ECLI:NL:GHDHA:2021:247

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
17 februari 2021
Zaaknummer
2200567419
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor doodslag met bewijswaardering van schoenspoor

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Den Haag voor doodslag. De verdachte, geboren in 1983 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar. Het hof heeft de bewijsoverwegingen aangevuld, met name met betrekking tot de bewijswaarde van een schoenspoor dat in de hals van het slachtoffer werd aangetroffen. Dit schoenspoor werd in verband gebracht met de schoenen van de verdachte, wat leidde tot de conclusie dat hij het slachtoffer met opzet en met voorbedachten rade heeft aangevallen.

De tenlastelegging omvatte meerdere vormen van geweld, waaronder het toebrengen van dodelijk letsel aan het slachtoffer in de periode van 22 tot 23 juni 2018 in Bodegraven-Reeuwijk. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis van de rechtbank wordt bevestigd, en het hof heeft in grote lijnen de overwegingen van de rechtbank gevolgd, met uitzondering van de beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij het een bedrag van € 1.201,82 heeft vastgesteld als materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Het hof heeft ook de kosten van de benadeelde partij in verband met de vordering toegewezen, en de verdachte is verplicht gesteld om dit bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer. De uitspraak benadrukt de ernst van de zaak en de gevolgen van het gepleegde geweld, waarbij het hof concludeert dat er sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005674-19
Parketnummer: 09-842255-18
Datum uitspraak: 17 februari 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 5 december 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam],

