ECLI:NL:GHDHA:2021:2469

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
2200411518
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Professioneel vuurwerk en de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voor het opzettelijk ter beschikking stellen van professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 26 januari 2016 tot en met 6 juni 2017 meermalen professioneel vuurwerk, in de vorm van noodseinmiddelen, aan een particulier heeft verstrekt. Dit gebeurde in Papendrecht en Geertruidenberg. De verdachte stelde de noodseinmiddelen ter beschikking aan een persoon die als particulier werd aangemerkt, wat in strijd is met artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit.

Het hof oordeelde dat de kenmerken van het vuurwerk bepalend zijn voor de classificatie als professioneel vuurwerk, en niet de bestemming ervan. De verdachte had onvoldoende rekening gehouden met de veiligheidsrisico's die zijn handelen met zich meebracht. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 4.000,-, met de mogelijkheid van 50 dagen hechtenis bij niet-betaling. De beslissing is genomen na zorgvuldige afweging van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder was veroordeeld voor strafbare feiten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004115-18
Parketnummer: 83-091077-18
Datum uitspraak: 7 december 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

economische kamer

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Rotterdam van 18 oktober 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [datum] 1971,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in de periode van 26 januari 2016 tot en met 6 juni 2017 te Papendrecht en/of te Geertruidenberg, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk, professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, te weten meerdere stuks noodseinmiddelen aan een persoon genaamd [persoon], in elk geval aan een ander persoon, ter beschikking heeft gesteld.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Beoordeling van de tenlastelegging
Het hof overweegt als volgt. Voor de vaststelling of sprake is van professioneel vuurwerk in de zin van artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit is niet de
bestemmingvan het vuurwerk, maar zijn de
kenmerkendaarvan bepalend (zie o.a. Staatsblad 2009, 605, p. 53).
Het hof stelt vast dat uit het verrichte onderzoek naar de noodseinmiddelen is gebleken dat deze, gelet op bepaalde kenmerken daarvan, kunnen worden aangemerkt als professioneel vuurwerk in de zin van het Vuurwerkbesluit.
Op grond van artikel 1.2.2 lid 7 onder b van het Vuurwerkbesluit was dit professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik, reeds doordat de verdachte de noodseinmiddelen ter beschikking heeft gesteld aan [persoon] die (zoals de verdachte zelf ter terechtzitting in hoger beroep desgevraagd heeft bevestigd) een particulier betreft.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte meermalen opzettelijk artikel 1.2.2 lid 1 van het Vuurwerkbesluit heeft overtreden.
De omstandigheid dat de verdachte niet zou hebben geweten wat [persoon] vervolgens met de noodseinmiddelen zou doen, doet aan het voorgaande niet af.
Ten overvloede overweegt het hof voorts nog dat in het (economisch) strafrecht ‘kleurloos opzet’ in beginsel voldoende is voor een bewezenverklaring van het opzet. Dit betekent dat verdachtes opzet slechts gericht hoeft te zijn op de gedraging en niet op de wederrechtelijkheid daarvan. In het onderhavige geval houdt dat in dat het opzet van de verdachte slechts gericht diende te zijn op het ter beschikking stellen van de noodseinmiddelen (zijnde professioneel vuurwerk) aan [persoon] (zijnde een particulier). Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat hiervan zonder meer sprake is.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 26 januari 2016 tot en met 6 juni 2017
te Papendrecht en/of te Geertruidenberg, althansin Nederland, meermalen,
althans eenmaal, (telkens
)opzettelijk, professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, te weten meerdere stuks noodseinmiddelen, aan een persoon genaamd [persoon],
in elk geval aan een ander persoon,ter beschikking heeft gesteld.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft meermalen noodseinmiddelen, die kunnen worden aangemerkt als professioneel vuurwerk, ter beschikking gesteld aan een particulier. Van iemand die beroepsmatig werkt met noodseinmiddelen mag verwacht worden dat hij daarmee zorgvuldig omgaat. Door zo te handelen heeft hij anderen blootgesteld aan onaanvaardbare veiligheidsrisico’s. De verdachte heeft zich daarvan onvoldoende rekenschap gegeven en heeft kennelijk gebruik gemaakt van een mogelijkheid om zich op een eenvoudige en goedkope manier van noodseinmiddelen te ontdoen die niet meer bruikbaar waren op de reddingsvlotten waarvan zij afkomstig waren.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 november 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Gelet op de aard van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd acht het hof een forse geldboete een meer passende straf dan de door de politierechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde taakstraf. Alles afwegende is het hof van oordeel dat in beginsel een onvoorwaardelijke geldboete van € 5.000,- een passende en geboden reactie vormt. Gelet echter op het tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde feit zal het hof aan de verdachte een geldboete van na te melden hoogte opleggen.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer en artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 4.000,00 (vierduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. W.J. van Boven,
mr. B.P. de Boer en mr. K. Versteeg, in bijzijn van de griffier mr. M.M. Dijk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 december 2021.