 kosten voor extra gezinshulp in aftrek heeft gebracht, het door eiseres ondertekende overzicht van gewerkte dagen en uren en het afschrift van overboekingen van [A] aan eiseres (onder 2). Het volgt ook uit de op 27 november 2018 ingediende nieuwe aangifte. In die nieuwe aangifte is immers ook resultaat uit overige werkzaamheden aangegeven, zij het naar nihil, omdat volgens de aangifte de kosten meer beliepen dan de vergoeding daarvoor (onder 4). Eiseres’ beroep is ook op dit punt ongegrond. Op de omvang van het resultaat uit overige werkzaamheden gaat de rechtbank hierna in.
Is een deel van het bedrag aan te merken als schenking?
21. Ingevolge artikel 186, lid 2, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt als gift aangemerkt iedere handeling die er toe strekt dat degeen die de handeling verricht, een ander ten koste van eigen vermogen verrijkt. Op grond van artikel 1, zevende lid, van de Successiewet 1956, wordt een dergelijke gift op grond van deze wet als schenking aangemerkt. Op grond van artikel 33, onder 7, van diezelfde wet, wordt van schenkbelasting vrijgesteld ten hoogste € 2.111 dat van derden wordt verkregen.
22. Eiseres onderbouwt haar stelling dat sprake is van een gift met een door [A] ondertekende verklaring van 1 december 2015 waaruit blijkt dat een bedrag van € 2.150 als gift moet worden aangemerkt. Deze gift is volgens eiseres in twee termijnen aan haar overgemaakt (onder 5). Verweerder is van mening dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat van een gift sprake was. Daartoe wijst verweerder op de omschrijving die bij de overboekingen staat vermeld (ook onder 5), het feit dat een hoger bedrag (€ 2.150) in plaats van het in 2015 vrijgestelde bedrag (€ 2.111) werd geschonken en het feit dat [A] in zijn eigen aangifte IB/PVV 2015 aanvankelijk een bedrag van € 4.925 aan gezinshulp in aftrek heeft gebracht. Ook de door eiseres overgelegde verklaring van [A] over de schenking is volgens verweerder in het licht van [A] oorspronkelijke aangifte niet aannemelijk.
23. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat sprake is van een gift. Immers niet is na te gaan of de door eiseres overgelegde verklaring van [A] over de gift, die is gedateerd op 1 december 2015, daadwerkelijk op die datum is afgegeven. Het feit dat [A] in zijn aangifte IB/PVV 2015 aanvankelijk zelf een bedrag van € 4.925 als uitgaven voor extra gezinshulp in aftrek brengt, rijmt bovendien niet met de overgelegde verklaring waarin is gesteld dat een deel van de betalingen als gift moet worden aangemerkt. Ook de verklaring van eiseres dat bij de overschrijving van het als gift aangemerkte bedrag van in totaal € 2.150 door “het systeem” de respectievelijk de tekst “Onkostenvergoeding juli 2015” en “Onkostenvergoeding 2015” is geplaatst, zijn volgens de rechtbank ongeloofwaardig. Het beroep is op dit punt ongegrond.
Welke posten komen voor aftrek in aanmerking?
24. Nu volgens de rechtbank het gehele bedrag van € 4.925 dient te worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden, kan eiseres de kosten die zij heeft gemaakt voor het genereren van deze inkomsten in mindering brengen op dit bedrag. Het gaat hierbij om kosten voor schoonmaakmiddelen, kosten voor kleding en reiskosten.
Kosten voor schoonmaakmiddelen en kleding
25. Door eiseres is bij e-mail van 4 juni 2019 een inventarisatie overgelegd van de gemaakte kosten voor schoonmaakmiddelen. Deze worden tezamen begroot op € 395. In een eerdere e-mail van 27 november 2018 worden deze evenwel begroot op € 100. De kosten voor kleding worden in beide e-mails op € 200 begroot.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres de kosten voor schoonmaakmiddelen en kleding niet aannemelijk heeft gemaakt, nu inkoopbonnen of betalingsbewijzen ontbreken.
26. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de gestelde kosten voor schoonmaakmiddelen en kleding zijn gemaakt. Niet alleen ontbreken betalingsbewijzen of inkoopbonnen daarvoor, ook is met betrekking tot de schoonmaakmiddelen onduidelijk tot welk bedrag (€ 100 of € 395) deze kosten zijn gemaakt. De rechtbank overweegt tot slot dat de door gemachtigde overgelegde inventarisatie van 4 juni 2019 ruim drie jaar na afloop van het jaar waarin de werkzaamheden zijn verricht, is opgesteld, en mede daarom niet overtuigt.
27. Eiseres stelt dat zij in 2015 aftrekbare reiskosten heeft gemaakt van haar huisadres in [woonplaats 2] naar gemachtigdes adres in [woonplaats 1] . Bij deze reizen is gebruik gemaakt van een anonieme OV-chipkaart. De door eiseres gemaakte reiskosten zijn tot tweemaal toe door haar verschillend geschat. In een nader stuk maakt eiseres nog gewag van het feit dat ze ook een tiental keer met anderen is meegereden.
Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat de eiseres zonder het overleggen van bewijsstukken en met verschillende schattingen onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij reiskosten heeft gemaakt.
28. Eiseres heeft volgens de rechtbank onvoldoende inzichtelijk gemaakt wanneer of hoe vaak zij naar [A] is afgereisd. De met het afreizen samenhangende kosten zijn door eiseres bovendien verschillende keren verschillend begroot. Omdat eiseres overigens geen bewijsstukken heeft overgelegd waaruit de reizen naar [A] of de daarmee samenhangende kosten aannemelijk worden gemaakt, is haar beroep ook op dit punt ongegrond.
29. Eiseres heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd die verband houden met heffings- en belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
30. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”