geboren te [plaats] op [geboortedatum] 1983,
thans gedetineerd in [plaats detentie].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het primair, impliciet primair, tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het primair, impliciet subsidiair, tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek van voorarrest. Voorts is omtrent de vordering benadeelde partij beslist als nader vermeld in het vonnis waarvan beroep, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 juni 2018 tot en met 23 juni 2018 te [plaats], gemeente Bodegraven-Reeuwijk, opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte (telkens) met dat opzet, en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een voorwerp en/of zijn, verdachtes, vuisten en/of voeten fors uitwendig botsend geweld uitgeoefend op diverse plaatsen van het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] (door te stoten en/of te drukken en/of te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen) en/of (samen)drukken geweld op de romp van die [slachtoffer] uitgeoefend en/of (met kracht) (samen)drukkend geweld met een voorwerp en/of zijn, verdachtes, handen om/bij/op zijn hals/nek/keel en/of op de neus en/of mond van die [slachtoffer] uitgeoefend;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 juni 2018 tot en met 23 juni 2018 te [plaats], gemeente Bodegraven-Reeuwijk, aan een persoon genaamd [slachtoffer], (telkens) opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door (telkens) opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg met een voorwerp en/of zijn, verdachtes, vuisten en/of voeten fors uitwendig botsend geweld uit te oefenen op diverse plaatsen van het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] (door te stoten en/of te drukken en/of te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen) en/of (samen)drukken geweld op de romp van die [slachtoffer] uitgeoefend en/of (met kracht) (samen)drukkend geweld met een voorwerp en/of zijn, verdachtes, handen om/bij/op zijn hals/nek/keel en/of op de neus en/of mond van die [slachtoffer] uitgeoefend, terwijl dat feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 juni 2018 tot en met 23 juni 2018 te [plaats], gemeente Bodegraven-Reeuwijk, (telkens) opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer]), heeft mishandeld door met een voorwerp en/of zijn, verdachtes, vuisten en/of voeten fors uitwendig botsend geweld uit te oefenen op diverse plaatsen van het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] (door te stoten en/of te drukken en/of te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen) en/of door (samen)drukken geweld op de romp van die [slachtoffer] uit te oefenen en/of (met kracht) (samen)drukkend geweld met een voorwerp en/of zijn, verdachtes, handen om/bij/op zijn hals/nek/keel en/of op de neus en/of mond van die [slachtoffer] uit te oefenen, tengevolge waarvan deze is overleden.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, behalve ten aanzien van de beslissing omtrent de vordering benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Om die reden zal het hof het vonnis waarvan beroep dan ook ten aanzien daarvan vernietigen. Voor het overige verenigt het hof zich met de gronden en beslissingen in het vonnis, met dien verstande dat het hof daarin de hierna te vermelden aanvullingen aanbrengt.
Het vonnis waarvan beroep dient gelet op het voorgaande – behoudens voor zover het wordt vernietigd – onder aanvulling van gronden te worden bevestigd.
Aanvullingen
- Het hof vult het vonnis op pagina 8, 4e alinea (na de woorden ‘voor het bewijs’) aan met de volgende overweging:
De verklaring van [getuige] dat de verdachte het slachtoffer heeft geschopt wordt bovendien bevestigd door de bevindingen van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) zoals opgenomen in het rapport van 22 januari 2019, kort gezegd en voor zover hier relevant, inhoudende dat de bevindingen van het door de deskundige uitgevoerd vergelijkend onderzoek worden verwacht indien het patroon op de rechterzijde van de hals (nabij het oor) van het slachtoffer is veroorzaakt met een rechterschoen met hetzelfde profiel als de schoenen van de verdachte. [1] Blijkens een na het vonnis van de rechtbank door dezelfde deskundige van het NFI opgemaakt aanvullend rapport schat deze deskundige in dat minder dan 0,5% van de vrijetijdschoenen (ofwel minder dan 5 op de 1000) de hier relevante kenmerken heeft. [2] Op grond van deze bevindingen – in samenhang bezien met de uit de bewijsvoering in het vonnis blijkende omstandigheden waaronder de schoenen van de verdachte werden aangetroffen en hetgeen de verdachte daarover heeft verklaard – gaat het hof ervan uit dat het in het bloed aangetroffen schoenspoor (waar laatstgenoemd rapport op ziet) en het schoenspoor in de hals van het slachtoffer beide zijn veroorzaakt door de schoen van de verdachte en dat hij het slachtoffer dus inderdaad, zoals [getuige] heeft verklaard, tegen het hoofd en/of de hals heeft geschopt.
- Het hof vervangt het vonnis op pagina 11, een na laatste alinea, laatste zin, als volgt:
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is het hof van oordeel dat dusdanig excessief geweld, waaronder het schoppen met geschoeide voet tegen het hoofd en/of de hals van het slachtoffer, in de gegeven omstandigheden naar zijn uiterlijke verschijningsvorm dient te worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat de verdachte door deze gedragingen de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Van contra-indicaties daarvoor is het hof niet gebleken. Er is aldus (in ieder geval) sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer.
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde tot een totaalbedrag van € 1.870,63, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft haar vordering in hoger beroep gehandhaafd.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich – voor het geval het hof tot een bewezenverklaring zou komen - gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 1.201,82 materiële schade is geleden. Deze schade, bestaande uit de kosten voor een grafsteen, is een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden materiële schade leent zich aldus voor toewijzing tot het bedrag van € 1.201,82, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is van oordeel dat de overige gevorderde schade, inhoudende een bedrag van € 668,81 aan reiskosten, op grond van artikel 238, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aangemerkt dient te worden als proceskosten. Nu de vordering voor wat betreft de materiële schade wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op € 668,81, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 1.201,82, aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Wijst toede vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het primair, impliciet subsidiair, bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.201,82 (duizend tweehonderdéén euro en tweeëntachtig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 668,81(zeshonderdachtenzestig euro en eenentachtig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], ter zake van het primair, impliciet subsidiair, bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.201,82(duizend tweehonderdéén euro en tweeëntachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 22 (tweeëntwintig) dagen.Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
21 november 2019.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, waarbij de verdachte wegens
doodslagis veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 jarenmet aftrek van voorarrest, voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door mr. F.W. van Lottum,
mr. C.G.M. van Rijnberk en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. M.M. Dijk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 februari 2021.
Mr. F.W. van Lottum is buiten staat dit arrest te ondertekenen.

Voetnoten

1.Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 22 januari 2019, p. 52-63 (forensisch dossier deel 2).
2.Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 23 juni 2020, voorzien van het opschrift ‘Een vergelijkend schoenspooronderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een dodelijk slachtoffer in [plaats] op 23 juni 2018’.